L •) Van zieke dieren en meewarige menschen. ïn eene Europeesche wereldstad staat ergens oen huis, dat tot dierenhospitaal is ingericht. Op Kerstdag waren daar bijéén negen paarden en drie ezels, waarvan (of moet ik al zeagen ovan wie* ?) enkele met rheumatiek geplaagd, een vijf-en-twintig honden en katten, voorts een kip, een kakatoe en een parkiet en eindelijk van kanaries en papegaaien ieder een drietal. De onderscheidene ziekten dezer dieren Worden niet gemeld. Eenige dames uit die stad hadden zeer begeerd aan deze patiënten een Kerstfeest te bereiden en boden hun nu een maaltijd aan, door een godsdienstoef ening voorafgegaan. Een aanzienlijk geestelijke ging daarbij voor. Het is wezenlijk onnoodig, zoo sprak de aartsdeken ongeveer, dat ik de dankbaarheid dezer dieren in een gebed vertolke, want daden gaan woorden te boven en het gansche leven van deze parkietjes en kanarievogels, van deze ezels en katten is ééne voortdurende, stille gehoorzaamheid aan den wil van God. Of men toen te zamen gezongen heeft wordt niet bericht, maar bij het thans volgend feestmaal wordende beesten door lieve dameshanden bediend uit een ffmenn* waarop voor de karnivoren voorkwam rund vleeseh, kabeljauw, sardientjes, voor de andere maïs en hooi, pisangs, bananen en druiven, room en suiker. Na afloop gingen allen nog een poos gezellig te zamen maar ik bemerk dat ik in de war raak, dat ik gekke' dingen zou zeggen. Hoe kan het anders? Wie een poos met zijne gedachten in dezen kring rondgaat van dat dierenziekenhuis en die preek en die door dames bediende rheumatieke ezels en nerveuze poezen, die voelt, dat hij zijn evenwicht kwijt raakt en dat het hem is alsof hij op zijn hoofd wandelt. Een tocht door het rijk der paarden van |Swift, met den uitgehinnikten naam — maar maller en natuurlijk zonder den geest van den lerschen satyricus. Want geest is er in de gansche zotte geschiedenis geen sprankel. Wel iets komisch en voorzoover de beminnelijke dames van dit kerstmaal te midden van veel narigheid in de wereld voor flla note gaie* zorgen, mogen wij haar zelfs dankbaar zijn. Ik ben zeker, dat zij aandeelen hebben in het hondenkerkhof ergens in een hoekje van een bekend park dierzelfde stad •) Het woord, dat tot titel van deze reeks gekozen is, beteekent zoowel dagelijksohe als alledaagsche dingen.
en dat zij voor hare lievelingen thuis, die ook aan ziekte en dood onderhevig zijn, grafschriften opstellen als: „In memoriam I Hier rust mijn lieve, kleine kat Chinchilla, liefelijk, liefhebbend en hartelijk geliefd, maar vergiftigd den 31sten Juli 1895. God moge u aan mij teruggeven, dit smeekt uwe eeuwig liefhebbende meesteres Helene.* Of ook: „ïn trouwe herinnering aan M. C. Trottel's Jessie, geboren te gestorven te Londen, 13 Juli 1897. Luk X 11,6: En niet een dezer is van God vergeten.* Op den grafsteen staat een kruis ingebeiteld. Of ook: „Patch. De vriend mijns levens en dertien jaar lang een trouwe makker. Hij leed en zij die hem het meest beminden hielpen hem eene betere wereld te bereiken.' Historische zin gebiedt mij te zeggen, dat ik niet kan bewijzen, dat de dames van het beesten-kerstmaal dezelfde zijn van het kattengraf met een kruis — maar allen zijn zij uit dezelfde malle wereld. Het is slechts jammer, dat de malligheid meteen groot kwaad doet.
