den 7 Februari 1872. Best Ord 2 Mule Twist No. 40 16 pences, SV4 Shirtings li-/: shilling, 6'/, primacalicots, ƒ 4,95. Koffie 4*J'« onver nderd, Suiker veilingsprgzen vast, Billiton 14 geen afdoeningen. AANGEKOMEN SCHEPEN Noach 111.
De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- 09-02-1872
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- Datum
- 09-02-1872
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Semarang
- PPN
- 852209738
- Verschijningsperiode
- 1863-1956
- Periode gedigitaliseerd
- 1863-1903 / 1947-1956
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB C 76
- Nummer
- 34
- Jaargang
- 21
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
Telegram uit Europa.
HANDELSBERICHTEN.
dein 8 Febr. 1872. Koeiie, ƒ47,— i» ƒ3B i . , W. I. ber. ƒ3Bil ƒ 40,- \ 0o6st «W»™'1-- SUIKER, ƒl7,— voor sto-misiiiker no. 14 en laser. Hoogere nommers op de basis van f 15-' _ voor No 14; ieder hooger nommer ƒ % meer, elk lager nummer '/, minder. Indigo, ƒ3,75 a 5,15 van goed tot fraai. Superieure qualiteiten eenige centen hooger. Koehliden, ƒ66,— per kodiegevr. «ehaarach. Buffel » /0,19 per pond do. do. Cuoeben, ƒll geboden. Rijbst ord. wit, f 200,— a ƒ 230,— I per koj. van 20 • java cargd ƒ 170— a ƒ 200,— I pic. zonder zak. Kjippii Oi u, il,— KjerjANO , 21 — RoT'11»--* Ie qn ' ƒ 11 — *, ƒ 12,— per picol. 2e ii ii f B,— aƒ 9 — do. do. Wisselkoers op Holland 6 md. dato li 3 a 103',. pCt Factorij lol'/,
Protestantsche Eeredienst.
ZONDAG, den 11e FEBRUARI 1872, des voormiddags ten '/_'<) ure. Ds. OVINK. Doopsbediening.
Roomsch-Cathelieke Eeredienst. ZONDAG den 11e Februari 1872.
Vroegdienst des morgens ten 6 ure, Hoogdienst des morgens ten l/._9 ure, Lol' des avou Is ten '/_! ure.
Een nieuw tooneelstuk.
Iv Nederland heeft men tegenwoordig kans om bij het bezoeken van den schouwburg een vreemdsoortig genoegen te genieten; want een zekere x\_. A. van den Siempei heeft „Multatuli's meesterstuk" voor rederijkers bewerkt. Curieuser product van ele schandelijke onkunde der Hollanders aangaande Indië is wel nooit gezien. Het. eerste tafereel geeft vijf personen te aanschouwen, die op de komst van den nieuw benoemden assistentresident van Lebak wachten. De controleur VerbruGGE eu de Radhen Adhipatti zitten aan een tafel; zekere DoNGS'), bediende v-m den Regent, staat op den achtergrond maar is bestemd om een groote rol te spelen; twee .andere bedien deu staan aan de zijdeuren. De controleur begint ongeduldig te worden, en vraagt Doni.so of er nog niets te bespeuren is. Het antwoord luidt ongunstig: „Ik zie," zegt de verziende Dongso „nog niets van den kant vau Padang" Maar aan de andere zijde (dat zal wel heelemaal over de residentie Bantam en het Klappereiland heen, op de hoogte van de Australische Noordwestkaap zijn!) bespeurt Dongso iemand die tepaard rijdt. Vermoedelijk, zegt hij, is het „de Kommandant." VERBRUGGE ergert er zich volstrekt niet over dat de bediende zoo gemeenzaam van „den Kommandaut" praat; hij, ook al verziende, staat op en spreekt zeer gemoedelijk, meer zelfs dan ecu goed controleur betaamt: „Wel zeker, Dongso ! De Kommandant is vroeg opgestaan en is aan het jagen." In een fabelachtig korten tijd heeft Duclari die niet van Padang maar „van de andere zijde" kwam, den kolossalen afstand vernietigd, en gaat nu in de afdeeling Lebak even zitten op ecu stoel die door den controleur zelven voor hem wordt klaar gezet, om thee te drinken. Eindelijk ziet Dongso ook van den kant van Pad aug iets; het blijkt de Assistent-Resident te zijn. De Resident stapt met het nieuwe hoofd der afdeeling uit het rijtuig. De Assistent-Resident spreekt eeuige malen met den Radhen Adaipatti, wellevend, vriendelijk, hartelijk zelfs, maar heeft het ongeluk op Di,ngso geen gunstigen indruk te maken. Dongso verbergt dat zij tf meester niet. Als hij een oogenblik later met dezen alleen is, vraagt hij den Regent—zeer fideel! —: „Wreluu, Mijnheer ele Radhen Adhipatti! hoe bevalt u de nieuwe Assistent-Resident?" en als de Regent een voor Havelaar vleiend antwoord geeft, waarschuwt Dongso-. „Laat hij zijn plichten maar niet te ver drijven! Ik heb hem reeds met den Controleur over te hoogelandrente hooren spreken, en ik (Dongso) houd niet vau die menschen die het zich zoo druk maken met dienstzaken. Ziju voorganger, ele Assistent-Resident Slotering" Die naam hindert den Regent, hij wordt driftig en .... grijpt Dongsl) in den arm ! Dongso gaat af.
