Volle maan Dinsdagden 23sten. Laatste kwartier „ „ 30sten.
De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- 18-04-1872
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- Datum
- 18-04-1872
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Semarang
- PPN
- 852209738
- Verschijningsperiode
- 1863-1956
- Periode gedigitaliseerd
- 1863-1903 / 1947-1956
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB C 76
- Nummer
- 90
- Jaargang
- 21
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
Samarang. Maanstand gedurende de maand April.
Nederlandsche-Indsche Npoorweg Maatschappij. Uren van Vertrek en Aankomst der Treinen.
Vao SOl.O naar SAMARANG. | Van SAMAItANT, naar SOLO. __. ™_„ .enieiiede Tre n V-men. « TATI ONS . . , . , STATIONS , .. , N _ 1.0. 1. ■ No. 3. -"- _ i No. 4. •n Uren van 9n Uren van HALTEN. HALTE» ,|Vertr Vooi-ruid-i. Namidd. II Vooriuidd. Isamidd. Solo — 6.44 — 11J.6-|-_am»ra_]g — B.— — 12.68 Kali-Oiio 7.9 lllaa-Toewa 8.11 S.H 1.1 ._em 7.1! Broemboeng 8.25: 8.2» 1.26 1.2» Lawanf 7.37 7.4 l'angoeng 8.48 8.61 1.47 J.SO Goendili I.S lic. 9.11 9.21 1.1 u 2.25 Seran* 8.24 8 27,2.48 2,46 Padat 9. _ 9,34 2.35 1.38 Telawa 844 847 3 4 Sl4 Teiawa 9.6 2 ü.öd 2.69 3.9 Padas -'rang 1 >.12 1 '.15 5.26 3.29 Kedoeng-Djatti 4.— [.otndili li.SU 10.SS 5.41 S.S4 Ttagoeng ».4 4.2 S Lan-ang 11.1 111.4 4.2 4.23 Broemlioen?:... 445 >alem 11.18 1121 4.37 4.4;. Allai-Toewa.... 4.6 S Kalie-Osso ll.S_lll.SS 464 4.57 >010 11.56 — 5.16 — . — . < )1.0. SOLO _ ELATTIN. Ulatten — 646 — 2 11), Solo i — 1122) — i 4. Tjepper 7 1 7 4 i'oerwodad.e 12 29 12 32 49! 4 12 Delangoe 7.18 719 241 B.44ll)elangoc I_.S2 12 851 4344 16 Poerwodadie 7.39.7 43 3 4 3 7 {Tjepper I I 7 110 4.47 45 Solo 7.81 — 316 — Klatten 12* — 61 — BRIXGIN-KIDOENG DJATIE. KEDOENG DJATII-BRINGIN. Brin»in — ; 8.14 J Kedoemß-Üjattie — 9.56 Gogodalem 8,29 B,S2;T«nipoera» ».6Si 9,56 Tempoera» ] B,5Si 8,66 |Ge=odalem 10 Jl 10 94 Kedoeng-Djattie 19,14, — I Briiigi» 10,4j| —
POSTKANTOOR SAMARANG.
Engelsche Mail. Via Batavia, Muntok, Riouw kn Singaporb. In de maand April den 22en. „ „ „ Mei „ 6en en SOen, „ „ „ Juni „ 3en en 17en. „ „ „ Juli „ len, laen en 29eu „ „ „ Augustus „ 12en en 26en. „ „ „ September,, 9on en SSen. „ „ „ October „ Hen en 25en. „ „ „ November „ Sen en 22en. „ „ „ December „ 6en en 20en. Fransche Mail. Via Batavia en Singapore. in de maand April den 81. Mei „ 2, 16 en 30. _ „ „ Juni „ 13 en 27. „ „ _ Juli * „ 11 en 25. „ „ „ Augustus „ Ben 22.