Vooreerst geeft die aartsdeken met zijne preek, als eene akelig-moderne navolging van de sermoenen van den H. Antonius, aanleiding, natuurlijk, tot allerlei profane grappen. Ik kan niet nalaten te hopen, dat de man, door wie weer boven hèm staan, streng op de vingers zal worden getikt. Het ligt niet juist op den weg van geestelijken, aldus overleggen wij, het heilige belachelijk te maken en van onderwerping aan Gods wil te bazelen in een parkietje. Dit is erg, maar betreurenswaardig is de Tijl-Uilenspiegelhistorie ook voor de beesten Z6lve. D. w. z. niet voor die van het hospitaal, maar voor hunne natuurgenooten in de wijde wereld, die op eigen beenen moeten gaan en op eigen wieken drijven. Het is eigenlijk wan hopig. Juist dringt de overtuiging door, dat dieren recht hebben op bescherming en barmhartigheid, juist beginnen menschen tö beseffen, dat ook dieren moeten worden verzorgd, in hun leven en manieren moeten worden gekend, dat het uitsterven der soorten moet worden tegengegaan, juist gaat die nieuwe strooming onder Me menschen, waaraan wij zulke kostelijke boekjes over het leven der dieren te danken hebben— of deze malle vrouwen brengen de goede zaak in diskrediet. Want natuurlijk staan er aanstonds klaar die zeggen: „men ziet wat er van die sentimentaliteit komt!* Ik troost mij met de overweging, dat de goede zaak toch al sterk genoeg is om stootjes als dit te kunnen velen, gelijk b. v. op ander gebied wat er nobels is in den strijd om vrouwenmondigheid niet duurzaam schade zal lijden van de jongste uitspattingen van enkele vrije dames in dezelfde nog ongenoemde stad. Ik troost mij met het gezicht op een paar meezen, die, van buiten naar den kleinen stadstuin ver- dwaald, zich te goed doen aan den inhoud van een doorgesneden en opgehangen kokosnoot. Ik troost mij met de gedachte aan de Naarder plassen, die tot in lengte van dagen veihge broedplaats mogen blijven geven aan tal van vogels. En in deze zachte stemming bedenk ik, dat hetzelfde land, dat kerstmalen bereidt voor behoeftige papegaaien ook de figuur van ,Uncle Toby* heeft voortgebracht, die geen vlieg zou kwaad doen, juist als wij mogen bogen op „tante Martha*, wier goed hart èn de menschen èn de „stomme biest m* liefhad 1).
Ik kan van het onderwerp nog niet afstappen. Want in de laatste weken hebben wij nog van andere zieke dieren gehoord. De historie is bekend. In eene andere wereldstad bevindt zich een dierentuin en daarin een apenkooi. Nu was er, zoo ik mij goed herinner, in die stad een beroemde operazanger, die juist vóór die apenkooi zich zeer ongepaste vrijpostigheden tegen eene dame zou hebben veroorloofd. Ik ben vergeten, of de man inderdaad van schuld overtuigd is. Maar in elk geval, de plek voor het huis der apen was plotseling beroemd geworden. Dag aan dag kwamen de menschen zich daar verdringen om nog een geurtje van 't schandaal op te snuiven, zich in den toestand te verplaatsen, zich de bijzonderheden voor den geest te roepen en aldus in de verbeelding iets te smaken van de geneugten van het daar bedreven kwaad. Deze bedrijven hadden voor de apenkooi groote rumoerigheid veroorzaakt, de onschuldige dieren waren begluurd en bespied, alsof zij zouden kunnen vertellen wat er geschied was en zeker ook tot in bijzonderheden zouden loskomen, als ze er maar dringend genoeg om vroeg. Die verwachting werd niet vervuld, maar de beesten bleken tegen zoo groote belangstelling niet bestand en werden zwaar in hunne zenuwen geschokt Hoe deze nervositeit zich bij de onvernuftige dieren openbaarde, is ons, meen ik, niet bericht, maar hier is eene ontaarding van kwaadaardiger soort dan die van daareven. Het is de lust naar schandaal, de begeerte om te worden geprikkeld door de verbeelding, die zioh het tooneel afschildert, zooals het is afgespeeld en waarin het zoo heerlijk is zich eens lekkertjes te verdiepen. Het is de perverse zin om te smullen aan schandaallectuur, om de booze praatjes van den dag te behandelen, om te zien wat de bedorven fantaisis voedt of doet griezelen van akeligheid. Daardoor wordt publiek een wreed en bloeddorstig monster, dat op zijn geweten heeft vrij wat 1) Men zegt mij, dat het gansche bericht van het dierenkerstmaal verzonnen is door iemand, die eens wilde zien wat men den menschen wel wijs kan maken. Dan heeft de snaak eer van zijn werk.
