29 Nov. 1905.
Er was ook heden weinig »gang« in het debat over de
Indische begrooting voor 1906 en in den loop van den dag stelde de Voor*tler dan ook voor, om, zoo noodig, morgenavond te vergaderen, ten einde in de volgende weken niet al te veel van de krachten der üaïuer te moeten vorderen.
De Minister van Koloniën, de Heer Fock, begon met bij 't art. over de Fin. (afd. onderwijs, «eredienst en nijverheid) van lloofdst. 11, uitgaven in Ned.-Indië, de beschouwingen van de heeren Van Kol en Van den Bergh te beantwoorde!.. Hij ontkende 't bestaan van vele grieven, sedert lang, niet, maar beweerde dat van Kegeeringswegta alles wordt gedaan om ze weg te nemen. Dat er dus op gewezen werd, keurde bij niet af, maar dat men een ware campagne toaakte om de Reg. in deze van veronachtzaming van haar plichten te beschuldigen, dit achtte hij onrechtvaardig. Was er dan niets gedaan om verbetering aan te brengen ? De Min. op de zorg voor de huisvesting der koelies; de huisjes waren zoo mooi, dat men er voor zijn genoegen zou intrekken. Omtrent de beweerde schandelijke braadmerking der afgekeurde koelies moest de Min. erkennen, dat 't feit zich had voorgedaan; wel was er van geen eigenlijk brandmerk, maar toch van een, zij 't ook onschuldig, merkteeken dat geen wond veroorzaakte, sprake. Toch had de Gouv.-Gen. — zonder inmenging of aanmerking van wien ook, — uit eigen beweging een verbod Jaartegen uitgevaardigd en de Min. verzekerde dus dat bet niet weder zou voorkomen. Overigens zette de Min. uiteen, waarom bij Ren uitgebreide mijnontginning als in Banka, het kongsi-stelsel alleen kon toegepast worden en het noempangstelsel, op Billiion gevolgd, waarbij elk arbeider belang heeft bij de onderneming, onmogelijk was. De arak-veriitrekking was aan zekere regelen verbonden, riet om drankerebruik te bevorderen, maar juist om door beperking misbruik tegen te gaan. De Min. wdde eohte- wel overwegen, of geen volstrekt verbod van arak-verkoop mogelijk ware. Wat nu de meer commercieele grieven van den Heer van den Bergh aangaat, de Minister achtte die ongegrond; onze consulaire ambtenaren in China hadden wel degelijk op de stijging der premiën gewezen en deze waren dan ook telkens verhoogd. Bij de replieken kwam de Heer Van Kol op de geruchten omtrent ernstige corruptie terug en vroeg of 't waar is, dat de Resident deswege misschien zal worden ontslagen. De Minister ontkende 't beslist. Indien de Resident vervangen mocht worden, dan zal het zijn, omdat hij voor Banka niet juist de geschikte man bleek. De Heer Van den Bergh bleef, ook na 's Min. verdediging, aan particuliere boven Staatsexploitatie van de Banka-tinmijnen de voorkeur geven. De Minisier, die nader beweerde dat sedert 1804 tal van verbeteringen ingevoerd en misbruiken gekeerd zijn, braebt deswege uit overtuiging hulde aan zijn voorgangers e?' hij ontkende beslist, dat er reden was voor ven Heer v. Kol om van talrijke nieuwe klachten te gewagen. Veivolgens leverde, bij art. 71, de Heer IJzerman, een belangrijke beschouwing over de exploitatie der Omb'iin-kolenvelden; dat deze niet loonend bleek, Schreef hij toe aan drie oorzaken: 10. d. .-o aiJ d-ü __t£l__aiigspi .ja -j.Kx kolen, door 't gebruik van dwangarbeiders instede van vrije Javanen, maar ook door de moeilijkheden der exploitatie van een zoo ruim kolengebied en van 't uithouvven der tweede steenkolenlagen; hij juichte daarom de proef met machinalen arbeid toe; 20. het verkeerde stelsel van berekening-van den regularisatie pi ijs voor de aan het Gouvernement geleverde kolen; beter scheen 't om den gemiddelden prijs te nemen van 't vorig jaar, van de kolen met de onze overeenkomende; 30. de lage verkoopprijzen van de kolen in de Emmahaven; daarin was achteruitgang; sedert 1900 was de winst minder, van ƒ70.000 tot J 27.000, teruggegaan; dat kwam van de verlaging der prijzen, terwijl er geen grooter debiet door werd verkregen. Eensdeels had men door te veel kosten ten laste van de mijnen te brengen, met ontheffing van den spoorweg de rekening gedrukt; anderdeels was ondanks de prijsverlaging, met 't oog op de Japansche kolen, de omzet niet grooter geworden. Spr. betoogde dat men, zonder de mijnrekening noodeioos te verzwaren, naar prijsverlaging streven moest, doch zonder al te groote uitbreiding te geven aan de productie, wanneer men van den afzet niet zeker was.