In de maand September,, 5 en 19. , October „ 3, 13 en 27. „ „ „ November,, 10 en 24. „ „ „ December „ Ben 22. Sumatra's Westkust. l>en 4en en 19cn van elke maand. Palembang. Den 17en van elke maand. Hornet)'s Westkust eu Billltou. Den len van elke maand. Handjerinassiu en Bawean. Den S4en van elke maand. ITet uur van sluiting is steeds des avonds te T 1 ure. Intusschen wordt aan belanghebbenden vrijgelaten, ook op andere dagen hunne brieven aan het postkantoor te doen bezorgen. De doorzending van hier heeft steeds plaats per eerstvertrekkende post. Samarang, den 1 Januari 1872. De Postmeester. H. A. KLERKS. Ein Miihrchen aus alten Zeilen, Das kommt mir nicht ans dem Sinn. Eenigen tijd geleden deed een -bericht van den volgenden inhoud de ronde in onze couranten: „Uit Christiania wordt gemeld, dat men de volgende voor„werpen op Nova Zembla heeft gevonden, ter plaatse waar „Willem Barentsz in 1596 heeft overwinterd: geweerloo„pen, sabels, hellebaarden, punten van lansen, verschillende „werktuigen, slijpstcenen, kookketels, kandelaars, tinnen „kroesen, een staande klok, een flu.it., klompen, schilder„werken op plaatijzer, sloteu, een metalen klok, een aaiden „kruik en een ijzeren kist. Het meerendeel dezer vsor,.werpen heeft door den tand des tijds veel gelede». „Onder de boeken, welke aldaar zijn gevonden, worden „opgenoemd: een werk over astronomie, een volkomen gaaf „gebleven exemplaar van Mcndoza's Beschrijving van China, „in de Nederlandsche taal. „Dc universiteit van Christiania heeft pogingen aan«*e„wend, om een gedeelte der gevonden voorwerpen door aan„koop meester te worden, maar dit is niet gelukt, dewijl „men geen afzonderlijke stukken wilde afstaan. De gansche „massa is aangekocht door een Engelschman, voor een „aanmerkelijke som, naar Afionbladet verzekert." Wij weten niet of dit berichtje bij anderen denzelfden indruk heeft opgewekt als bij ons, maar de onze was een zeer treurige indruk. Die koude msdedeeling dat, na verloop van twee eu driekwart eeuw, een vreemd schip de overblijfselen heeft gevonden van een Nederlandsche vestiging in het hooge Noorden, dat eene Noorweegsche universiteit in de gevonden voorwerpen zooveel belang stelde dat zij er een bod naar deed, maar dat zij wijken moest voor de „aanmerkelijke som" door een Engelschman voor de gansche verzameling geboden — deed ous alleronaangenaamst aan. De tocht naar het Noorden van Heemskerk en Barentsz iv 1596 — het was de derde noordpool-expeditie welke Barentsz, als „opperpiloot" of eerste stuurman medemaakte —en de overwintering op Nova Zembla behooren tot onze schoonste nationale herinneringen. Men behoeft slechts het Journaal van Gerrit de Veer, den vriend en tochtgenoot van Barentsz., uateslaan (1) om de overtuiging te verkrijgen dat bevelhebbers en manschappen elkander waardig w*areu, mannen met hoofden en harten, opgewassen voor de taak die zij hadden op zich genomen. Er zijn in dit onopgesmukt „Journaal" van Gerrit de Veer gedeelten die ons aandoen, omdat hunne eenvoudigheid zelve ons den maatstaf geeft om het karakter dezer kloeke mannen te waardeeren. Zoo zegt hij, ter gelegenheid dat in het voor-' jaar de maats begonnen te dringen, dat men maatregelen zou nemen om eindelijk naar het vaderland terugtekeeren en daarover Barentsz een en andermaal aanspraken, „zulks geschiedde niet muitischer wijze, maar om het beste „voortewenden, met rede eu bescheid, want zij lieten „hun gaarne gezeggen." Is er iets dat beter getuigenis geeft van den goeden geest die voortdurend onder de bemanning heerschte dan het verhaal dat de Veer geeft vau hunne viering van het feest der Drie-Koningen? Een win. ter vol ontberingen — en in 1596 was men lang niet zoo onderricht als thans, wat voor een tocht naar en een overwintering in de poolstreken noodig is, —en een sober rantsoen hadden hun