ergers nog dan een begin van zenuwlijden bij onsmakelijke apen en meerkatten. Van de gladiatoren-gevechten zijn wij door vele eeuwen en van de stierenkampen door verren afstand gescheiden, maar overal waar acrobaten hun leven wagen door al meer opgevoerde kunststukken, waar dierentemmers zich neerleggen tussehen hunne niet altijd geheel verdoofde leeuwen, waar luchtschippers zich uit onzienbare hoogten in parachutes laten neerstorten, daar is het dezelfde ontaarde publieke smaak van Romeinen en Spanjaarden, die griezelen wil on bloed wil zien tussehen de voor de oogen gedrukte vingers door. Terecht heeft 'de Antwerpensche correspondent van de N. R. Ct. dezer dagen getoornd over de voorstelling van een kleinen automobiel, die, met een mensch erin vastgebonden, hoog in de lucht een dubbelen draai in de ruimte maakt en weer op zijn wielen en op de wipplank terecht komt of terecht moet komen. Eerst werd een juffrouw het slachtoffer, daarna haar broeder, die onder den wagen viel en uit een plas bloed werd opgeraapt. Zulke afechuwelijkheden schijnen door de wet niet geheel gekeerd te kunnen worden, maar de schuld ligt bij 't publiek, dat smaak vindt in die jammerlijke tooneelen, waarbij arme stumperts voor een enkelen gulden avond aan avond hun ellendig leven wagen. Wanneer de menschen niet meer kwamen kijken, was het kwaad meteen uit. Wie het goed meent met zijn volk mag niet moede worden tegen dezen bedorven lust met verontwaardiging te protesteeren. L. li. K,
"Eerste Blad. QTJOTIDIANA.". "Het nieuws van den dag : kleine courant". Amsterdam, 1907/01/14 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010164176:mpeg21:p001
"Het nieuws van den dag : kleine courant". Amsterdam, 1907/01/14 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010164176:mpeg21:p001
De magistraten waren vertrokken; de oude Nestor was begraven, en betrekkelijke rust volgde op de tragische gebeurtenissen. Darka durfde zich niet weer in 't publiek vertoonen; het geschreeuw van de jongens, hunne wreede en onuitputtelijke spotternijen vervolgden haar steeds, bestormden haar zonder genade I „Voor een vuile aap zooveel ongeluk!* — huilde de jeugd en de dochter van Danilo, zich schamend voor de bijnamen, die op haar heerregenden, verborg zich vol woede en angst voor de beleedigingen. Eindelijk kwamen de mannen, die Marko haar de gevangenis te Kamienietz Podolski hadden begeleid, terug. De oude Magda slaeDte zich tot hen..