De Minister, die bij deze gelegenheid ook 't betoog van den Heer v. d. Bergh van de vorige week opnam, wees er op, dat niet de Directeur van Justitie, maar de Gouv.-Gen. bepaalt jf de dwangarbeiders voor expedities of voor de mijnen bestemd zullen worden. Nu de dwangarbeiders niet beschikbaar waren, moest men vrije arbeiders aanvoeren en vanzelf is dat duurder. Daarom wilde men zooveel mogelijk 't met machinalen arbeid beproeven. De regularisatie-prijs voor de aan 't gouvernement geleverde kolen was eigenlijk een onverschillige zaak, een quaestie van boeking, zonder practische beteekenis. Maar er moest een regeling zijn om de concurrentie met Japan, opdat de spoorwegen geen goedkooper Japansche kolen konden nemen.
Overigens deelde de Min. mede, dat er plannen waren ontworpen voor een spoorweg naar de Oostkust, om den omzet te vergrooten, waarmee echter 18 millioen zou zijn gemoeid, — en voor een lijn van de mijn naar de Emmakade, om d6n prrjs, zoo mogelijk, te verlagen. Omtrent een en ander was evenwel nog geen beslissing geno_ien of een bepaald voorstel ontvangen.
Ook over dit punt volgden een paar korte replieken.
Toen kwam 't zout aan de beurt, en de Heer Van den Bergh wees er op, dat door het gesukkel met afwisselende proeven voor het briquetteeren 3 ton was verloren. Dat was ook weder een bewijs van 't gemis van koopmansinzichl. Op dit punt gaf de Minister volmondig toe dat er grove fouten zijn gepleegd, dat de zaak verkeerd is aa.ugepakt, onoordeelkundige handelingen waren geschied. Het wae de vraag, of wij niet met één in plaats van drie fabrieken in Madoera konden volstaan. Men had duizenden tonnen onbruikbaar pakpapier ingeslagen en men wist niet welk stelsel van briquetteeren 't beste was. In één woord, 't personeel bleek ongeschikt. Thans echter was men op den goeden weg en de JVlin. zou alles in 't werk stellen om een betere exploitatie te bevorderen.
Door den Heer Van Deventer werd bij art. 76 aangedrongen op de oprichting van een semipermanent-station voor onderzoek van de zee fauna. Het belang van de visscherij, in concurrentie met de Siameesche, en van de volksvoeding vorderde dat 't zout steeds goedkooper en gemakkelijker verkrijgbaar gesteld, de aanbouw van visschersvaartuigen en stoointrawlers aangemoedigd en 't vakonderwijs (visscherij) bevdrd rd werd. Ook hier stemde de Minister g ¦ tic' '; met 't gesprokene in. Overtuigd van het vl!_sC.._i*ij, tijk alj ixilaadó_h bodiijf. kou de Minister alles doen om de zoutverstrekking (die reeds gemakkelijker gemaakt is), de bouw van stoom trawlers en de visscherij te bevorderen.