moed niet uitgedoofd. Zij waren somtijds in hun droevigen toestand, en ouaaugezien de alle verbeelding verre te bovengaande felle koude, nog bedacht, zich onder al deze zwarigheid, door eenige vroolijkheid optebeuren. Zy vierden dan het feest der Drie Koningen zoo goed zij mochten. De Konstapel trof, in zijn deel, de boou en werd uitgeroepen als Koning van Nova-Zembla. Een weinig meels, dat men „om kardoezen te pappen" had medegenomen, wat opgespaarde wijn en olie en voor elk man een wittebroods-beschuit, „die men in den wijn sopte," maakten deze lieden, voor een korten tijd zoo gelukkig, „dat zij" zegt dc Veer „bun lieten denken, dat „zij in het vaderland eu bij hunne vrienden waren, zoo „wel waren zij er mede vermaakt, alsof zy' thuis een heerlijken maaltijd gehad hadden, zoo wel smaakte het hun." „Eindelijk, nadat de meimaand vau 1597 verloopen was, (in September 1596 werd tot de overwintering besloten en van 3 November tot 24 Januari had de zon zich niet boven dc kim vertoond,) werden er aanstalten om te vertrekken gemaakt. Het schip was, gedurende den winter, zoodanig in het ijs bekneld eu lek geworden, dat er niet aan te denken was daarmede weder naar huis te gaan. Men groef dus de boot en de schuit uit de diepe sneeuw, timmerde ze op en bracht ze te water, wat een en ander ongeloofelijken arbeid kostte, „doch" zegt d. V. „de moedigheid en lust tot het werk gaf hun de grootste kracht, „want de moed aan de eene zijde en de hoop aan de „andere, vermeerderde hunne krachten." Op het puut van in deze open vaartuigen de gevaarlijke reis te ondernemen, waren zij nog bedacht op het belang hunner reeders, en besloten zij zooveel van de kostbaarste en fijnste der medegenomen koopmanschappen te bergen, als eeuL mogelijk was. Er werd derhalve, buiten de victualie, het water en de kleederen van het volk, zooveel in de vaartuigen gesleept, dat „wanneer men dat alles overhoop zag, „men zoude gezegd hebben, dat het onmogelijk in de „schuiten in konde," Eerlijke, trouwe mannen waren zij, tot het laatst toe. Dit is het oude sprookje, — het Miihrchen aus allen Zeiten, — dat ons door het bericht uit Christiania in het geheugen werd teruggeroepen en ons, sedert dien tijd, niet meer aus dem Sinn komt. Het was alsof die oude zeelui met opzet zooveel van hun toebehooren op Zova Zembla hadden achtergelaten, omdat zij er op rekenden dat of zij zelven of landgenooten nog wel eens de oude plek vol herinneringen gaan bezoeken en het achtergelatene naar huis medenemen zouden. Indien zij dit gedacht hebben, hebbeu zij zich bedrogen. Engelschen, Americanen, Russen, Franschen eu Duitschers, al wat de zee bevaart, hebben sedert Noordpool tochten gedaan eu zijn al verder en verder in de poolzee doorgedrongen, maar Nederland heeft zijn laatsten tocht in het Noorden in 1596—97 gedaan. Na bijna driehonderd jaren waehtens heeft de vrecmdcliug zich over deze getuigenissen onzer oude geschiedenis ontfermd. Noorwegen bood er op. Engeland kocht ze, eu het rijke Nederland zag er koelbloedig naar, als ging het-hem niet aan. Wanneer een excentriek Nederlander de lust mocht bekruipen deze historische herinneringen met «igen (1) Da hoofdinhoud er vaa is ook medegedeeld in Prof. .lolls Verhandeling over eenige vroegere zeetochten der Nederlanders. Amsterdam, bij Johannes van der Hey en Zoon. 1825. '
