"Een wakker genootschap.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1872/02/20 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297240:mpeg21:p001
"Samarang. Stand der Maan gedurende de maand Feb. 1872. Volle maan Zaterdag den 24en Februari. POSTKANTOOR SAMARANG.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1872/02/20 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297240:mpeg21:p001
"Nederlandsch-Inidsche Spoorweg-Maatschappij. Uren van Vertrek en Aankomst der Treinen.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1872/02/20 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297240:mpeg21:p001
Zitting van den '.hien februari. 1872. Voorzitter Mr. C. G. Uultman, (Vice-presid.) MOOED, GEVOLGD DOOR DIEFSTAL BIJ NACHT IN EEN BEWOOND HUIS GEPLEEGD. De Raad van Justitie te Batavia (tweede kamer), rechtsprekende in zake van misdrijf, in de zaak van: Adolf Francois Henri Varkevisser, oud 22 jaren zonder beroep, geboren te Pasoeroean, thans gedetineerd iv het civiel en militair gevaugenhuis te Weltevreden (Batavia). Gezien 's liaads bevelschrift, dd. 2 December 1871. waarbij de terechtstelling van boyengenoemden beklaagde is bevolen en de acte van beschuldiging, dientengevolge opgemaakt; " ■
Gehoord dc debatten ter terechtzitting van 30 Januari, 31 Januari, 1 en 2 Februari 1872;
Gehoord het openbaar ministerie bij monde van den oflicier van Justitie, Mr. B. van Gocns, in zijn uitgebracht requisitoir, daartoe strekkende: dat de beklaagde voornoemd zal worden schuldig verklaard aan moord, gevolgd door diefstal bij nacht in een bewoond huis en overzulks veroordeeld tot de straf des doods, met last tot teruggave van de voorwerpen, welke tot, stukken van overtuiging hebben gediend, aan daarop rechthebbenden en met verding eindelijk in de kosten van het strafgeding; hoord den beklaagde en hetgeen namens hem door Mr. Th. A. Kuijs is in het midden gebracht; Gezien de stukken. Overwegende, dat de ter terechtzitting onder eede gehoorde getuige Sidin heeft verklaard: dat hij op 12 October des morgens tegen zes uur, naar gewoonte aan de deur van zijn meester van der Burght, die zich den vorigen nacht tusschen negen en tien uur ter ruste had begeven, heeft geklopt om hem te wekken; dat, toen hij geen antwoord kreeg, hij dit nog eens herhaald heeft, docli zonder eenig gevolg; dat, vermits de buiten-jaloeziedeur, die de heer van der Burght gewoonlijk, evenals dc binnen-glazendeur, zelf sloot, openstond, hij in de meening verkeerde, dat zijn heer reeds naar buiten was gegaan: dat hij echter eenige oogenblikken later van den medebediende Agoes vernam, dat zulks niet het geval was, en door dezen, die inmiddels het vertrek was binnengetreden, is geroepen om hun heer te zien ;
dat hij alstoen den heer van der Burght dwars op het bed, met bebloed gelaat en eene wond aan den hals, met de beenen buiten het ledikant en in half liggende houding dood vond liggen; Overwegende, dat de ter terechtzitting beeedigde getuige Sarioh, die gelijktijdig met Sidin de kamer van hun gemeenschappelijkcn meester was ingegaan, den zoo even beschreven toestand heeft bevestigd; Overwegende, dat de bevinding nu dier beide getuigen omtrent het vertrek almede geheel dezelfde is en op het volgende nederkomt; dat op het midden van het ledikant, waar hun meester lag, en op den hemel vlak daarboven, alsook aan de gordijnen, veel bloed was; dat insgelijks bloeddroppelen door hen zijn waargenomen in de richting van het ledikant naar de ijzeren geldkist, die vlak daartegenover in den hoek stond, en eindelijk aan de deur; dat dc ijzeren geldkist, waarin de heer van der Burght geld Cn preciosa bewaarde, en waarin die nog een paar ''-i"-'-" vóór den dood huns ui nuezig waren, openstond met den sleutel iv het slot, èn geheel ledig was; dat wijders de lamp nog gedeeltelijk gevuld was met petroleum, die anders des morgens gewoonlijk opgebrand is, waaruit zij dc gevolgtrekking maken, dat licht moet zijn uitgemaakt; dat overigens geen sporen van geweld in het slaapvertrek van hun heer zichtbaar waren en de meubelen op hunne plaats stonden; dat een der beide honden van hun meester bij het voeten-einde van het ledikant lag en de andere buiten de kamer; Overwegende, dat de beide getuigen bij deze hunne bevinding nog het volgende aangaande den persoon van Van der Burght gevoegd hebben; dat hun meester gewoon was om personen, die over geldzaken met hem te spreken hadden, in zijn slaapvertrek te ontvangen en alsdan in hunne tegenwoordigheid de ijzeren geldkist, opende, dat hij den sleutel van die kist en van de houten aan het voeten-einde van het ledikant staande kist, bevattende almede goederen, des daags bij zich droeg en des nachts steeds onder het hoofdkussen bewaarde;
dat hun meester-, niettegenstaande er veel goederen van waarde ui zijn kamer waren, geen enkel wapen bij zich had;
dat de honden, die hy ter bewaking er op nahield, slechts aansloegen voor vreemden, maar niet voor personen, die wel eens bij hun heer kwamen; dat beklaagde een paar dagen voor den dood van hun moester, in diens slaapvertrek is toegelaten; Overwegende, dat de verklaring der even genoemde getuigen in do hoofdzaak wordt bevestigd door den onder eede gehoorden getuige Agoes, onder bijvoeging, dat hij dien morgen de sleutels van de goedang noodig had om do paarden eten te geven en alstoen met zijne medebedienden de kamer van hun meester is binnengegaan; dat hrj echter in het vertrek alles oppervlakkig heeft opgenomen, omdat hy zich onmiddellijk op het zien van den heer van der Burght in dien toestand tot de politie gewend heeft;
Overwegende, dat middelerwijl gezamenlijk met de andere bij den heer van der Burght wonende personen, de onder eede gehoorde getuige A. E. H. Ficdler, zich eveneens iv de slaapkamer van dien heer begeven heeft, dezen iv dien toestand en het vertrek zoodanig heeft bevonden als door bovengenoemde getuigen is opgegeven; Overwegende, dat die getuige bij het zien van dit een en ander verklaard heeft, dat hem toen is te binnen geschoten, dat hij in dien nacht omstreeks half drie uur een dol' geschreeuw van „help, help" had gehoord: dat hij dc stem vau den roepende niet herkend heeft, noch ook of die van binnen of van buiten het huis kwam: dat hij, hetzij door slaap, hetzij door vrees overweldigd, zich verder niet vergewist heeft, wat. dat geschreeuw te beduiden had;
Overwegende, dat geen der andere getuigen eenig rumoer of geschreeuw verklaren vernomen te hebben; Overwegende, dat deze getuige Ficdler voorts nog verklaard heeft, dat de beklaagde den avond vóór liet overlijden van den lieer van der Burght in de kamer van den heer Kervel, die eveneens iv de bijgebouwen woont, is «-e--wee