De Regent vervoegt zich bij den Resident, den Assis tent-Resident, deu Controleur en de inlandsche hoofden der afdeeling. Havelaar houdt een toespraak, beginnende met „Mijnheer de Resident van Lebak.' Daarmee eindigt het eerste bedrijf. In het tweede komt SaïDJAH op het tooneel met zijn vader Abdoel Isma ! Saïdjah bekent zijn liefde voor Adinda en deelt mede dat hij voornemens is om naar Batavia te gaan Abdoel Isma is daar tegen, en zegt hem dat in de volgende kinderlijke taal der inlanders : „Ja, gij hebt veel geleden, mijn zoon ! Maai* zullen niet overal waar gij in dit land uw schreden wendt, het onrecht en de verdrukking hun staf zwaaien?" SaïDJAH echter blijft onverzettelijk en neemt met een „Vaarwel dan, schoon huid mijner geboorte" afscheid. Om die verzuchting te slaken, zet hij zich, volgeus de gewoonte zijner vaderen, eerst ... op een bank De Regent verneemt, waarom SaïDJAH het land verlaten heeft, en vreest de rechtvaardigheid vau den nieuwen Assistent-Resident. Dongso zit bij hem, hurkende volgens de weinig behagelgko manier van een Europeaan! Toch belet hem die alleronaangenaamste houding volstrekt niet opgeruimd te zijn. Hij spreekt ziju heer moed in 't lijf, vooral met de zeer natuurlijke betuiging: Dongso is u geheel toegedaan", eu ele Regent komt langzamerhand tot den uitroep: „Dan ben ik gerust! Kom, Dongso! laten wij nu onze sawahs bezoeken I" Bij zijn terugkeer vau onze sawahs wacht hem evenwel een pijnlijke gewaarwording. Abdoel Ism»>» heeftaan den Assistent Resident ziju hart eens uitgestort over de knevelaiijeii van den Regent, en de Assistent-Resident zegt thans, in tegenwoordigheid van den klager, tot den Radhen Adhipatti: „Is er seen stem iv uw binn nste die n aanklaagt voor '» O c» zooveel ellende waarvan gij de schuld draagt? O, wees dan rechtvaardig en geef den armen het hunne weder!" Wat zal de Regent antwoorden f Zijn geweten pijnigt hem, hij sid.'eit voor den Assistent-Resident, hg belijdt schuld, meent ge:? Of wel: hij vervalt door do onbeschaamdheid en deu moed der* radeloosheid tot een beleediging van den Assistent-Resident ? Goede, maar eenvoudige lezer, die dat verwacht, gij vergeet Dongso. Dongso blijft op zijn hurken zitten, maar hij schreeuwt Havelaar toe: „Wij weten van niets!. . . Wij hebben niets terug te geven ! . . . Het geldt de eer mijns meester, en daarvoor moet Dongso strijden! . . . . Nogmaals: wij weten van niets!" Nu haalt de Regeut adem. Het voorbeeld van Dongso is aanstekelijk, „('ij?" roept hij Havelaar toe, „gij beveelt mij? Gij aie mijn onderscliikte zijt? Ha, ha, hal"— Daarna verdwijnt hij. mèt Dongso natuurlijk. Abdoel -IsMA blijft met HAVELAAR alleen, eu zegt: „Heb dank, j edele Heer! Ja. ik zal strijden tegen de armoede totdat ; ik er onder bezwijk! Dat Allahs zegen op u ruste!" Verj volgens laat hij de hand van zijn Assistent-Resident, welke
hij—och, de inlander is zoo vertrouwelijk! — had aangegrepen los, en... vertrekt Het derde bedrijf brengt SaidjaH weer op het tooneel. Hij is uit Batavia teruggekeerd, heeft vernomen dat Adixda voor hem verloren ging, en is krankzinnig geworden. Hij i treedt de woning van Havelaar binnen. Deze is zeer goed voor hem. „Ga ziiteu, Satdjaii (Hij geeft hem ein stoel!) iEn hier hebt gij wat te eten." (Hij geeft liem een bord!) j Met den op een stoel zittenden en van een 'oord etenden .Sa uw ui eindigt het eerste tafereel ! Ook schijnt het ; titelplaatje, waar men een vreemdsoortigen Javaan mi | tamelijk onbedwongen sarong ziet afgebeeld dichtbij een klapperboom die groote pruimen in plaats vau kokosnoten produceert, aan Saidjaii gewijd te ziju. Het tweede tafereel verplaatst den toeschouwer