oogen te zien, moet hij niet naar een Nederlandsch Kabinet van vaderlandsche oudheden gaan, maar naar een Engelsch. Daar kan hij, voor een shilling drinkgeld, het aandenken bezien dat de mannen van Heemskerk en Barentsz. iv Nova Zembla achterlieten. Engeland is, in elk geval, waardig te bezitten wat Nederland versmaad heeft, want in Engeland weet men de nagedachtenis dezer mannen naar waarde te schatten. Toen, eenige jaren geleden, in de verzameling der Hakluyt Society het Journaal van Gerrit de Veer met de tochten van Barentsz. werden uitgegeven, zeide een Engelsch tijdschrift, dat het deel waarin dit was opgenomen, „sen der aangenaamste" van het gansche werk was, en het was vol lof over den ruitigen moed dier oude Nederlandsche zeelieden. (2) Wij weten wel dat er niets practisch is, en misschien veel tentimenteels, in onzen wensch dat deze authentieke reliquiën uit den NovaZembla-tocht voor Nederland behouden en niet naar Engeland gegaan waren. Om een, zelfs „gaaf gebleven" exemplaar van Mendoza'i Beschrijving van China machtig te worden, behoeft men geen schip naar Nova Zembla uitterusten, en verroest ijzerwerk kan men bij eiken uitdrager koopen. Maar wij weten ook, dat deze practische zin, die alle gevoel en alle piëteit uitdooft, die alle sentiment loochent en bespot, die b. v. in een schip niet anders ziet, dan wut hout en ijzer, zóó samengevoegd dat men er m«de over liet water kan komen, en in de driekleurige Nederlandsche vlag niet» dan drie lappen gekleurde stof aan ecu sok gespijkerd, het gevolg is van een alle leven en allen geest doodend scepticisme en materialisme. Een volk dat zóó onverschillig is voor zijne geschiedenis, dat het niets meer hecht aan de overleveringen, op welke het trotsch behoorde te wezen, is een volk dat zich zelven overleefd heeft. In deze materieele voorwerpen op zich zelve, iv deze kookketels, kandelaars, krocseu, hellebaarden, enz, enz. ligt geenerlei miraculeuse kracht verborgen; deze reliquiën zullen, al raakt men ze aar, geene wonderen aan ons verrichten, maar zij kunnen, door de herinneringen met welke zij onafscheidelijk verbonden zijn geworden, en de gedachten welke zij bij ons opwekken, medewerken 0.11 on 3 anders eu beter te makeu dan wij zijn. Zij herinneren ons aan een groot verledeu, aaneen grooten naam dien wij in eere moeten houden, dien wij moeten liaudh iven. Zij hcrinueren ons dat adeldom verplicht. Een voor ons zeer gunstig gestemd vreemdeling schreef, eenige jaren geleden, van ons: „De Nederlanders houdeu er van te roemen op .le daden hunner voorvaders. Zij hebben gelijk; hunne voorvaders hebben vele groote dingen gedaan, maar men zou wel eens wenschen, dat zij, bij de groote dingen die de voorvaders deden, ook eens de groote dingen vermeldden die zij, dc nakomelingen, doen." De les, hoe beleefd iugekh cd, is verdiend. Laat ons niet al te hard bluffen op onze hedendaagsche „groote werken", op onze droogmaking van het Haarlemmermeer; op onze iudijkingen, onze doorgravingen, onze overbruggingen, eDZ. enz. Het zijn „groote werken"; onze ingenieurs, ouze waterbouwkundigen mogen er terecht op roemen; maar heeft onze natie wel veel recht er zich zoozeer op te verheffen'? In het vak der „groote werken" is de vraag van het kunnen geene vraag meer; de vraag is thans alleen: hoevele millioenen kost het werk'; eu is het de millioenen waard die het kosten zal? De roem der natie daarop is niet grooter dan de roem is van een rijk man, die een paai* tonnen gouds besteedt om werken op zijn landgoed te laten maken, welke hij uitgerekend heeft, dat aau zijntii eigendom een veel hoogere waarde zullen bijzetten. Wij versmaden onze doorgravers, iudijkers en bruggenruakers in geenen deele, maar het oude sprookje, het «2_>okje van dien stouten tocht naar de streken, waar geen batig slot vandaan te halen was, — het ligt ons nog altijd in het hoofd. Wij zyu de eersten geweest die aau de wereld don weg naar de Pool wezen; nu alle volken bezig zijn op dien weg voorttegaan, zullen wij alléén nu, uit kouwelijkheid, te huis bij den haard zitten blijven? — (2) Men zie in Charles Dieken» Household Words Deel Ville noniuier van 12 november 1853, het artikel getiteld: Untpotte, Snow. .ij vinden daarin o, a. de volgende uitingen: »ïbe siinple piety of speech, the quict submission to a great and une.xpocted