dat beklaagde den heer vau der Burght ecu paar avon den te voren om geld moet gevraagd hebben, vermits laatst genoemde zich bij verschillende commensalen omtrent dc solvabiliteit van beklaagde geïnformeerd bad; Overwegende, dat getuige -een sporen van geweld tiende, getracht heelt zicli een denkbeeld te maken, op welke w|jze een persoon door dc beide gesloten deuren van dc kamer van vau der Burght is kunnen binnenkomen, daar het venster van traliën voorzien is en de voordeur tot eenigen in- en uitgang moet heben gediend: dat hij alstoen bemerkt heeft, dat zeer gemakkelijk met de hand door de jaloeziedeur te steken, de sleutel van het slot wordt omgedraaid en die deur alsdan evenzeer als de binnen-glazendeur zonder veel moeite worden geopend; Overwegende, dat de onder eede afgelegde verklaring van den hoofdschout J. B. Oosterweeghel, die onmiddellijk na het bericht van getuige Agoes zich naar de woning van den heer van den Burght begeven had, in dc hooftrekken overeenstemt met al wat door bovengenoemde getuigen is verklaard, aangaande hunne bevinding op den morgen van den 12den October 1871 ten huize van meergemelden heer; Overwegende, dat blijkens het door den eersten. Stadsgeneesheer, Dr. A, J. D. Steenstra Toussaint, in den morgen vau denzelfden dag op den ambtseed opgemaakt visum repertum, het lijk van van der Burght, op den rug met de handen op de borst dwars in bed lag met naar beneden hangende beenen, — geheel overeenkomstig als de reeds genoemde getuigen dit verklaren, — dat het lijk twee wonden aan deu hals had, de eene loopende van achter en beneden het rechteroog en voorbij de kin, zoo diep doordringende, dat alle groote bloedvaten en zenuwen doorgesneden zijn ; de tweede in dezelfde richting, doch niet zoo diep doordringende, waardoor het bloed met kracht naar alle kanten uitgespoten is, van welke de eerste door het groot bloedverlies onmiddeliyk den dood tengevolge gehad moet hebben ; Overwegende, dat verder door den geneesheer zijn geconstateerd aan de binnenvlakte van de vingers van beide handen eenige sneden, waaruit blijkt, dat de persoon van van der Burght zich nog moet verweer 4 hebben ; Overwegende, dat de evengenoemde geneesheer nog nader ter terechtzitting onder eede heeft verklaard : dat de beide verwondingen aan het slachtoffer moeten zijn toegebracht, terwijl deze in zittende houding was en wel in het ledikant zelf, te oordcelen naar dc bloedvlekken en zulks door middel van een zeer scherp snijdend werktuig, hoogst waarschijnlijk een gollok; dat de eerste slag tegen het kakebeen heeft gestuit en gepareerd is door de beide handen, ten bewijze waarvan de vingertoppen gesneden waren en daarop de slag is toegebracht, die absoluut lethaal is;
Overwegende wijders dat uit het ter terechtzitting voorgelezen eu door den officier van Justitie op den morgen van den 12den October 1871 opgemaakt proces-verbaal, hetwelk in de hoofdtrekkeu overeenstemt met het meeste, wat korte oogenblikken te voren door den getuige Oosteweeghel was waargenomen, blijkt: dat behalve de door de getuigen reeds aangegeven bloedvlekken deze nog zichtbaar waren op: I°. een stuk papier, hetwelk op een étagère naast de ijzeren brandkast lag; 2°. een ander stuk papier, hetwelk aan den anderen kant van genoemde brandkast hing; 3". een lucifersdoosje, dat op een ctagère stond; 4°. den sleutel, die in het slot van de ijzeren, toen half geopende brandkist was; s°. het steenen kozijn van het eenige venster, en 6°. of ten laatste, aau den binnenkant van de deur, leidende naar de voorgalerrj, als het ware aanwijzende, dat de muur is vastgehouden. Overwegende, dat almede bij evenbedoeld proces-verbaal is geconstateerd: dat de eenige deur om van de voorgalerij in de slaapkamer te komen, zeer gemakkelijk is te openen op de wijze, als reeds hierboven door den getuige Fiedler is verklaard; Overwegende, dat de vlekken aan hierboven bedoelden sleutel, luciferdoosje en stuk papier, volgens het door den lsten Apotheker P. Hekmeyer en den Apotheker lste klasse J. Ci Bernelot Moens op den lSden October 1871 opgemaakt en ter terechtzitting becedigd proces-verbaal, zijn veroorzaakt door bloed; Overwegende, dat volgens de verklaring van den reeds genoemden getuige Oosteweeghel, geheel en al overeenkomende met die van den onder eede gehoorden Mr. J. A. Baron Taets van Amerongen, die op dien morgen almede in het slaapvertrek van Van der Burght een onderzoek instelde, op de ronde tafel is gevonden het in judicio overgelegd briefje met de woorden: Antwoord. A. F. H. Varkevisser, 3 Oct. 1871; dat dit briefje voor beide ovengenoemde getuigen eene aanwijzing was om naar het huis van den beklaagde te gaan; dat zij te meer hiertoe gedrongen werden, omdat onderweg reeds een sergeant van de kampong met het bericht kwam, dat beklaagde verwond in de kampong lag; dat bij aankomst aldaar bedoelde getuigen dit bewaarheid vonden en beklaagde, slechts met een sarong gekleed, aantroffen; dat op de navraag naar de oorzaak van die wonde, beklaagde opgaf bij het baden met de linkerhand gevallen te zijn in een glasscherf; Overwegende, dat volgens dc onder eede gehoorde getuigen Saien en Saibic, beklaagde op dien morgen zich respectivelijk tot ieder van hen gewend had om inlandsche medicijnen te verkrijgen; dat hij door hen naar een Europeeschen geneesheer is verwezen, hetgeen liij echter afsloeg; dat de laatste getuige er bijvoegt: dat beklaagde na aan hem medegedeeld te hebben, dat hij door glas zich had verwond; door het vele bloedverlies in het huis van hem getuige in zwijm is gevallen, als wanneer de onder eede gehoorde getuige Saya is uitgezonden om de huishoudster van beklaagde Samirah te ontbieden;
