(Zwolle, W. E. J. Tjeenk W»Hw*lB9B.; Bij Tjepnk Willink is verschenen een "Undel Sedert Potgieters Bood: »verzen vsn Noord- en Zuid-Nederlandsche dich« jers bijeengebracht door Pol De Mont." De Heer Pol De Mont—wie de Heer Pol öe Mont is, wat de Heei Pol De Mont is, *&1 ik dadelijk zeggen-rekent in de Ppëterij van 1875 j tot 1897, telt op zn yingers twee en twintig, drie en twintig Uren dichterschap. Waarom deze achtenswaardige heer bij Potgieters dood begint en niet bij dien van Poot, zal eikeen allicht grooter raadsel zijn dan hemzelf. De Heer Van Hall die een «leiner degelijker bundel in 1894 uit" gaf: Dichters van dezen Tijd, bad tenminste den smaak om van 1882 tot 189 i te rekenen en begon zeer juist Jfiet Jacques Perk. Néé, zegt Be .Heer Pol De Mont, dat gaat zoo maar niet, daar steek ik een stokje bij. Denken Jullie, alle drommels — ik geloof niet dat '•e achtenswaardige Heer Pol De Mont tot onnelte daden als vloeken en pruiken in staat is, maar in zn bin> Qen kamer, in zn studievertrek: zeer zeker heeft de achtenswaardige Heer Pol De Mont een studievertrek DQet véél boeken en véél miseen-scène, in zn studievertrek vlo kt hij ongetwijfeld op bescheiden en niet luidruchtige wijze van wegen de eerzuchtigheid-H, denken jullie, drommelskinderen, dat wij Vlamingen niet meetellen, dat jullie alleen groote litera* tuur maken, dat wij geen jongeren hebben, geen jon-ge-reu hadden, dat wij "helemaal voor vuil liggen op deze litteraire boekenmarkt. Ik herbaal dat de vloeken van den Heer Pol De Mont door mij gefantaseerd worden. De Heer Pol De Mont is te achtenswaardig om straattaal eu straatmoppen in zn mond te nemen. De Heer Pol De Mont is een honorable man. Als tij in zijn voorrede verklaart:
>H»b ik gelijk gehad, de verzen der dichters van ± 1880 — 1890 te laten voorafgaan door een keuze uit de beste dichters van het onmiddellijk oudere — en te laten volgen door gedichten der meest belovende poëten van het onmiddellijk jongere geslacht?
•Niet zonder grond deed ik zulks. Ik twijfel, er niet aan, of, in het litteraire werk van meer dan één dergenen, die voor of na 1875 hun eerste werken lieten verschijnen, kan men duidelijke sporen ontdekken van een streven, wellicht nog niet zoo zelfbewust en zeker niet zoo intens, maar toch in meer dan één opzicht van denzelfden aard ats dat van de groote generatie vao 1880.
» Wat da jongeren en allerjongsten betreft, waarom ik dezea een plaats inruim* de, is haast overbodig hier te zeegen. Hub werk, ontstaan onder den rechtstreekschen invloed van de mannen van 1880, geeft immers — ofschoon nog niet altijd ryp, — toch, zóó ds het ie, een voorsmaak van wat de Nederlandsche poézie z:,a za) in de eerste Jaren der volgende eeuw"
dan moet je 'm zonder eenige restrictie gelooven. Een achtenswaardig man én een dichter vergooit zich niet aan sluwheid] es, houdt er geen listige bei e» kening op na.