in Nej derland. Daar ligt voor Indische lezers niets vermakelijke ' in. Genoeg zal het zijn!) ier even «antestippen, dat het tweede [ tafereel den worstelstrijd voorstelt of neet voortestellen. dien Mültatuli in Nederland had te eindigen eer hij tot de uitgifte van zijn boek geraakte. Volgens deze bewerking was het zekere Frits die aan Mültatuli het middel verschafte om het werk te doen drukken; leefde de oude Hr. van Lennep nog, hij zou meesmuilen tegen dien Frits. Frits ook is het, tot wien Havelaars laatste woord wordt gericht. „Gij zijt het," dit wordt hem toegevoegd, „die in mij het geschokte vertrouwen op de menschen weer eu weinig hebt opgebeurd! . D .or u zal mij de weg tot den arbeid worden geopend, en mijne vrouw en mijne kinderen zullen weer gelukkig zijn! . Maar that niet alleen! .. De ellende van miliioenen zielen, die daar ginds worden verdrukt en uitgezogen, zal ik onder de oogen der wereld brengen; want als mijn boek compleet is, dan zal ik het opdragen aan u, \\ illein den derde, Koning der Nederlanden, Prins, Groothertog, .. meer dan Koning, Prinsen Groothertog!... Keizer van het prachtige rijk van Insulinde, dat /.ich om den evenaar slingert als een gordel van smaragd, en aan den voet van uwen keizerlijken troon zal ik vragen: of het uw wil is, dat uwe dertig miliioenen daarginds worden onderdrukt en uitgezogen!... Kn gij zult mij aanhooren!. , Dan kan recht en billijkheid ook voor den Javaan bestaan, en de verdrukking zal moeten wijken voor de zegeningen van den vrijen arbeid !"—- Wat geleidelijke overgang vau dat nuchtere, oorspronkelijke „als mijn boek compleet is," tot het gestolene, hoewel zeer misvormde : „want aan U draag ik het op, Willem den derde, Koning der Nederlanden, Prins, Groothertog meer dan dat: Keizer vau het prachtige rijk van Insulinde." Hoe ook komt hier de vrije arbeid van pas! Er mankeert nog een tan dak .aan of, zooals men in Nederland zegt: een teniak, zijnde (alweer volgens de Nederlaudsche geleerden,) „een eenvoudig .lavaauseh ballet door naakte meisjes uitgevoerd L" Arme MüXTATULI ! Veel hebt ■jij reeds geleden, maar dat aldus door stumperts als de van Stempels onder toejuiching van het brave Nederland het heerlijk gedenkboek van mv genie verschacherd, verknoeiden verknutseld kan worden — dat is vau de talrijke martelingen welke gij te verduren hadt zeker de geringste niet!—
Gemen de Indische Berichten.
— De Javabode bespreekt de Bataviasche Operaquaestie ongeveer volgcudcrivijze: Nu het oogenblik nadert, zegt ze, dat uit de inschrijvingen zal moeten blijken of Batavia al dan niet in het bezit zal raken van een nieuw Fransch operagezelschap, komt het er slechts op aan welke middelen gebezigd moeten worden om het doel te bereiken. Een, dat eertijds uitstekende resultaten schijnt te hebben opgeleverd is geweest het geven van voorstellingen door liefhebberij tooneellisten tegen een entree van / 5., voor volwassenen en ƒ 2 50 voor kinderen, militairen en kindermeideu. Ja, weet u, die werden toen allen gelijkgesteld. Dat was toen ook nog dien goeden ouden tijd, waar menigeen zoo zalig over kan spreken De opbrengst dan van die vijfguldens en tweegulden vijftig cents voorstellin-eu werden in de kas van het opera gezelschap gestort. Dezelfde proef zou thans kunnen genomen worden, wellicht dat er dan na elke voorstelling, na de genoten gaven van Bachus door dilettanten nog weleen vijftig gulden over zullen schieten die dan in de kas vau het operagezelschap zoude kunneu worden gestort, want, in den tegenwoordigen slechten tijd, waarin iedereen maar zoo niet Duizend gulden in de maand verdient en de rijst zoo als op het oogenblik ƒ 14..