Overwegende, dat deze laatste getuige Samirah onder eede heeft verklaard: dat beklaagde eenige uren voor zij bij getuigen Saibie en Saya hem aantrof, was te huis gekomen; dat hij dien avond te acht uur was uitgegaan met donkere trieot-jas en broek, die hij vooraf had verwisseld tegen een witte jas en broek; dat hij korten tijd te voren in gepeins gezeten had met zijne hand aan het voorhoofd, met de blikken ten hemel; dat zulks ook het geval was eenige dagen vroeger, hetgeen hare aandacht bijzonder getroffen had, omdat beklaag.de doorgaans opgeruimd was, ook zelfs wanneer hij in geldnood verkeerde; dat beklaagde daarbij dien avond weinig spijs gebruikte en zeer gejaagd scheen, om naar een inlandsch feest te I gaan, zooals hij voorgaf; beklaagde tegen de gewoonte in, niettegenstaande haar dringend verzoek, weigerde haar dien avond mede te nemen, omdat, zooals hij zeide, er niet veel pret te maken was; Overwegende, dat getuige al verder verklaart: dat zij bij zijne terugkomst in den vroegen morgen vernam, dat hij verwond was aan de hand, waarvoor hij opgaf dezelfde oorzaak als hierboven reeds is gezegd, doch zij daarvan niets waargenomen heeft, dat getuige geen geloof sloeg, dat beklaagde die verwonding door ecu glasscherf zou hebben verkregen, en hem toeriep, dat hij gewis gevochten had; dat toch eenige dagen bevorens beklaagde met een ander persoou over vechten en wapens gesproken had; dat zij den beklaagde uitdrukkelijk had verzocht om wanneer hij bebloed was, niet bij haar in de kamer te komen, vermits zij bevreesd was bloed te zien; dat beklaagde toen toch bij haar in de kamer is binnengetreden, en terwijl zij hare handen voor de oogen hield, tot haar zeide om niemand te vertellen, dat hij dien avond uitgegaan was; dat beklaagde voorts dien nacht om schoone kleederen heeft gevraagd, welke zij echter geweigerd heeft hem te geven, en hem naar de aan den kapstok hangende goederen verwezen heeft;
dat zij tot nu toe de tricotjas en broek, waarmede beklaagde dien nacht was uitgegaan, niet meer teruggezien heeft;
dat zij evenzeer den daaraanvolgenden nacht tot nu toe gemist heeft den gollok, dien beklaagde een paar dagen geleden tot tweemalen toe, door den staljougen Ketjil scherp had laten slijpen en volgens getuige Sanodin dien nacht met zich moet hebben medegenomen;
dat dc getuige er eindelijk nog heeft bijgevoegd: dat zij dien bewusten nacht het rommelen met eene trommel heeft gehoord, even alsof men daarin iets zocht; Overwegende, wat nu aangaat het herhaalde slijpen van den gollok van beklaagde, dat de onder eede gehoorde getuige, Ketjil heeft gezegd, daartoe op last van zijn meester op Zondag bevorens en den volgenden dag te zijn overgegaan, welke werkzaamheid hij in de drie maanden, dat hij beklaagde diende, nimmer te voren had behoeven te verrichten, en dat hem daarom verwonderde, daar dat wapen voor het huiselijk gebruik, waarvoor het gebezigd werd, voldoende scherp was; Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuige Sanodin, lijfjongen van beklaagde, cene verklaring als getuige Samirah en Ketjil heeft afgelegd, doch het volgende er bij heeft gevoegd: dat beklaagde behalve de door getuige Samirah opgegeven kleeding, nog eene roode muts op liet hoofd en een gollok, na dien van de pagger genomen te hebben, in eene schede om het lijf droeg onder de jas, toen hij dien nacht uitging; dat beklaagde echter zonder het een of ander is te huis gekomen; dat beklaagde eene wond aan de linkerhand had, welke hij in een witten doek gewikkeld hield ; dat door de duisternis getuige verklaart geene bloedvlekken te hebbeu waargenomen aan tricotjas en broek; dat beklaagde die echter naar de kalie heeft gebracht eu zonder die is teruggekomen; dat beklaagde bevorens uit de zakken goederen genomen heeft, die hij, getuige, vervolgens in eene roode trommel, welke getuige op zijn last uit de kamer had gehaald, heeft geborgen ; dat de beklaagde hem daarop beval dat goed bij Ma Boesoek en Si Sampo te brengen; . dat hy in dat nachtelijk uur bevreesd was om alleen dien trommel daarheen te dragen ; dat daarop beklaagde hem derwaarts vergezeld heeft en hij dien trommel bij genoemde vrouw en hare dochter Si Trnnpo onder de bank heeft geplaatst onder mededeeling dat zijn meester zulks verlangde en zonder eenig antwoord af te wachten, zich vervolgens verwijderd heeft; Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuigen Ma Boesoek en Tampo, overeenkomstig de verklaring van Sanodin erkennen, dat in haar bezit is achterhaald een trommel, waarvan de inhoud haar onbekend was en die aanstonds op eerste aanvrage aan den getuige Oosteweeghel is overgegeven met de mededeeling der herkomst, namelijk dat getuige Sanodin tegen haar wil dien aldaar gebracht had; Overwegende, dat die trommel ter griffie van den raad van Justitie gedeponeerd, om als stuk van overtuiging te dienen, nu inhoudt behalve eenige nummers van de Locomotief, familie-papieren en bewijs van afgelegd examen, ten name van den beklaagde staande, een portefeuille met papiergeld, drie zakken met klinkende munt, vertegenwoordigende met inbegrip van de preciosa, volgens den becedigden taxateur J. H. Schreuel, eene waarde van ƒ 3778.62;
Overwegende, dat bij voorhouding van den trommel deze is herkend als die, welke in hare woning is achterhaald, door de getuigen Ma Boesoek en Si Tampo; als het eigendom van beklaagde door dc getuigen Samirah en Sanodin ;
dat, wat betreft de geldzakken en de portefeuille met papiergeld in den trommel, de reeds gehoorde getuigen Sidin, Sarioh, Agoes en W. A, Bloem (onder eede gehoord), die verklaren voor dezelfde, welke dc heer van den Burght in de ijzeren geldkist of brandkast bewaarde, hebbende getuige Sarioh voor den rechter-commissaris ter instructie van strafzaken verklaard aan een der geldzakkeu bloed te hebben bespeurd, wat daaraan vroeger niet door hem was waargenomen;
Overwegende, wat aangaat dc preciosa, dat de meeste daarvan zijn herkent door een tal van personen, als dezelfde, welke, door hen met recht van wederinkoop aan deu heer van der Burght waren verkocht; Overwegende, dat dit wordt bevestigd door den onder eede gehoorden getuige W. A. Bloem, die een 14 dagen voor den dood van den meermeiden van der Burght met het bijhouden der boeken betreffende den commissie-handel van dien heer belast was; Overwegende, dat almede eindelijk een gouden horlogeketting als eigendom van beklaagde door getuige Samirah is herkend, hebbende zij, volgens hare verklaring, dien reeds eenigen tijd niet meer in het bezit van beklaagde gezien; Overwegende nu, wat de wonde betreft, die beklaagde volgens de getuigen Samirah, Sanodin, Saien en Paibie aan zijn linkerhand had en volgens zijne opgave badende in de rivier door een glasscherf had opgeloopen, dat deze op dien morgen van den 12den October 1871 door Dr. Steenstra Toussaint is verklaard niet door glas te kunnen zijn veroorzaakt, maar door een scherp wapen te zijn gesneden; Overwegende, dat deze meening ook gedeeld wordt door den derden stadsgeneesheer Dr. Hoogcnstraaten, blijkens het door dezen op den ambtseed op den avond van den 12den October 1871 opgemaakt visum repertum; dat volgens dit stuk en blijkens de nader tot adstructie onder eede afgelegde verklaring van laatstgenoemden geneesheer, de woude- aan de linkerhand was vier en een half nederlandsche duimen lang, deels in de handpalm, ter diepte van twee millimeters, deels iv dc tusschenruimtc tusschen duim en wijsvinger, ter diepte van een halve centimeter zich uitstrekkend;