hardship notieeable in tlii.. passage" — dit volgt op een aanhaling ; uit Gerrit de Veers Journaal — »n ms througb the whole diitch narrative, and throiürh die whole arctie litterature." — — — „On the fourtb of jan uiry, bciug still locked in by frost, they thrust a pole out at their chimncy with a little flag on it, to sec whieh way the wind blew. Their flag Eroie instantly and became as hard as wood; so that it did not stir with the wind, and they only learnt by it that the cold was eiceasive. But their spirit was not broken. ïn that house of theivs they kept stout hcarts, as is easily seen by passages like the following, which end the record ol' the fifth of january. (Hierop volgt de Veers verhaal van de viering van Drie-Koningen-dag.) „Other and greater sufferings were vet to be endurcd, ..ni> v;i:l ENDUKED WITHOUT A mv ï.Mi.ii; great èfforts were to be made, and WEEË MADE." (Am/t. Cl.) Naar men mededeelt, zegt het Bal: Hand. van den 13 April, worden op het oogenblik in het stadsverband door de beide daarvoor aangewezen stadsgoneeshceren behandeld niet minder dan 162 kettinggangers en 129 andere zieken (armen), waaronder de helft prostituees. Het gebouw is zoodanig overmld, dut 2 a 3 man op een krib geplaatst moeiten worden. Hoe gunstig dit voor de genezing werken zal, behoeft geen betoog. De reden van deze overvulling moet ook gedeeltelijk daarin gezocht worden, dat dc prostituees, waarvoor eigenlijk een afzonderlijke loods gebezigd moest worden, sedert maauden iv het stadsverband hebben moeten opgenomen worden, daar de daarvoor bestemde loods onbruikbaar is. Alle klachten ter zake door den stadsgeneesheer ingebracht, hebben tot heden tot geen resultaat mogen leiden. Het is te wenschen, dat spoedig aau dezen toestand een einde kome, ook met het oog op de tooneelen van onzedelijkheid, die het gevolg der vermenging van personen van beiderlei kunne zyn. Sedert 1 Januari zijn in het Stadsverbaud behandeld 2588 kettinggangers, 319 vrije personen eu 105 prostituees. Ziet men, dat door elk geneesheer dagelijks een gemiddeld getal van 150 personen behandeld wordt, dau kan men gerust zeggen dat zij hun tijd niet in ledigheid doorbrengen. Welk hospitaal in Indië en zelfs in Europa wijst zulk ecu getal voor eiken geneesheer aan? De onlangs in een der plaatselijke bladen vermelde klachten over de behandeling, die minvermogenden van de zijde der geneesheeren ondervonden, betiellen, als wij wel zijn ingelicht, niet den tweeden en derden stads-geneesheer, maar een der geneesheeren, aan wie de bovenwijken toevertrouwd zijn.— Soerabaia, 16 April 1872. Militaria. De 2e luitenant der Inf. C. G. J. 11. Orsbach, van het subsisteuten kader alhier, is bestemd den militairen kommandant te Sumanap A. J. Beek te vervaugen, onlangs bevorderd tot kapitein.— (Soer. Ct.) • Veiligheid. Wij vernemen dat de weg langs Karang- Bidara des avonds nog niet bijzonder veilig is. Gisteren avond hadden althans eenige samenscholingen van Militairen plaats. Het schijnt dat dezen het stellige voornemen hebben opgevat zich ter eenigertijd te wreken over hunne uiet voldoende geslaagde poging om de aldaar wonende burgers een duchtig pak slaag toetediencn. De Militaire Autoriteiten en de Politie zijn daarom gewaarschuwd — Petroleumzaken. Op last van dea Wd. Officier van Justitie is de gister geconfisqueerde petroleum aan de eigenaars teruggegeven. Heden morgen is door velschillende kooplieden besloten, om per telegram aan Z. E. deu Gouverneur-Generaal uitstel te vragen voor de toepassing van de bepalingen die op de berging van petroleum betrekking hebben terwijl tevens een geldige reden, de' tijdige beschikbaarheid van een aan de voorschriften voldoend magazijn, werd aangevoerd. Naar wij vernemen, hoeft de Resident de goedheid gehad, het verzoek te ondersteunen.—
Werking van den Merapi.