„Dood?* — Is hij dood?* — vroeg zij, zich aan hunne kleederen vasthoudende. „Nog niet/ antwoordden de boeren. „Hij zal toch wel sterven, is 't niet ? Heeft men daar gezegd, dat hij zal sterven?* „Misschien wel, — misschien niet... men weet het niet.* „Op weg schreeuwde hij? — Beklaagde hij zich? — Zeg, beklaagde hij zich heel erg?... Ge hebt hem heen en weer geschud; — ge hebt hem pijn gedaan?* „Neen, neen, — zóó erg was het niet, er was immers stroo in de kar.* „Wat heeft men ginds gezegd?* „Niets !* — Men heeft hem aaar de bolnitza*) gebracht.* „Heer, Heer 1* — snikte de vrouw, „waarom laat ge mij niet sterven! Dag en nacht bid ik u er om en gij hoort mij niet?* „Zwijg toch,* antwoordde de mannen, „het is best mogelijk dat hij wordt vrijgesproken.* „O ja, als ik geld had!... O, oude! Moge de aarde je stof teruggeven \" Toen de avond van dien dag naderde, sloop eene menschelijke gestalte langs de heggen en zich verdedigend voor de honden, richtte zij zich naar de woning van Moisa. Den stok zwaaiende om zich door de verwoede diereu niet te laten _ bijten, hield Schlowa eindelijk, — want die was het, —> bij het huis van Marko's broeder stü. *) Hospitaal.
Hij opende haastig de deur en trad gejaagd binnen. „Ho*..—, zeide de herbergier,—_ „die honden gunnen je het leven niet.* „Op honderd mijlen ruiken zij den jood/ antwoordde de moejik. „En waarom ruiken ze hem? — Wat heb ik ze gedaan-* „Je ruikt naar schurft, de honden houden daarvan niet.* . # H 0.... wat gaat hun de schurft aan ? Jelui zijn het die hen aansporen ons te verscheuren.* „De joden verslinden onß iederen dag; — het is dus rechtvaardig, dat onze honden..." „En als jelui honden ons hebben opgegeten, waar gaan jelui dan geld vragen ? Als de nood aan den man is, zeggen jelui wel, laat ons naar Schlowa gaan, — Schlowa zal ons leeneru* „Ja,.... Schlowa zal leenen,.... en tegen welke rente?* /-/Welnu, jelui kunt aannemen of weigeren. Ik dwing niemand.* //Bedrieger I — Schurf tige hond! — als men het mes op de keel heeft; als de Stanowoï ons een dagvaarding stuurt voor de belasting, "weet je dat je slachtoffer in het ongeluk is. — Wat doe je dan ? Dan leen je bij de week en iedere zeven dagen laat je je één of anderhalve kopek intrest per roebel betalen. Hoeveel wordt dat op 't einde van het jaar? — Zeg! —En de eieren, de groenten, het koren dat je ons nog op den koop toe afperst ? — Rekent dat niet mee ? — Sinds de tien jaar, dat je in ons dorp stinkt, heb je fortuin gemaakt uit den arbeid der boeren. Zeg niet, dat ik lieg; ik weet dat het zoo is !* Ho do jood moet toch ook leven. Hij heeft kinderen en geen grond.* „En wat zou je met den grond doen, jij t — Kan je den ploeg drijven? — Kan je den dorschvlegel hanteeren? De ploeg zou vafl toorn opspringen als je hem aanraakte; de dorschvlegel zou je bijten als een slang.* „Neen, dat is niet waar. Ook ik zoo eea gospodar kunnen zijn, indien*... „En je zoudt werken evenals wij P* „Waarom werken? Daarvoor zijn dei moejiks. Ik zou ze huren en het toezicht og, ze houden.* „Ah, jij zoudt toezicht houden 1 — En terwijl jelui onder je dekbedden slapen, drie dozijn schurftige marmotten t6elt, zouden wij den ploeg voor jou en je bende drijven? —- Moge de heilige aarde jelui verzwelgen.' „Moisa, maak je niet boos. Ik weet, dat da aarde voor jelui is en wij haar nooit zullen; bezitten. Het ia niet de moeite waard erove? te spreken.* Do mannen bewaarden een oogenblik het stilzwijgen. De boer scheen na te denken4 de jood keek hem van terzijde aan. „Welnu,* — zeide hij, — „Marko is -weg.* De jonge Patoka zeide niets. „Het is een groot ongeluk*, — vervolgde Schlowa. „Denkt ge dat hij zal worden vrrj»< gesproken V>