dat laatstgenoemde geneesheer de snede niet hoekig of onregelmatig en zonder groote of kleine glasfragmenten of glassplinters vond en beweert dat die ontstaan is door zelfverwonding door middel van een scherp mes, dat beklaagde krampachtig in de hand moet hebben aangegrepen; Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuige E. van Hengel verklaart bij de behandeling van den beklaagde hierna geen sporen van glas te hebben gevonden, hoewel hij de mogelijkheid niet uitsluit, dat die wonden ook door glas kunnen zijn veroorzaakt; Overwegende, dat beklaagde, door de politie ten huize van den getuige Saibic achterhaald, onmiddellijk voor den officier van Justitie in het woonhuis van van der Burght gebracht, een verhoor heeft ondergaan en blijkens het daarvan opgemaakt proces-verbaal aldaar een lijk, waarvan het gelaat bedekt was met een doek, onmiddellijk bij vertoon herkend heeft voor dat van den heer van der Burght, en na den doek weggenomen te hebben van het gezicht, bij het zien der wonden, verklaard heeft, dat hij vermoedde, dat gemelde van der Burght een gewelddadigen dood had ondergaan; dat beklaagde, eindelijk in het slaapvertrek geleid, al de daar aan het ledikant en andere plaatsen aanwezige vlekken onmiddellijk als de sporen van bloed heeft, opgegeven;
Overwegende, dat beklaagde bij die gelegenheid nog verder heeft verklaard, dien geheelen avond uit geweest en tegen twaalf uur te huis te zijn gekomen, tegen den morgen van den luiaardstoel, alwaar hij dien nacht had doorgebracht, te zijn opgestaan, en in de kali gaande met zijn linkerhand op een glasscherf terecht te zijn gekomen; Overwegende, dat hij ten aanzien van het bij den heer van der Burght gevonden briefje heeft verklaard, dat hetzelve op den 3den October 1871 door Angus is geschreven en dienen moest om bij den heer van der Burght geld te verkrijgen voor aan hem beklaagde toebehoorenden rok, broek en vest van zwart laken;
Overwegende, dat beklaagde, hoezeer hij alstoen alle schuld aan dc nederlaag van vau der Burght ontkend heeft, wegens de zware vermoedens tegen hem gerezen, voorloopig aangehouden en in hechtenis gesteld is; Overwegende, dat daags daaraanvolgende hij door den hoofdschout Oosteweeghel voor den rechter commissaris gebracht, en voor dezen laatste de volgende bekentenis beeft afgelegd; dat hij op den Uden October IS7I om half tien uur 's avonds, gekleed met een tricot jas en broek en gedekt met een rood mutsje naar de woning van den heer van der Burght, alleen en gewapend met een scheermes en penncmes, gegaan is ; dat hij met geweld alstoen dc deur van de kamer, alwaar hij wist, dat van der Burght sliep, heeft open gemaakt, waardoor deze wakker geworden, hem vroeg wat hij daar doen kwam en op zijn antwoord, dat hij horloge en ketting en andere verpande goederen terug verlangde, alstoen vernam, dat wegens het verstrijken van den vervaldag- dan nog tien gulden moesten bijgepast worden; dat hij hierop getracht heeft het aan den muur hangende horloge en ketting, die hij verpand had, met geweld weg te nemen, dat hij echter door den heer van der Burght geduwd, en bij de keel en jas gegrepen is, terwijl deze daarbij uitriep: „dief, moordenaar;" dat beklaagde verder verklaard heeft, dat hij alstoen het scheermes uit zijn zak gehaald en daarmede van der Burght eene wond aan den linkerkant van het gelaat toegebracht heeft, waarop deze neergevallen en buiten keunis geraakt is; dat hij intusschen bij die worsteling aan dc linkerhand eene wond kreeg, doch desniettegenstaande den sleutel uit de hand van den op den grond ïiggenden van der Burght genomen en daarmede de ijzeren geldkist geopend en daaruit alles, wat er in was, gehaald en in zijne zakken gedaan heeft, zonder te zien, wat hij medegenomen had; dat hij al die ontvreemde goederen in een tegenover zijne woning ledig staand huis op den grond gelegd heeft en, omdat hij zich bezwaard achtte, een uur of twee drie is rondgcloopen, en toen eerst met dat goed bij zich naar huis is teruggekeerd; dat hij alstoen heeft gezien dat die goederen bestonden uit geldzakken, een portefeuille, eene portemonnaie en eenige doosjes; dat hij die goederen daarop in een rooden blikken trommel geborgen en met een touw dicht gemaakt heeft en door Sanodin bij getuige Ma Boesoek heeft doen bezorgen; dat hij vervolgens zich naar de rivier begeven en daarin de kleedingstukken, die hij om het bloed had uitgetrokken geworpen en zich toen bij de getuigen Saien en Saibie vervoegd heeft om geneesmiddelen tegen de steeds bloedende wond van de linkerhand, en bij dezen laatsten getuige wegens bloedverlies flauw gevallen en kort daarop aldaar is aangehouden;
Overwegende, dat beklaagde zes dagen later op nieuw na dc beteekening van den Rechtercommissaris verhoord, bij die erkentenis heeft gepersisteerd eu zich aan de hem ten laste gelegde feiten schuldig erkend heeft; Overwegende, dat beklaagde eerst na verloop van twaalf dagen die bekentenis aanmerkelijk voor den Rechter-Commissaris gewijzigd heeft en toen verklaard: dat hij dien nacht met nog eenige andere personen, die hy bij toeval ontmoet had, naar de woning van deu heer van den Burght gegaan is, om aldaar balddadigheid te plegen; dat hij met een dier personen een hondje, hetwelk aansloeg, tot tweemalen toe in het water geworpen heeft om niet opgemerkt te worden; dat hij vervolgens op het hulpgeschreeuw in de kamer van Van dei-Burght is biuncngcloopen en aldaar met zyn piso raoet, dat hij een zijner makkers gegeven had, verwond is geraakt aan de hand; dat hij dit wapen later van de plaats, waar een zijner niedgezellen het weggestopt had, opgeraapt en tusschen zyn broeksband gestoken heeft; dat dit mes, omdat de schede verloren was, hem hinderde en om die reden ter hoogte van het huis naast van der Burght door hem in dc rivier geworpen is; Overwegende, dat beklaagde als grond voor deze gewij. zigdo verklaring aan den Rechter-Commissaris heeft opgegeven, als het ware vroeger tot het afleggen daarvan gedwongen te zijn geweest, en zich niet bewust te zijn van al hetgeen door hem gezegd werd;