Uit Kedirie ontvingen wy dc mededeeling dat op den ]6den omstreeks 10 uur een vulcanische uitbarsting moet hebben p!aats gehad daar de lucht zwaar met asch bedekt was. De Kloet was echtei* van het Zuid-Oosten gezien helder. Den oden 's avonds omstreeks 9 uur moeten er ten Westen slagen gehoord zijn die op kanonschoten geleken en de ramen deden schudden. Uit Magelang vernemen wij, dat er door de werkino* van den Merapi honderd en zestig menschen omgekomen ziju. Een vrouw die het ongelukkige lot van haar dessa-genooten ontsnapt is, maar toch ook vele brandwonden gekregen heeft en deswege thans teMagelano- dooreen geneesheer behandeld wordt, heeft die tijding aangebracht. Iv de nabijzijnde rivier ligt de lava tot een hoogte van vijftien voet. In twee dagen heeft men daar geen water gezien. De autoriteiten hebben gepoogd, een onderzoek intestellen naar de werking van den Merapi, maar zij hebben niets kunnen bespeuren dan rook, asch en gloeiendej lava, terwijl het onderaardsche geluid aanhield. De berg is ongenaakbaar. Zijn werking is hevig, maar grootendeels nog iv het verborgene.— Uit Boiolali hadden wij het genoegen, dit schrijven te ontvangen: Geachte Heer Redacteur ! Het denkbeeld, er u en den lezers van uw blad geenen ondienst mede te doen, doet mij pogi n u een zoo beknopt mogelijk verslag te geven van de uitbarsting van den Merapie, in den avond van den 15n April 11., en te eerder besluit ik hiertoe, omdat de betrekkelijk onmiddellijke nabijheid van deu berg mij beter dan menig ander de gelegenheid schonk, het grootsch natuurverschijnsel zoo nauwkeurig mogelijk waartenemen. Moge ik dwalen in sommige mijner gevolgtrekkingen, vergeef dit dan den leek, die nimmer met zooveel zekerheid ziju denkbeelden kan uiten als de ingewijde meester. Hoewel het reeds eenige dagen tevoren drukkend warm was geweest, was het toch op den 15a dezer niet hceter dan gewoonlijk, en niets voorspelde het vreeslijk tooneel dat ons op den avond van dien dag wachtte. Niets vermoedende — waartoe ook niet de minste reden bestond — had ik mij 's namiddags aan 't werk gezet, toen ik ten ongeveer zes uur 's avonds gewaarsi liuwd werd door een der huisgenooten, die mij vroeg of ik den berg niet eens wilde zien „branden." Reeds eenige oogenblikken te voren was de attentie voor mijn werk afgeleid geworden door een zonderling rommelend geraas in de verte, dat ik, onnadenkende, toeschreef aan een postiijtuig, zooals er dikwijls passeeren langs den grooten weg die vlak voorbij ouze woning loopt. Bovengenoemde vraag echter gaf mij aanstonds de verklaring van dat geratel: 't was het onderaardsch geraas dat gewoonlijk de uitbarsting van een vulkaan voorafgaat. Een' hoed te grijpen en naar buiten te vliegen was het werk van een oogenblik ! Prachtig schouwspel dat mij daar wachtte! Tegen den donkerblauwen, met sterren bezaaiden hemel teeken den da beide bergen. Meibaboe en Merapi , scherp en hoekig hunne omtrekken af, en het maanlicht zou ook nu weer dien onbcschrijfelijken indruk van rust en vrede verspreid hebben, zoo eigcu aan de Indische nachten, indien niet het schrikwekkend grootsche tooneel voor ons dien indruk geheel had verdrongen door een nooit gekend gevoel van bewondering en vrees, heimelijk vermengd met een ti.melijk ruim