„Gaat jou dat aan?" „Het gaat mij niet aan, maar... ik hoop, dat hij vrijgesproken zal worden, omdat,"... „Omdat, waarom?" „Oh niets.,.. Ik heb nog zaken met hem." „Zaken ?... Met Marko ?"... „Een heel klein affairetje, — maar het is er toch een." Nieuwsgierig en wantrouwend vestigde Moisa zijne oogen op don jood. ffJe liegt," — zeide hij. Neen, op mijn eer, ik zweer het.' „Jij weet wel wat eer is!" „Waarom niet? — Gij, bijvoorbeeld, ik weet dat gij een man van eer zijt,..,. dat gij heel eerlijk zijt." „Jood! — Welken schurkenstreek, heb je in den zin?" „Ho geen schurkenstreek. Ik zeg de waarheid.' „En dan? " „Niets -Ik had een klein zaakje met Marko; maar hij is weg misschien zal hij worden opgestuurd." — als hij wordt opgestuurd ?' „Hij zal worden opgestuurd. Maar gij, ik weet dat gij de braafste gospodar zqt van jet dorp; men zegt het tien mijlen in den omtrek. Als men van een rechtvaardige [spreekt herhaalt men steeds: hij is eerlijk als Moisa Patoka. De bliksem zal mij treffen als ik lieg." De boer lachte; de -woorden van Schlowa deden hem zichtbaar genoegen. „'t Is omdat je rijk bent," vervolgde de herbergier; /,En als men rijk is, wordt men geëerd/ Moïsa dacht een oogenblik na; „Duivel!" riep hij uit, „je wilt mij je geld opdricgen, omdat je weet dat ik een varkenshandel heb. Je wilt niet twintig doch tachtig procent hebben." „Nu, nu! Je vergeet dat je rijk bent en ik niets dan een bedelaar, daarbij vergeleken !" „Ja, ik heb groote verliezen geleden ik bezit niets meer. Mijne vrouw is er ziek van; mijne kinderen schreien." „En het koren dat ge gekocht hebt om naar Odessa te verzenden?" „Ik heb het van geleend geld gekocht. Misschien helpt de goede God mij er door! Ik ben nu arm; maar als God het wil zal Hij het mij teruggeven. Lieg niet 1 Wat wil je ?" De jood dacht na. „Marko is mijn schuldenaar," zeide hij eindelijk. . „Hij jou schuldenaar?" „Hij heeft gedronken je weet den dag van het ongeluk. Hij heef t brandewijn gedronken; den duursten, zuiveren alcohol." „Je hebt bern dus met opzet dronken ge- maakt? — Judas, verrader!" Schlowa verbleekte. Zijn hart stond stil. Zou men hem beschuldigen van medeplichtigheid!.... Hij raapte al zijn moed bijeen. „Moïsa," zeide hij met trillende stem, „kan een braaf man als gij mij van zulk eene zonde verdenken ? Hij heeft gedronken, omdat hij er lust in had. Daarvoor is de herberg. Als hij nog hier was, zou hij mij gewis betalen ; dat weet ik zeker; maar nu hij er niet meer is, zeide ik tot mijzelyen: „Moïsa is een gcspodar als er weinig zijn; hij zal mijn ongeluk niet willen en medelijden hebben met mijne kinderen." ffSchelm! — Als jij hem niet dronken gemaakt had, zou hij zijn vader niet hebben gedood! Marko dronk nooit!" De jood naderde snel zijn beleediger en fluisterde hem in 't oor: „Chut! schreeuw niet zoo. Hij heeft gedood; dat is een groot ongeluk, maar zonder dat » Moïsa keek hem strak aan. Met den mond nog steeds vlak bij het gelaat van Patoka fluisterde de herbergier: heeft vrouw noch kinderen nagelaten en je weet. .... nu je broer nu 2a! je het dubbele hebben van anders volgens de wet krijg jij alles. zeg, zou je mij nu niet betalen?" De boer bleef" zwijgen; hij verwenschte het doorzicht van den jood. „Nu dan," vervolgde da ander, ffik weet dat je een goed hart hebt,.—. mijn kinderen zullen den goeden God voor je bidden.' Terwijl de herbergier vol angst den uitslag van zijn voorstel afwachtte, stond Moïsa plotseling op. „Schurk, canaille,* — brulde hij, *ik zal je aan de politie overleveren en dan zal ja zien wie je betalen zal." Doodsbleek en ontsteld deed Schlowa eene schrede naar de deur, bedreigd door de vuist van Patoka. „Ik zal je betalen 1 — Wacht, ik zal je betalen! Je maakt iemand dronken om een moord te doen begaan? — Wacht!" „Maak je niet boos,* Btamelde de jood, was maar een grap, -r- ik ben niet hier gekomen om mijn geld te vragen... je bent mij niets schuldig,... het was maar een aardigheid... goeden avond, Moïsa, het ga je goed." „Dnivelskind! — Vervloekèling 1* Schlowa hoorde dit laatste compliment niet meer; gewapend met zijn stok ging hij het erf weder over, zich verdedigend tegen dè honden, die woedend, met fonkelende oogen; opnieuw op hem aanvielen. „Tsa! tsa," — schreeuwde de boer, die zijn gast tot op dea drempel der deur was gevolgd. (Wordt vervolgd).
J Het geluk gelijkt op het blauw des hemels, dat ieder . i ziet en bewondert, maar dat niemand kan bereiken • f of aantasten. •
"FEUILLETON. VERSTOOTENEN. Een Rutheensch Verhaal van SEMENE ZEMLAK. 8) HOOFDSTUK VII.". "Het nieuws van den dag : kleine courant". Amsterdam, 1907/01/14 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010164176:mpeg21:p001
Op verzoek van het bestnur der afdeeling Zuid» Holland van den Nederlandschen bond van gemeenteambtenaren hebben Gedep. Staten van Zuid-Holland aan dat bestuur mededeeling gedaan van de vormen welke door hen in acht worden genomen bij de regeling der jaarwedden van de gemeenteontvangers in de kleine gemeenten. Die gemeenten zijn daartoe in verband met het jaarlijksoh budget der gewone uitgaven. In de le klasse is het budget / 2000—ƒ SOOO en de jaarwedde naar gelang ook van het zielental /100—ƒ1.5. 2e kl. budget ƒ 5000—/ 70C0, jaarw. ƒ 100—ƒ 15a 3e kL budget / 7000—/ 9000, jaarw. / 126—ƒ 175. le kl. budget ƒ 9000—ƒ11000, jaarw. ƒ 150—/ 200. 5e kl. budget ƒllooo—ƒl3ooo, jaarw. ƒ 175—ƒ225. 6e kl. budget ƒl3ooo—ƒlsooo, jaarw. f 200—ƒ 275. 7e kl. budget ƒ 150UQ—ƒ19000, jaarw. ƒ 250—ƒ360. 8e kl. budget ƒ19000—ƒ23000, jaarw../3Co—ƒ 400. 9e kl. budget ƒ 23000—ƒ 30000, jaarw. ƒ350—ƒ450. 10e kl. budget ƒ3oooo—/35U00, jaarw. ƒ4oo—ƒ6oo. 11e kl. budget ƒ35000—ƒ40000, jaarw. ƒ450—ƒ550. 12e kl. budget ƒ4oooo—/50000, jaarw. ƒ4so—/65a 13e kL budget /SUXX)—ƒ7OOOO, jaarw. ƒ6so—/75a 14e kl. budget ƒ7OOOO-ƒ9OOOO, jaarw. /760-/85 a
"BINNENLANDSCH NIEUWS. — 12 Januari. — Jaarwedden gemeenteontvangers Zuid-Holland.". "Het nieuws van den dag : kleine courant". Amsterdam, 1907/01/14 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010164176:mpeg21:p001