dat bij niet gemeend heeft te verklaren, dat hij namelijk vau ver Burght eene doodclijkc wonde toegebracht zou hebben en zulks dan ook ontkent, maar in zoover zich daaraan medeplichtig erkent, doordien de van dien persoon ontvreemde goederen in zijn bezit zijn gevonden, daar zijne kameraden dien nacht die in zijn zak hadden gedaan en hij zelf een gedeelte daarvan naar huis gedragen en ze allen in eene trommel geborgen heeft, zooals zij bij de getuige Ma Boesoek zijn achterhaald; Overwegende, dat beklaagde ter terechtzitting ten cenemale alle schuld aan de hem te laste gelegde feiten ontkend en al de verklaringen van getuigen tegengesproken heeft, als reden voor de intrekking zijner vroegere bekentenissen opgevende: dat hij de eerste maal voor den rechter-commissaris die bekentenis had afgelegd op grond, dat de getuige Oosteweeghel op weg van de gevangenis naar diens woning, alwaar het verhoor plaats vond, hem bevreesd had gemaakt, dat hij namelijk door te blijven ontkennen, in eene donkere kamer en alléén in de gevangenis zou worden opgesloten, terwijl beklaagde er bijvoegt: dat hij de tweede maal slechts een verhaal had opgedischt aan den medegevangene Pauwels, om voor goed aan diens vragen een einde te maken, datzelfde later ook aan deu rechtercommissaris heeft herhaald, beide keeren echter onder den invloed vau de pijn, die de wonde aan de linkerhand hein veroorzaakte; Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuige J. S. P. Pauwcïs allezins heeft bevestigd de bekentenis en het gewijzigd relaas, dat beklaagde hem geheel vrijwillig had gedaan; Overwegende, dat de beklaagde bij voorhouding van de in judicio overgelegden rooden trommel, gouden horloge en ketting, deze allen als zyn eigendom herkend heeft; ouder bijvoeging, dat hij, behalve couranten, brieven en sjerp, de iv den trommel aanwezige geldswaarde en preciosa niet kent en ten aanzien van het uurwerk met ketting heeft verklaard, dat die door hein bij van der Burght verpand waren, maar de termijn van inlossing nog niet verstreken was; Overwegende, dat alsuu bij samenvatting van het bovenstaande, door dc onder eede gehoorde getuigen Dr. Steenstra Toussaint, Dr. Hoogenstraten, Sidin, Sarioh en Agoes wettig en overtuigend wordt bewezen, dat de persoon van van der Burght iv den nacht van 11 op 12 October 1871 in zijn slaapvertrek op gewelddadige wijze van het leven is beroofd; terwijl uit de opgaven van dezelfde getuigen, iv verband met de bcecdigde verklaringen van Oosteweeghel, Taets van Amerongen eu Friedler, eveneens op wettige wijze blijkt, dat op dien nacht en wel na die nederlaag uit de ijzeren geldkist, welke iv gemeld slaapvertrek stond, de in rechten overgelegde geldswaardigc artikelen zijn ontvreemd; Overwegende, dat thans behoort nagegaan te worden, welke bezwaren er tegen beklaagde ten aanzien van deze feiten bestaan; Overwegende, dat als eerste bewijsmiddel wordt aangenomen de bekentenis, die beklaagde allereerst voor den reeb.-tor-commissaris heeft afgelegd, welke verbindend voor hem is, voor zoover zij wordt bevestigd door verklaringen van getuigen of andere ten processe gebleken omstandigheden; Overivcgendc, dat die opgave, toch zoo kort na het gebeurde gedaan, nadat beklaagde voorloopig gearresteerd, aan zich zelf overgelaten en buiten aanraking van anderen was gehouden, allezins als eeue volledige schuldbelijdenis moet worden aangemerkt; terwijl blijkbaar de latere opgave, zoo in de instructie als later ter terechtzitting, moesten strekken om door een bloot ontkennen hoc langer hoc meer alle bewijzen van schuld te ontzenuwen; Overwegende dat overigens de door beklaagde opgegeven redenen, waarom hij zich bij zijne eerste en latere opgave, in strijd met de waarheid zou hebben bezwaard, geenszins zijn aannemelijk, daar de gemoedsgesteldheid, hetzij uit pijn, hetzij uit vrees veroorzaakt, er nimmer toe leiden kan om ecu samenhangend verhaal te verzinuen omtrent omstandigheden, die volkomen door getuigen worden bevestigd;
Overwegende, dat evenmin de vrees voor minder goede behandeling in de gevangenis, eenigszins de intrekking der eerste opgave en bekentenis wettigt, daar immers de rechter-commissaris den beklaagde niet heeft bedreigd met eene slechtere plaats of met andere middelen om hem zijn lot in de gevangenis nog ondragelijker te maken, en dc hoofdschout Oosteweeghel daarop geen invloed kan uitoefenen, gelijk aau beklaagde, die reeds vroeger aldaar gevangen zat, moest bekend zijn; Overwegende, dat echter de laatste aan den rcchtcr-commissaris door den beklaagde gedane opgaven niet geheel verworpen worden, maar daarvan alleen als waar wordt aangenomen de bekentenis van beklaagde: dat hij iv den nacht van den Uden op den 12den October 1371 voorzien was van een wapen, dat hij later in de rivier heeft geworpen; Overwegende, dat die bekentenis nu wordt gecorroboreerd door dc onder eede afgelegde verklaringen van Sanodin, Ketjil en Samirah, Ma Boesoek, Si Tampo, Saien, Saibie en de zooeven genoen.de getuigen, iv verband met de uit de verwonding van beklaagde verkregen aanwijzing; dat daaruit op wettige wijze consteert; dat beklaagde dien nacht dc beide deuren van het slaapvertrek achtereenvolgens met geweld heeft opengemaakt en alstoen in het ledikant den zestigjarigen van der Burght gedood heeft; Overwegende, dat de bewering van beklaagde, dat by dien persoon bij de ronde tafel, na ceue worsteling, sk-chts éénmaal verwond zou hebben en wel door middel van een scheermes, is bezijden de waarheid; Overwegende, dat toch geen spo r van bloed aan de ronde tafel, maar daarentegen veel bloed aan bet ledikant, de gordijnen en dm hemel van het bed is waargenomen; Overwegende, wat nu verder betreft de beweerde worsteling: dat wel is waar de vingertoppen aan beide handen van den verslagene verwond waren ; dat daaruit echter niet mag besloten worden, dat eene worsteling heeft plaats gehad, maar veeleer, dat de aangevallen persoon getracht heeft een slag te pareeren en bij die gelegenheid in het wapen, waarmede dc slag bedreigd werd, gegrepen heeft; Overwegende, dat daarenboven alle dc meubelen in de slaapkamer op de gewone plaats stonden, hetgeen bij cene worsteling zeer zeker met het oog op het betrekkelijk zeer kleine vertrek, onmogelijk het geval had kunnen zijn;