de picol kost, is ƒ 5. . voor een voorstelling, waarbij men behalve een goede dosis geduld, uog de beleefdheid moet hebben om te applaudiseeren, te duur Soit! Er is nog een ander middel, namelijk zoo het gouvernement de beleefdheid wil hebben of door het verleenen van een subsidie, of door het toestaan terrj zijn ondersteuning te verleenen. Deskundigen zullen het best van allen weten, hoe zoodanige loterij ingericht moet worden om voor het beoogde doel zoo vruchtbaar mogelgk te werken; en zoor er opnieuw bij d»; regeering vrees mocht bestaan, dat de handel in loten eene oorzaak van windhandel zal worden, zullen zij het middel weten aan te wijzen, om dergelijk misbruik te keeren. Ook is, naar het schijnt, na eene zoo herhaalde en standvastige weigering, de waardigheid van het gouvernement thans meer elan in voldoende mate gedekt. Zoo veel schijnt ■lis zeker te kunnen aangenomen worden, dat zijne medewerking in dit geval eene7 quaestic van leven en dood is, en het antwoord op de vraag, of de krachtsinspanning, waartoe inteekenaren zich thans voorbereiden, tot een guustig resultaat zal voeren, op dit oogenblik geheel en al afhangt van deze andere vraag, of de regeering al dan niet vergunning wil verleenen tot het houden eener geldloterij. Een zuiver gouvernementeel beginsel in dezen brengt mede, den kunst voor te staan, en het voorts aan een ieders vrije keus over te laten, of hij van die gelegenheid tot bevordering van iets goeds eu schoons, al dan niet misbruik wil maken tot hetplegen van iets slechts.—De politie op Soerabaia laat nog zeer veel te wenschen over. zegt het Soer. Hand. blad.— Toen de bandjir Batavia bezocht en de Willemskerk voor de noodlijdende kampongbewoners uit den omtrek van het Koningsplein weid ontruimd, werd er door de Christelijke schaar minder algemeen geklaagd. Trouwens de kerk in Indië is voor menigeen wat de Natura Abtis MagisTßa voor Amsterdam is, niettegenstaande dat herinnert niemand zich in de Willemskerk ooit zooveel pro
Uit de tweede Kamer.
— 20 Dec. De tweede Kamer heeft heden een begin gemaakt ai, ' de beraadslaging over de begrooting van Koloniën. Terwijl in deu Laatsten tijd geen debat ever de leidende gedachte der koloniale staatkunde was voorgekomen, ten gevolge van de beslissing der koloniale quaestic, in beginsel, door de aanneming der agrarische wet, schenen de conservatieven van oordeel te zijn dat thans tot de oude gewoonte van uitvoerige koloniale debatten behoorde te worden teruggekeerd. Althans de heeren Nierstrasz en Wintgens spraken lange redevoeringen uit tot bestrijding der liberale politiek op koloniaal gebied, eu tot aanprijzing van het iv beginsel veroordeeld ancien régime. ■ e kenmerkende eigenscüap van beider redevoeringen was, dat daarin bijna alles werd geïgno,eerd, wat sedert een reeks van jaren tegen het exploitatie-stelsel is aangevoerd. De „geniale Van den Bosch", het tegelijk voor den Javaan en voor de Nederlandsche schatkist voordeelige cultuursteisel, de zoo onkostbare heerendiensten, waren bij hen schering en inslag, even alsof nooit Van Hoévell en na hem zooveel anderen het geweten der natie hadden wakker geschud voor het onrecht, dat ouder schoonklinkende namen jegens de Javaansche bevolking werd gepleegd. De heer Nierstrasz, die blijkens zijn zeer uitvoerige rede het gisteren verleend uitstel geenszins ongebruikt had gelaten, beantwoordde het hij een vroegere gelegenheid dooiden Minister geleverd betoog, dat Java in de laatste jaren in welvaart was toegenomen. Hij schetste, den toestand onzer Oostindische koloniën als zeer ongunstig, en trachtte door een menigte statistieke opgaven te beivijzen, dat de laatste jaren, wat vermeerdering van welvaart betreft, niet in de schaduw konden staan van den tijd van het cultuurstelsel. Het ontbrak bij dat betoog geenszins aan „acrobatische toeren", zooals de heer Wintgens zou zeggen. Wij melkten onder meer deze wending op: het cultuurstelsel ontneemt den Javtian niets, want het kost hem alleen tijd, en.de tijd heeft voor den Javaan geen waarde. Als dat zoo is, dan is het waarlijk jammer, dat de cultuurdieusten maar niet al dien