De achtenswaardige Heer Pol D Mont — , wilt ge zijn levensgeschiedenis Weten, verhaald door hemzelf op blad» 2\jde veertien; Boeren, burgers en huitenlui. Ik heet Karel, Maria, Polydoor Pol De Mont. Ik werd geboren te Wambeek-bjj-Ternath (de plek waar eens mijn wieg op stond) den 15den April 1857 (ik houd mij voor felicitatie brieven op eiken 15den April aanbevolen. Jullie ziet dat 'k nog n kratse pisang ben om op veertigjarigen leeftijd nog zoo rijkelijk van liefde te dichter. (Die Van Loghem is óók zoon kras&e). Ik studeerde m de Wijsbegeerte en letteren en later in de röcbten aan de Leuvenache Universiteit !*e zou het zoo niet an me merken, maa» |jet is faeusch waar. Mijn gedrag en vor» waren steeds zéér voldoende.) VanlBBo tot 1882 (Reken is na: toen was p pas drieentwintig jaar !) was ik leeraar jn de Nederlandsche taal en letteren aan üet Koninklijk Athenaeum te Doornik J» sedert 1882 ben ik in dezelfde hoe^ In zijn verzamelde opstellen laat Kloos zich tweemaal uit over den achtenswaardigen Pol De Mont. Den eersten keer vindt hij in Pol's tienden bundel (Hier zien we dat Pol in zijn levensbeschrijving een bundel escamoteert !> tweeëntwintig, zorgvuldig afgetelde goede regels in 'n boek van 178 bladzijden —, en spreekt verder van eenige vroegere »heve gedichtjes." Den twee» den keer — het is om je dood te chagrineeren — krabbelt Kloos achteruit, rangschikt Pol als een gewezen »veelbelovend beginner," die hoe langer boe meer achteruit gaat. Hier bespreekt Kloos den elfden bundel. Die sluwe Pol 1 Gaat het an om in je levensbeschrijving twee bundels stijf te negeeren ? Is dat al niet iets perfide-sluws, iets gemeen-geniepigs? lets ontzeüend-onoprecht, om je eigen leven voor te liegen? Bij deze bespreking eindigt Kloos met het volgende, dat men wel zal willen aansluiten aan myn meening in het begin van dit praatje : «Kortom het boerenleven wordt voor de zen schrijver tot een enkelen reusachtiger», suikerzoeten benbon. Maar er schuilt een adder in dien bonbon, bet addertje van een doorzichtig— omsluierden, met lintjes en strikjes beplakten, van een niet gezag den én toch niet verzwegenen, van een ccquetten en getikten geslachtslust. Die heeft wel altyd by Pol De Mont er ingeze - ten, maar toch wat was er een gezondhei 1 in die Lorelei 1 Het waren wat geen on * sterfelijke antieke elegieèa, groot in hu o goddelyke onbevangenheid en eerlijkheid, maar toch hoe waar en hoe menschelyk was de passie, die er woedde, vergeleken bij dit. Bij dit viezige gedoe, bij dit draaien om de rokken, by dit eeuwige gesnuffel en getrommel en gelik. Ik geloof niet da* dit een moreele fout van den sctryver, ik geloof dat bet een zeer groote aestaetische tekortkoming is. Aesthetisch — omdat hij hierin — als in zyo geheele boek — onwaar is ; onwaar is hy in zyn personen, onwaar in de entourage, óawaarir het sentiment. Wie zóó onwaar is kan geer goede verzen schrijven en deze zyn dan daarom ook affreus." Ik geloof niet dat iemand na Kloos zich de moeite gegeven heeft, om dezen quasi^zinnelijken Belg, dezen lyrischen toeteraar, wiens lyriek zonder ondergrond van eigen govoel en éónig; weien, ondeugdelijk zija moest, ook maar eenigszins serieus te behandelen. Pol De Mont is oen weinig smakelijk, larmoyant en dooi" en door onoprecht mensch. Met kleine streken en veel gesraoezel probeert hij er te komen, tracht hij zn voeten los te wringen uit het slijk zijner benepenheid en kleinheid. Dit is nu het iye van het briefkaarten-individu, de man die tllu journalisten met briefkaarten bombardeert, vleiende briefkaarten, in - dringerige briefkaarten, om genoemd te worden, genoemd in de rubrieken »Letteren en Kunst." f ol De Mont is een schunnig bedelaar om mooie ktantenrecensies. De een wil er maatschap»! pelijk komen door geld, een ander door een titel, vriend Pol sjaggert in verzen, sjaggert in literatuur En hij doet dit met een naïve openhartigheid, met een elegante brutaal beid, waarvan ik geen tweede voorbeeld zou weten aan te wijzen. Elk blad is hem welkom, elk betalend blad. Elsevier's Tijdschrift is bern even dierbaar als het Nieuws van den Dag als De Gids. Hij dicht raak, altijd geïnspireerd, altijd met stoom op, altijd geld verdienend, altijd warm, opgewonden, altijd met zn ronden Vlaamschen lach en* 'n faro«- stem Zn leven zou zijn ah dat van 'n huispoes, verzenspinnend, verzenknorrend, achter de warme kachel bij 'n schotel melk, als er niet die ééne eerzucht was. dat ééne staag-wurmende verlangen om tot de joNieuwe-Gidsers" gerekend te worden. De Nieuwe Gids heeft zijn gelukkig poötenleven verwoest. Ze willen hem niet. Ze willen hem niet. En nu nog op zn ouden dag (iemand met dikke elf verzenbundels is toch wel 'n ouwel ja, niet ?) speelt-ie nog is 'n troef ui', tracht-ie nóg is en nóg is dn jongeren van het Noorden wat liefs an te doen. De Heer Van Hall, in Dichters van dezen Tijd begint met een handigheid. Kloos heeft ergens gezegd: »Twee dingen zijn het waardoor goede verzen zich van slechte onderscheiden, 10. De juistheid der klankexpressie; 20, de noodzakelijkheid en zuiverheid der beeldspraak." Daar voel ik voor, zegt de Heer Van Hall, en hij begint zijn bundel met de verklaring: »Wat ik mooi vind van klank en van beeld in de gedichten uit de twaalf laatste jaren, trachtte ik in dezen bundel bijeen te brengen." Het is te veronderstellen dat de Heer Van Hall niet den fijneren zin van Kloos heeft begrepen, al past bij djens woorden toe. lk zou er bijv. niet aan denken Louis Couperus, Pol De Mont, Winkler Prins, Coens, Van Loghem, Hemkes, Boom, Koster en Van Ncuhuys te zetten in den gloor der laatste twaalf jaren. Maar de Heer Van Hall heeft volkomen vergunning klank en Deeld naar zijn begeeren op te vatten- Opzettelijk oneerlijk is hij geenszins. Pol De Mont doet anders. Die beargumenteert zijn bundel met groote woorden. Slechts dit kan ik niet nalaten te zeggen, dat deze jongere Nederlandsche pcöi\è, eindelijk, voor het eerst weder na Vondel en Hooft, onze nationale letterkunst onbetwistbaar recht heeft doen verkrijgen op een haar eij.en, onontvreem ibaar plaatsje 10 de wereldliteratuur, en dit noj, daarenboven, dat — waar wy de hedendaagsche verekunstenaars van Duitschland, Engeland, Itahe, Spanje, Portugal. Fankryk en Fransch-Belgiö met de ónzen vergelijken, deze laatsten al die an« deren, zonder uitzondering, ver overtreffen. Een pleiade poötea als W Uem Kloos, Frederik Van Eeden; Albert Verwey, Hélèae Lapidoth — Swarth, Herman Gorter, leverde — in dit .laatste kwarteeuw — geen ander land van Europa op. Ligt de bombast er niat meters dik bovenop? Pol kent natuurlijk even veel of weinig van Vondel en Hooft als van de »hedendaagsche verskunstenaars" in de landen die hij noemt. Kende hij werkelijk het woord van zooveleD, zijn overdadige^ burgermanszinnelijke» lyriek zou al lang »verdroogd" zijn tot de gevoelde bewustheid van een dichter en aller minst, zo i hij dezen dor-zotten bundel, deze bespotting en hooning der »hedendaagsche verskunst" hebben uitgegeven. Onuitstaanbaar is dat gezwets over »onbetwisl baar recht,"»ononivreemdbaar plaatsje," averskunstenaar," wanneer die hedendaagsche verskunst, of zooals hij hierboven zegt, »de duidelijke sporen van een streven in meer dan in één opzicht van denzelfden aard als dat van de