Overwegende, dat volgens het onder eede opgemaakt visum repertum, zooals dat nog nader door den meergemelden geneesheer Steenstia Toussaint is geadstrueerd, twee wonden zijn geconstateerd, waarvan de een op het kakebeen is afgestuit, terwijl de andere absoluut lcthaal was en onmiddellijk het leven heeft doen ophouden; Overwegende, dat daarvoor moet gebezigd zijn een zeer scherp snijdend werktuig en volgens het gevoelen van evengenoemden geneesheer een scheermes allerminst daarvoor kan hebben gediend ; Overwegende, dat voor een piso raoct, — welk wapen beklaagde verklaard heeft dien avond bij zich gehad te hebben, —dc wonde te groot voorkomt aan reeds vaak genoemden geneesheer en veeleer aangenomen moet worden, dat een scherpe gollok met kracht is aangewend; Overwegende dat des te meer grond bestaat om het er voor te houden, dat beklaagde met dit wapen en geen ander die doodelijke wonden heeft toegebracht, om reden toch, dat beklaagde zelf verwoud is geraakt in dienzelfden nacht; Overwegende, dat zulks op wettige en overtuigende wijze is gebleken uit de onder ccde afgelegde verklaringen van Samirah, Sanodin, Saien, Saibic, eindelijk van Dr. F. VV. M. 1 loogenstraten, schrijvende laatstgomelde geneesheer, eehcel in overeenstemming met Dr. Stcensta Toussaint, die wonde aau de linkerhand van beklaagde toe aan zelfverwonding en wel door het grijpen in ecu wapen, dat volgens die geneesheeren een gollok moet geweest zijn; Overwegende, dat volgens de bedienden van den heer van der Burght, met name de getuigen Sidin, Sairoh en Agoes, hun meester geen wapen, althans geen gollok, in zijn slaapkamer had; Overwegende, dat beklaagde gevolgclijk een gollok naaide woning van den heer van der Burght met zich moet medegebracht hebben; Overwegende, dat dit toch blijkt uit de volgende omstandigheden ; dat, ingevolge de verklaring van getuige Sanodin, beklaagde op dien bewusten avond een gollok van de plaats nam, waar die gewoonlijk hing en onder zijn jas verborgen, met zich het huis uitgedragen heeft; dat sedert dat oogenblik dat wapen, noch doei- evengenoemden getuige, noch door getuige Samirah is teruggezien en alle uasporingen van de politie daaromtrent vruchteloos zijn geweest;
dat de hooge waarschijnlijkheid alzoo geboren wordt, dat het wapen, dat beklaagde iv zijn laatste opgave voor den rcchtcf-commissaris heeft verklaard in dc rivier geworpen te hebben, niet was een piso raoet, maar een gollok; Overwegende, dat uit do onder eede afgelegde verklaringen van dc zooeven genoemde getuige Sanodin, Samirah en Ketjil rechtens almede eonstcert, dat beklaagde de gollok, die hij voor huiselijk gebruik hield, in geen drie maanden minstens had laten scherpen, op twee dagen achtereenvolgens en wel twee dagen vóór den doodslag scherp heeft doen slijpen; Overwegende, dat deze omstandigheid getuigt van het vooraf beraamd plan, dat beklaagde gevormd had, om daarmede den persoon van van der Burght het leven te benemen; Overwegende, dat die premidetatie nog nader eenig>zins is op te maken uit de gemoedsgesteldheid, waarin beklaagde eenige dagen en meer speciaal den avond vóór den dood van vim der Burght verkeerde; dat alstoen toch, volgens getuige Samirah, beklaagde, die anders opgeruimd van aard is, telkens in diep gepeins zat en weinig spijs nuttigde; dat dit en voorts zijne gejaagdheid al verder door de genoemde getuige en getuige Sanodin nog bijzonder is opgemerkt op den avond van den Uden October 1871, waaruit kan besloten worden, dat beklaagde van een plan zwanger ging; Overwegende, dat almede uit de boven aangegeven bewijsmiddelen als rechtens bewezen wordt aangenomen ten aanzien van de te laste gelegden diefstal :
dat beklaagde in den nacht van 11 op 12 October 1871 in het slaapvertrek van den heer van der Burght zakken met zilveren munt, een portefeuille met papiergeld en een aantal preciosa, allen in judicio overgelegd, heeft weggenomen uit de aldaar staande ijzeren geldkist of brandkast; dat hij om deze te openen deu sleutel heeft gehaald uit het ledikant, het zy van onder liet hoofdkussen, alwaar de eigenaar van der Burght die bewaarde, hetzij, zooals hij vroeger heeft opgegeven, uit de hand van dezen, in het een zoowel als in het ander geval althans zeker, nadat hij deu persoon van Van der Burght kort te voren doodelijk getroffen en zich zelven verwond had; Overwegende, dat dit immers noodzakelijk volgt uit de sporen der bloedvlekkeu, die in het slaapvertrek van het bed naar de geldkist en aan den sleutel speciaal werden waargenomen; Overwegende, dat uit evengenoemde bewijsmiddelen al verder consteert: dat beklaagde na die voorwerpen uit die geldkist gedeeltelijk in zijn zakken gedaan en gedeeltelijk in dc hand gehouden te hebben, de kist half geopend heeft gelaten en verder, afgaande naar de bloedsporen, de lamp, die iets verder van de geldkist was verwijderd uitgeblazen, en zich toen naar bet getralied venster, getuige de bloedvlek aan hot kozijn, begeven moet hebben, vermoedelijk met het doel, om zich te overtuigen of geen der bewoners wellicht op het rumoer van „help, help, dat getuige Ficdler verklaart dien nacht gehoord te hebben, was opgestaan; dat beklaagde al verder, alvorens de voordeur uittegaan, die voor het oog van buiten in dat nachtelijk uur genoegzaam door de aldaar voor eene vendutie geplaatste meubelen was bedekt, ter zijde van die deur, — waarschijnlijk om zich te vergewissen of hij ongemerkt daar uit kon gaan, — is blijven staan, ten blijke waarvan nog bloedvlekken aan den muur zichtbaar zijn, welke aldaar dooide aanraking van de vingers, onwillekeurig bij het staan of leunen moeten zijn afgedrukt; dat beklaagde eindelijk, zonder dc voordeur dicht te maken, zich naar huis begeven, die goederen iv een hem toebehoorende trommel geborgen eu bij de getuigen Ma Boesoek en Si Tampo heeft bezorgd, alwaar zij door de politie zijn achterhaald; Overwegende nu ciudelijk, wat de aanleiding aangaat voor deze dubbele misdaden: dat deze schijnt te moeten gezocht worden in den lust bij beklaagde, om zich weder in het bezit te stellen van de goederen, die hij bij den persoon van Van der Burght had verpand ; Overwegende, dat volgens den getuige W. A. Bloem, in verband met dc door hem aangehouden eu in judicio overgelegde boeken van wijlen van der Burght, beklaagde op den 3den October bevorens een lakensche jas, broek en vest aldaar had in pand gegeven, waarvan de termijn vau inlossing destijds eerstdaags moest verstrijken; Overwegende, dat volgens opgave van beklaagde zelven het in judicio onvcrgclegd gouden horloge en ketting ook door hem bij gemclden van der Burght verpand waren; dat de termijn van inlossing volgens hem echter nog niet verschenen was; Overwegende, dat dit laatste nu niet is kunnen nagegaan worden, omdat het daarop betrekkelijk door den beklaagde na ontvangst der voorgeteldc gelden afgegeven bewijs, niet onder de papieren van wijlen van der Burght is gevonden, zooals getuige J. 11. llckcn, in zijne hoedanigheid van lid der weeskamer verklaard heeft;