Bij art. 85 (boschwezen) klaagde de Heer Van Kol over te schaarsche houtverstrekking aan de inlanders, gevolg daarvan waren vele diefstallen van hout. Hij drong nader aan op 't aanleggen van gemeentelijke bosschen, opdat 't hout zeer goedkoop of gratis voor den inlander verkrijgbaar zij. Verder wees hij op de wenschelijkheid der reboisat.ie van de bergen, int belang van de irrigatie der rijstvelden vooral, die door het ontbreken van bosschen, niet genoeg water uit de rivieren'krijgen. De Minister was ook zeer voor de gratis of goedkoope verstrekking van hout; maar gemeentebosschen achtte hij om de bezwaren tegen gedwongen aanplant en tegen 't toezicht gedurende 35 jaren, vóór dat men hakken kan, onraadzaam. Aan de reboisatie der bergen werd in Indië de noodige aandacht geschonken.
De Vlle afdeeling, Burgerlijke Openbare Werken, kwam nu aan de orde. De Heer Van Kol drong er op aan om toch de reorganisatie van 't personeel van den waterstaat te bespoedigen. Hij verlangde voor het tijdelijk personeel, dat te zeer aan willekeur bloot staat, vaste regelingen en juichte de oprichting van de opzichtersschoo) te Soerabaya als een eerste stap in de goede richting toe. De reorganisatie, zei de Minister, houdt met de decentralisatie verband en men moet deze dus eerst een poos laten doorwerken. Tijdelijk personeel was in Indië, zoowel als bim te lande, onmisbaar. Voor de technische school verwachtte de Min. spoedig de voorstellen van den Gouverneur.
Ten aanzien van de bevloeiingswerken (art. 92) sprak de Heer. Van Kol. zijn ingenomenheid uit met 't vooruitzicht van een algemeen irrigatie-plan en hij hoopt dat men de irrigatie dan ook eens krachtig zou gaan ter hand nemen. Maar daarnevens was een betere regeling noodig van de tot zooveel strijd en onbillijkheid aanleiding gevende waterverdeeling. Hij meende dat de suikerfabrieken eindelijk eens een retributie moeten betalen voor 't gebruikte en aan andere belangen onttrokken water. Hij vroeg voorts, of er niet al te veel water aan de rivier wordt onttrokken voor de grachtververschïng te Soerabaja en of een rioolstelsel daar niet noodig ware. Eindelijk wees hij op de wenschelijkheid der instelling van ook in Indië zeer wel bestaanbare waterschappen. Begelingen, als in Demak gemaakt, waren draconisch, al erkende hij dat ze daar met 't oog op de bevolking noodig waren. De Minister merkte op, dat hij zich persoonlijk voor een algemeen irrigatie-plan en uitbreiding der bevloeiingswerken verklaard heeft, maar hij had zijn meening deswege paa aan den Gouv.-Gen. medegedeeld en wachtte diens antwoord nog af. Hij bleef voorstander van een algernpen plan, mits dat niet ai te groote kosten zon veroorzaken. De waterverdeeling zou een onderwerp van onderzoek worden, en wat een rioolstelsel voor Soerabaja aangaat — dat was een zaak die 't nieuw gemeentebestuur raakte.
De instelling van waterschappen diende nog te worden bestudeerd.
Bij den post voor post- en telegraphie vroeg de Heer Volk, hoe 't stond met de draadlooze telegraphie. Door de heeren Delprat en VVackers te Amsterdam is concessie gevraagd en tevens subsidie voor 't aan de Reg. zenden van berichten aan onze schepen van de 38 stations, die zij maken willen. Spr. vroeg eohter, of 't niet meer geraden was om geen subsidie te geven en eigen stations t 3 hebben voor onze marine. De Minister repliceerde, dat de Kamc.r verleden jaar een eigen onderneming der draadlooze telegraphie afwees. Nu is er een concessie en de aanvragers hebben subsidie gevraagd. Deswege is nog ii. - ojJv Üefsji niet in bijzonderheden over treden. Intusschen merkte de Heer Van ldsinga op, dat hier van geen subsidie kan worden gesproken ; want 't zou slechts betaling zijn voor de seinkosten der berichten, bij abonnement. En al ware dat abonnement voorloopig nog iets hooger dan de gewone seinkosten, er stond tegeuover, dat na eenigen tijd, bij welslagen, de cijns, die betaald zou worden, die kosten ver kon overtreffeu. Er kwam nog bij, dat de heeren Delprat en Wackers door hun verbinding met Marconi een beter stelsel hadden dan dat van onze Marine.