groote generatie van 1880" — wordt gezocht in het onbenullige rederijkers gerammel van wat dooie Belgen. Be grijpt het goed. Niet bij Perk U bet t-> vinden, neen bij Van Oye. Heb je ooit van Van Oye gehoord? Nee? Luister dit is Van Oye, hier beb ja *n gedicht van 1874, waarin je »sporen" vindt: Ja, die groote dag zal komen 1 N-jen, het is geen dichterdroomeo, wat mijn booend harte ziet 1 Zee van Vlaanderen, zee van vryheid, Zee van bronUrlyka blyheid, zing \errukt uw egeüedl Zie, êa»f komen honderd landen aan uw vr De geheelo bundel beeft geen ander nut dan 'n sch lurkalender. Dweepzieke jonge dames weten nu den jaardig van haar lijfdichters. Niet alleen dat Pol geknoeid heeft : hij heeft zich oo* de vrijheid veroorloofd om dichters als Tideman, Leopcld enz. eenvoudig, genoegelijk te vergeten. Dit kan daaruit verklaard worden dtt Pol niet te goeder trouw te werk is gejaao. Het zou mij geoi oogenblik verwonderen, wanneer de list ge, achtenswaardige man zijn boak gebouwd heeft op het karkas van 's Heeren Van Hall's bundel. Ik blief tenminste niette geloovea dat louter toeval twoe smaken zoo samen brengt. De Heer Van Hall gaf Het Lied des Storms van Perk. Aannemen, zegt Pol. De Heer Van Hall nam Maar 't Allerzoetst van Couperus. Aannemen, zegt PoL De Heer Vaa Hall citeerde Zomernacht en Mijn Haat van Héléne Swarth Aannemen, zegt Pol. De Heer Van Hall bewonderde een fragment uit Persephone van Verwey. Kip ik heb je, zegt Pol. De Heer Van Hall knipte uit De Lente komt van ver, Dc wilde ik kon u iets geven, Toen blezen de Poortwachters van Gorter. Aceoord, zegt Pol, Üe Heer Van Hall annexeerde Nachtliedjes van Van Eeden. Die mot ik hebben, zegt Pol. Zelfs bij zesde-rangs grootheden, als Hemkes en Van Nouhuys, ruikt Pol hetzelfde wat Van Hall voor twee jaar rook. Ik zeg niet dat de Heer Pol De Mont lange vin* gers gehad beeft. Maar het zaakje is verdacht. Als iemand mij kwam vera tellen dat de Heer Pol De Mont al de schrijvers, waarvan hij »bloemen" geeft niet in bun geheel doorwerkt heeft, dan zou ik dien man niet durven te« genspreken. Pol De Mont tocb is oppervlakkig en bestaat er één levend menscb, die lust kan hebben in de studie van de poêetenkliek zooals Pol De Mont die satmgepietord heeft ? Aan de eene zg geloof ik er weinig van dat Pol alles gelezen heeft van zijn Zondagskinderen. Aan de andere ben ik hem toch dankbaar voor zooveel wetenswaardigs. Indië en Holland, Holland en Transvaal, Transvaal en en Suriname, Suriname en Vlaanderenland zijn nu wel niet veel wijzer geworden, maar zij hebben toch dingen geboord van aangename wetenswaardigheid. Daar heb je bijvoorbeeld Lapidoth, Frits Lapidoth, onbekend voor bij met Mejuffrouw- Swarth trouwde. Pol klikt'n boel van zn veelbewogen leven: Frits Lapidoth, geboren te Ursem (Noord- HclUnd), 15 September 1861 ; opgeleid voor adelborst, doch afgekeurd voor de oogen; was tien jaar journalist te Parys; vestigde zich daarna te 's Gravenhage, waar hy thans Lot e» Vast redigeert. Interessant niet waar? En Brom. Eduard, Tneodoor, Jan Brom «geboren te Amsterdam 20 Juli 1864; staat met zijn broeder aan het hoofd van een assurantiekantoor." en ... en ;.. Maar bet is genoeg. Ook van deze fumisterij kan men te veel krijgen. Er is al heel wat gebundeld. Er zal nog véél gebundeld worden. Maar zulk een prachtige combinatie van onwetendheid, smakeloosheid, duffe ijdelheid is in de eerste kwart eeuw niet meer te wachten. En te denken dat bjj al deze beschouwingen Pol droefgeestig op den achtergrond staat, sluipend en snuffelend als een hondje om de Nieuwe Gids, om de jongeren, om de jeugd De jeugd die bern niet wil, bern niet rkent.