Overwegende, dat het zeer waarschijnlijk voorkomt om aan te nemen, gelijk beklaagde allereerst heeft opgegeven, dat goed reeds onherroepelijk eigendom van Van der Burght was geworden, en daarmede overeenstemt bet bezoek, dat beklaagde een paar dagen vóór het ongeval bij van der Burght bracht, waarbij over die iv paiidgeving gesproken schijnt te zijn, zonder dat beklaagde met eenig resultaat is te huis gekeerd ; Overwegende, dat de rechter, op grond van het bovenstaande, ten slotte als wettig en overtuigend bewezen aanneemt; dat beklaagde, met het doel om goederen met geweld zich toe te eigenen, zich naar de woning van meermelden van der Burght begeven heeft, gebruik makende van het nachtelijk uur, in het donker gekleed eu voorzien van een wapen, dat hij vooraf scherp had doen slijpen, geheel alléén, tegen zijne gewoonte in en onder het voorgeven, dat hij naar een feest ging, daarna, zonder dat dc honden aansloegen, omdat hij meermalen aldaar kwam, niet niet veel inspanning dc beide deuren binnen gedrongen en daarop den zestigjarigen man in .den slaap overvallen en op zijn bed moedwillig en voorbedachtelijk gedood heeft; zich vervolgens in het bezit van den sleutel gesteld heeft, waarmede hij de kist, die de eigenaar in tegenwoordigheid van vreemden en alzoo in bijzijn van beklaagde wel eens opende, heeft ontsloten en daaruit het hem vroeger toebehoord hebbende horloge met ketting, benevens andere geldswaardigc artikelen arglistig zich heeft toegeëigend; Overwegende, dat deze feiten daarstcllcn de bij artikel 217 en 302 al. 1 van het strafwetboek voor Europeanen met den dood bedreigde misdrijven van moord, gevolgd door diefstal bij nacht in een bewoond huis gepleegd; Overwegende, dat de verzwarende omstandigheid, dat beklaagde voorzien was van een wapen tijdens het plegen van de misdrijven, niet bij bet slot der acte van beschuldiging is vermeld en de beklaagde daarop door den officier van Jnstitic ook niet opmerkzaam is gemaakt, zoodat deze alzoo niet ten bezware van beklaagde kan gesteld worden; Gelet op de aangehaalde wetsbepalingen, op artikel 154, 174, 170, 411 van het reglement op de strafvordering en op artikel 5, 8, 9, 10, 211 en 220 van het strafwetboek voor Europeanen ; Rechtdoende: Verklaart den in hoofde dezes genoemden beklaagde Adolf Francois Henri Varkcvisser, schuldig aan moord, gevolgd door diefstal bij nacht, in ecu bewoond huis gepleegd; Veroordeelt hem de.wegc tot de straffe des doods; Gelast de^teruggavc der in deze gediend hebbende stukken van overtuiging aau de eigenaars of daarop rechthebbenden; Veroordeelt' den beklaagde eindelijk in de kosten van het geding. Aldus gedaan bij de Heeren Mrs. C. G. Hultman, Vice- President, W. de Gelder en A. W. Th. de Jongh, Leden. (/. TV. v. h. R.) G ezondiieid dek tboeten in Beitsch-Indië. —Lu den voor o-aanden jaargang van dit tijdschrift, komen eenige uit het „British Army Medical rapport 18G8" overgenomen mededeelingen voor, die een gunstig licht werpen op hetgeebij onze buren in het belaag van den gezondheidstoestand is en wordt verricht, hoewel er tevens uit blijkt, dat ook daar nog veel te verbetereii valt. Dat in Britsch-lndie niet alles couleur de rosé is, blijkt iv tusschen ook nog uit het ondei-volgende, uit No. 598 Van de „Army and Navy gazette" overgenomen, ingezonden stuk. „Eenige maanden geleden gaf ik in een plaatselijk blad eene beschrijving van de vreesely'ke verwoestingen, die de cholera onder onze landslieden, civiele en militaire, in het verderfelijke klimaat van dc Peshawur-vallei heeft aangericht. Na zulk een schildering, waarvan de feiten het gouvernement niet onbekend zijn, hadden wij mogen verwachten, dat krachtige maatregelen zouden worden genomen om beu, die daar gebleven zijn. te beveiligen tegen den terugkeer .1 die periodieke verwoestingen, óf door het te verwij.'., of door de hygiënische verhoudingen der plaats rachtig te verbeteren. Als de plaats zoo ongezond blijft, dau schiet er niets anders over dan ze geheel te verlaten of, ten minste, alle Europeanen gedurende de zes meest ongezonde maanden des jaars naar meer gezonde bergsteken te dirigeeren. Moeten er nog duizende slachtoffers meer vallen, vóór dat de oogen onzer bestuurders geopend worden, vóór dat hunne harten genoegzaam getroffen worden om tot handelen over t.' gaan f Behalve het verlies van kostbare meiischenlevcns hebben wij verzwakte en uitgeputte gestellen, die onvoldoend werk leveren, en het gouvernement veel kosten, ten gevolge van het aanhoudende trekken naar het gebergte om eene herhaling van koortsaanvallen en verzwakking te voorkomen. Dat cene dergelijke verhuizing eene bepaalde noodzakelijkheid is, blijkt uit het ondervolgende: Het 5e regiment fuseliers verloor 19 kinderen in 21 dagen. Het 19c regiment, het eenige dat thans te Peshawur is, is er weinig langer dan 2 jaren. Bij zijne aankomst telde het 8 officieren; 2 zijn gestorven, 3 zijn nu in Engeland wegens ziekte, 1 heeft verlof genomen ten gevolge van voortdurende ongesteldheid en de 2 ovcrblijvcndcn hebben eiken dag de koorts. Iv Maart 1370 waren er te Peshawur 70 dames. Uitgezonderd 7 gingen zy tijdens het hecte jaargetij alle van daar. Van deze zeven overgeblevenen stierf er eene, 4 werden opvolgend door ziekte gedwongen dc plaats te verlaten, en de 2 laatsten sukkelen dagelijks met koorts. Wc konden voortgaan en het lijden beschrijven van de ingenieurs en anderen, die met. eene ondermijnde gezondheid te kampen hebben. Spreek nu nog van de doodelijkc malaria aan de Westvan Africa! Moet zulk een stand van zaken bestendigd blijven? Ziju er geene onafhankelijke leden in het ment, op een onderzoek aandringen en vorderen dat, hoewel eenige buitengewone uitgaven, gezondheids:is in b gebergte in dc nabijheid worden opgericht, leen di I Peshawur verblijvenden door het gouverit voor d: n tijd van omstreeks een half jaar gezoniinnen I n, iv stede van gedwongen te zijn tot en ran . ; >te uitgaven door het gaan met een certificaat voor zi skte? liet gouvernement zal er waarschijnlijk uit een geldelijk oogpunt mede gebaat zijn en, in plaats van een verzwakten, ontevredenen en dikwijls gedeinoraliseerden troep, zal het zoowel officieren en minderen als burgerpersonen een dienst doen lief krijgen, waaraan thans alleen eene dringende noodzakelijkheid hen bindt.
PS. Hot 19* regiment inlandsche infanterie verloor in September 1569 door de cholera 25 van de 200 gecantonneerden, en het 36* 112 van de 700. Dc artillerie had meer te lijden dan de andere wapens. Ter zelfder tijd was er liet gewoon getal koortslijders".
De TEU.UKAAi brengt het bericht, dat de onderkoning
en gouverneur-generaal van Britsch-Indië vermoord is. Richar 1 Southwcll Bourkc, graaf van Mavo, burggraaf Mayo ol' Monycrower,baron NassofNass destijds secretaris voor lerland, werd in 186' J benoemd. Hoezeer men in zijne benoeming het drijven vau do toen voor korten tyd bovendrijvende Tory-partij zag, hetgeen zeer gelaakt werd, heeft hij gedurende zijn bestuur de genegenheid en de achting van dc Europeesche bevolking van Britsch-Indië weten te verwerven. Zijn noodlottig einde zal diepen indruk maken.