Omtrent de Postspaarbank in Indië (art. 101) voerde de Heer Ter Laan, aan, dat er nog zoo weinig inlagen zijn. Blijkbaar ligt dit in de te lage rente (2>_J pOt.) en spr. gaf in overweging deze te verhoogen; dat kon zeer wel door de gelden der spaarbank voor landbouw-crediet uit te geven. Dan sloeg men twee vliegen in een klap. Hij beval voorts krachtige bevordering, ook op de scholen, van 't sparen en uitbreiding der spaargelegenheden aan. De Minister verzekerde, dat de Reg. alles deed om 't sparen te bevorderen; maar verhooging van rente door het uitgeven der gelden voor landbouw-crediet achtte hij niet geraden; dat was te gewaagd. Ten slotte ving de Kamer aan met de discussie over afd. VIII, Oorlog. Vier sprekers voerden daarover het woord. De eerste, de Heer Eland, behandelde slechts een detailpunt: de verbetering der positie van de hoofdofficieren en kapiteins, speciaal bij 't wapen der genie, waarvan zooveel _ wordt gevorderd. Alleen daardoor zou men 't incompleet te boven komen.
De Heer Duymaer van Twist wees op eenige «geestelijke en zedelijke belangen«, op de bevordering van Zondagsrust voor de militairen, de beperking van 't concubinaat, ook door betere bezoldiging van de jeugdige officieren; op verhooging van het zedelijk peil der minderen ook door subsidies aan de Militaire Tehuizen; op de billijkheid van pensioenen voor de weduwen en weezen van mindere militairen en op de regeling der rechtspositie van de officieren.
De Heer Tei' Laan betoogde, dat 't niet verdedigbaar is, dat wij ons 't lot der weduwen en weezen van bij expedities gevallen dwangarbeiders volstrekt niet aantrekken ; hij wees op den eisch van betere behandeling, vooral ook wat voeding betreft, van den soldaat in de kazerne; en hij kwam ook op voor 't pensionneeren van de weduwen en weezen der militairen beneden den rang van officier, daarbij lakende dat men voor de officieren alles, voor de minderen niets doet.
Bij enkele van deze speciale punten sloot zich de fleer Verheij aan, vooral wat de tractementsen pensioens-regelingen betreft. Hij drong voorts op tractements-verbetering voor de onderofficieren, op de noodzakelijkheid van maatregelen tot versterking van 't inlandsche kader, de opleiding van inlanders tot officier en de samensmelting van de Ind. en Europeesche officierskorpsen aan.
Doch behalve deze speciale punten gaf de Heer Verheij een meer algemeene defensiespeech. Uitgaande van de stelling dat Indië tegen een buitenlandschen vijand ook door onze marine moet wordea verdedigd, meende hij dat ons leger betrekkelijk ware te beperken. Het verdiende zeker overweging na te gaan, of ook in Indië geen legerorganisatie noodig ware, op dienstplicht gebaseerd. Doch wat hiervan zij, ;'s Min. denkbeelden op dit gebied schenen vast te staan; hij wil pogen te bezuinigen. Dat nu is alleen bereikbaar bij belangrijke inkrimping van 't leger. Want de ramingen zijn overigens eoo laag als mogelijk. Vermindering nu van 't leger scheen alleen bereikbaar bij oprichting van een leger-reserve en dat denkbeeld beval spr. dan ook zeer aan.
Versterkingen blijven, ook in verband met de taak en de sterkte onzer vloot, noodig. Onze marine scheen hem voor de handhaving onzer neutraliteit en voor kleine operatiën dan voldoende ; mits haar rol beperkt en 't materieel op voldoende gevechtswaarde gehouden werd. Schepen van grooter type hebben wij niet noodig en daarom begreep hij niet, dat een dok is ontworpen voor schepen van 12,000 ton. Hoe 't zij, spr. meende dat wij in geen geval voor Oorlog en Marine meer lasten aan Indië mogen opleggen dan in de laatste jaren.
Morgen is de Minister (misschien ook die van Marine) aan 't woord — reeds te 10 uur. En Bis 't noodig blijkt, zal ook morgenavond worden yergaderd. JDaartoe is voorloopig besloten.