waardeloozen tijd in beslag nemen! De conclusie van den spreker, die zich het ondeugend genoegen niet kon ontzeggen om den heer Van Bosse herhaaldelijk met zich zelf in tegenspraak te brengen, door fragmenten voor te lezen uit dieus redevoeringen van ecu vroeger tijdperk, waarin cultuur-en consignatiestelsel werden aangeprezen, was natuurlijk deze: handhaving van het cultuurstelsel, terugkeer tot het oude systeem ziju de eenige middelen om verbetering in den bestaanden toestand te brengen. Aan den heer Wentgens kunnen groote oratorische gaven niet worden ontzegd. Er waren uitstekende gedachtefragmenten in zijn blijkbaar met overtuiging uitgesproken rede. De beeldspraak, waarin hij de politiek met een boekhouding vergeleek, wees waar men naar zijn meening verkeerd geboekt had aan, eu op strenge politieke rekenplichtigheid aandrong, was geestig en goed volgehouden. Maar wanneer hij de sedert 1862 gevolgde koloniale politiek verantwoordelijk stelde voor alles wat er in Indie min gunstigs valt op te merken, wanneer hij tegen de tegenwoordige koloniale staatkunde het geheel ongegrond verwijt richtte, dat zij zich aan acrobatische toeren en gewaagde proefnemingen overgaf, wanneer hij het als mogelijk voorstelde het cultuurstelsel van zijn misbruiken te zuiveren, dan lag aan zijn rede naar onze bescheiden meening geen behoorlijke kennisneming der koloniale litteratuur van het laatste tiental jaren ten grondslag. Hoe is het bijvoorbeeld mogelijk, den Javaanschen oorlog van 1825 toeteschrijven aan het liberaal stelsel, na hetgeen geschreven is om te betoogen, dat integendeel juist het zeer illiberaal verbod der landverhuizingen in de Vorstenlanden daarvan de naaste aanleiding was? Hoe kon de geachte spreker beweren, dat de ongunstige toestand van Java vóór de invoering van het cultuurstelsel te wijten was aan de toepassing van het liberale stelsel der Commissarissen-Ge neraal, alsof nimmer was aangetoond dat dit stelsel tusschen 18*. 0 en 1800 veel minder is toegepast dan met voeten getreden ?
Het is meer dan tijd om doortastend te handelen, wij zijn het volkomen met den afgevaardigde der residentie eens. Maar naar onze overtuiging, die niet minder innig is dan de zijne wezen kan, zal dat handelen moeten geschieden in de richting eener kruchtige uitvoering der agrarischc wet, indien het zal strekken tot heil van de koloniën en van het moederland. De beschouwingen, waarin de heer Bergman n zich heden verdiepte, waren meer bepaaldelijk van financiëelen aard. In zijn oogen was het ecu gruwel, dat de Indische overschotten voor Indische Spoorwegen besteed worden, voordat in de Nederlandsche behoeften voorzien is. Men moge dit stelsel hard of nog erger noemen, openhartig is het zeker. Voor het overige bepaalde zich het debat over de Oost- Indische koloniën tot eenige opmerkingen van de heeren Gevers Deynoot en De Bruyn Kops over het Koloniaal verslag. Aau den toestand van Suriname viel echter in 't laatst der zitting een uitvoerige behandeling ten deel in een rede van den heer Van Sypesteyu. Deze afgevaardigde vroeg zich af welke de oorzaken waren van het conflict met de koloniale staten, en vond er twee: den achteruitgang van Suriname sedert de slaven-emancipatie, en het subsidie, dat de kolonie in het moederland als een lastpost deed beschouwen en alle belangstelling doodde. Op dit laatste puut zou hij bij de behandeling der West-Indische begrooting terugkomen. Maar met betrekking tot Suriname's achteruitgang wees hij op de daar bestaande behoefte aan werkkrachten, iv verband met het weinige dat hier te lande o*edaauwasom die behoeften te helpen bevredigen. Zoo za"-men nog steeds te vergeefs uit naar ecu beslissiug op de voorstellen van het Koloniaal bestuur vau 1869; en door een samenloop van omstandigheden was de immigratie-wet van den heer De Wraal, reeds 8 Sept la7o ingediend, door de Staten-Generaal nog altijd niet afgedaan. Men moest voorzeker in Suriname ziehze f leeren redden; maar werd er door het koloniaal bestuur en door de Nederlandsche Regeering wel gestreefd om aldaar den public spirit op te wekken? Morgen wordt deze discussie voortgezet.