De misdaad, dio gepleegd is, kan op dit oogenblik alleen op zich zelve beoordeeld worden. Indien men echter nagaat dat eerst onlangs, zonder bekende redenen, een oppen-echter, de heer Norman, te Calcutta doodelijk werd getroffen en thans dc onderkoning op dezelfde wijze het leven verliest, zou men allicht geneigd zijn aan eene wijd verlakte samenspanning te denken. Men schreef den eersten moord aan de sectc, der Wahabicten toe, dc meest fanatieke Mahoincdancn, die bekend zijn. Deze secte is in Africa's binnenlanden opgestaan en verbiedt, onder meer, het rooken even gestreng als opiumschuiven. Deze lieden hebben zendelingen naar Britsch-Indië gezonden, maar zij werden gerechtelijk vervolgd en als oproermakers uitgekretcn. Men meende dat dc aanslag op wijlen den heer Norman met de processen, die daaruit voortvloeiden, in verband .tonden. In hoever nu dc moord op lord Mayo gepleegd, waarvan evenzeer een muzelman als de dader wordt opgegeven, mede als een uitvloeisel van dweepzucht is te beschouwen, zal nader moeten blijken. Zoolang geene meerd re bijzonderheden daaromtrent bekend zyn, is elk oorde_l uiterst voorbarig. De vraag is toch: of men hier wellicht niet met een gevolg van persoonlijke wraakzucht te doen heeft. De onderkoning is, zegt de telegraaf, te Port Blair vermoord. Nu is dit de zek-1 van het bestuur der Andaman-cilanden, een groep by de oostkust van de baai van Bengalen, die tot oord van deportatie van misdadigers uit Britsch-Indië dient, waarheen dc onderkoning, die veel reisde, zich moet begeven hebben. Indien godsdienstig fanatisme tot deze nieuwe wandaad aanleiding gegeven mocht hebben, zien wij daarin nog geenerlei gevaar voor dc heerschappij der Britten. De groote meerderheid der bevolking van Indië belijdt niet den Islam eu bovendien zullen alle eerlijke lieden onder de overige secten des te vijandiger aan de Wahabieten worden, naarmate zij zich door zulke gruwelen kenmerken. Bedroevend is intusschen voorzeker het gepleegde feit en het zal alle regeeringen in het Oosten tot waakzaamheid dienen aan te sporen. De Friend of India van 28 December jl. meldde, dat in Engeland toen reeds het gerucht liep, dat lord Mayo, als hij den gewonen tijd had uitgediend, door lord Kimberley zou worden opgevolgd. {N. Bat. Hand-) De Courier of San Francisco bevat uitvoerige mededeelingen over de slachting, welke in Angelos onder de Chineezen heeft plaats gehad, en verhaalt die aldus: Sedert geruimen tijd reeds bestond er een hevige naijver tusschen twee Chineesche kongsies, die een moeielykheid voor een onzer rechtbanken hangcude hadden. Na afloop eener zitting van die rechtbank, hernamen de twistenden den strijd in de open lucht, maar ditmaal met revolverschoten. De politie-agent Bildcrain wilde den man die gevuurd had, aanhouden, maar dit ging niet Hij riep een burger, Robert Thompson, die daar toevallig voorbijkwam, te hulp. Zoodra deze de hand aan deu persoon sloeg, die het eerste schot gelost had, werd langs beide zijden der straat, op de twee personen geschoten en Robert Thompson viel doodelijk gewond ter aarde. Bildcrain sprong op een paard en ontsnapte, na talrijke moeielijkheden overwonnen te hebben, aan bet gevaar. Een kind werd door een kogel aan het been g. wond en Robert Thompson stierf toen hij bij een apotheker was binnengedragen. Dc Chineezen trokken naar hun wijk terug, waar zij onmiddellijk door de verbitterde volksmenigte werden ingesloten. Een Chinees die stouter wilde zyn dan zijn stamgenooton, trad weldra met een bijl gewapend te voorschijn om zich een doortocht door de opeengepakte menigte te banen. Niet lang duurde het of hij was ontwapend en eenige politie-agenten stelden zich op weg om hem naar de gevangenis te voeren. Juist nu verbreidde zich het gerucht dat Robert Thompson aan zijn wonde bezweken was en dc woede des voks kende toen geen palen meer. Te vergeefs waren de pogingen der politie-agenten om het volk te bedaren, nutteloos hunne bedreigingen. De Chinees werd aan hunne handen ontrukt. Men sleurde hem hij zijn lange haarstreng terug de Templestreet door, tot aan de New-llighstreet. Dc dwarsbalk van een poort, die een omheining afsloot scheen hun hier ecu bruikbare galg te vormen. Een koord om denhals van den Chinees te werpen, dat toe te halen en hein in de hoogte te trekken, was het werk van een oogenblik, en onder het gejuich der toeschouwers werd die tweede moord voltrokken. Opgewonden door den uitslag dezer eerste terechtstelling, keerde het uitschot Californischc bevolking naar de Chineesche wijk terug. De eerste aanval bestond slechts in schreeuwen en uitdagingen tegen de Chineesche bevolking, die in haar huizen opgesloten bleef. De tweede ging met steenen vergezeld tegen de gebarrikadeerde deuren deihutten, die geeu vensters hebben en aaneen gebouwd ziju. Daar dit geene uitwerking deed, werd een derde aanval beproefd om de hutten in brand te steken. Ook dit werd opgegeven, daar verscheidene pogingen, met dit doel aangewend, zonder uitslag bleven. Eindelijk gelukt het aau eenige dezer half wilde gasten, een deur open te breken. Ee ongelukkigen, die in deze hut opgesloten waren, werden er meer dood dan levend uitgehaald en naar een plaats gesleurd waar men hen voegzaam kon ophangen. Vier dezer slachtoffers werden aan de vier hoeken eener kar opgeknoopt, zes anderen werden aan een afdak van een huis der straat Los Angelos opgehangen. Drie anderen, waaronder een kind van acht of negen jaren, werden aan dezelfde koord omhoog getrokken. Alvorens dc slachtoffers opgeknoopt waren, hadden zij reeds ijselijke pijnen doorstaan; want zoodra de ongelukkigen in handen dezer barbaren vielen, werd hun de koord om den nek geworpen en zoo sleepte men hen naar dc plaats waar zij werden opgehangen. Zestien Chineezen werden dus ter dood gebracht en nog vond men later de lijken van een man en een vrouw, die door kogels gedood waren. Een andere Chinees, die gevaarlijk gekwetst is, wordt in de gevangenis verzorgd. Vier uren lang vuurde men vau de omliggende huizen, op goed geluk, door de daken der Chineesche woningen,
waarbij gclukkiglijk slechts twee personen het leven inschoten. De dieven lieten die gelegenheid niet ongebruikt voorbijgaan, maar braken alles open en namen elk voorwerp van eenige waarde mede. De overheid was niet bij machte deze kwaaddoeners te keer te gaan, en daar dc brave burgers zich buiten de zaak hielden, vierde het uitschot der Californische bevolking zijn laagste hartstochten den vrijen teugel. (/. B.) Onderscheiding. Wc maakten gisteren inderhaast melding van de onderscheiding, door ecu benoeming tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw van den Majoor dei- Gen ie Ermfiling tendeel gevallen. Wij komen er nu even op terug, om den Legerkommandaiit hulde te brengen voor deze zijn voordracht, waardoor paal en perk is gesteld aan een jaren achtereen gedulde onbillijkheid en onrechtvaardigheid. Op geen borst is het eeremetaal beter geplaatst dan op die van den thans gedecoreerde. Door zijn veelomvattende kennis en de voor tref lij ke hoedanigheden van verstand en hart is de Majoor Ermeling een sieraad vau het Indische leger.
"HAAD VAN JUSTITIE TE BATAVIA. Tweede Kamer.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1872/02/20 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297240:mpeg21:p001