deel van vreugde, bewondering voor het schoone, vrees voor het onbekende einde, vreugde om het zeldzame van het tooneel. Op de noordelijke helling van den Merapie, naar gissing beneden den eigenlijken kruier, gaf een enorme vuurgloed blijk van het aanwezen eeuer gloeiende massa in het inwendige van den berg ; en do omstandigheid dat er in dien gloed geene beweging vas waartenemen zou opnituw tot bevestiging kunnen strekken van het beweren, dat een vulkaan geen vlammen uitwerpt, en dat het (schijnbare) vuur. boven den kr;. er slechts een weerspiegeling is vau dc gesmolten, Roeiende lava op de rook- en dampkolom die wordt uitgi worpen. Deze laatste vertoonde zich als een met de spits naar beneden gekeerde kegel, steeg ten deele recht naar boven, maar boog zich hoogerop, waarschijnlijk in een minder rustige luchtlaag komende, in een breeden gordel oostwaarts, langzamerhand het maan- en sterlicht onderscheppende, en zoodoende alles hullende in een dikke duisternis. Dus werd het zeven uur, maar de avondmaaltijd werd in gedrukte stemming genuttigd, want niemand immers wist wat er zou volgen en wat het einde zou zijn. In dien tusschentijd was het rommelend geluid wat afgenomen, en begon er uit de boven ons hangende dampkolom een fijne zaudmassa te vallen, die in korten tijd den omtrek bedekte met een grijze laag aardachtige bestanddeelen ; in hoeverre men uit de lichtgrijze kleur van deze zou moeten besluiten tot de aanwezigheid van ma°*neetijzer (door mogelijk opstijgend zwaveligzuur dan ontleed en vervormd tot een zwavelzuur ijzerzout van denzelfden aard als dat waaraan de beroemde Solfatara bij Napels zijn witte kleur te danken heeft) in het inwendige van den krater, waag ik niet te beslissen. Deze zandbui was gedurende een tiental minuten zoo sterk, dat het knetterend geluid, 't welk zij bij het vallen op het sirappen-dak van een in aanbouw zijnd huis maakte, my aan een stevige hagelbai deed denken. Later mengde er zich een fijne asch tusschen, die tot zelfs binnenshuis alles bedekte, en bij lang aanhouden waarschijnlijk de ademhaling bemoeilijkt zou hebben. Hoewel er bij een uitbreiding van een vulkaan in de opstijgende dampkolom zich dikwijls waterdamp bevindt, scheen dit, door de afwezigheid der witte kleur, waterdamp eigen, thans niet het geval te zijn, of het moest wezen dat zij, bij het passeeren door gloeiende massa's in haar elementen ontleed ware, waarbij dan die vrijwordende waterstof zich licht met zwavel tot zwavelwaterstof heeft kunnen verbinden. Geheel onmogelijk schijnt mij dit niet, want de geelachtig bruine kleur der dampkolom had misschien haar oorsprong, onder meer, ook aan zwavel te danken. Dit rijn evenwel slechts vermoedens. Langzamerhand nam nu het ratelend geluid weer toe in hevigheid, eu altyd sneller volgden de verschillende op donderslagen gelijkende detonaties elkander op. Bijwijlen schoot er door de rookwolk een gloeiende vonk naar boven, om dan als een vuurpijl uiteen te spatten en te verdwijnen, en slechts den indruk achterlatende als ware zij een gloeiend lichaam geweest welks deelen zich van elkander scheurden omdat zy onderling verschillende snelheden bezaten. Bovendien scheen er door de opstijgende damp- en aschmassa veel electriciteit vrij te worden, want met het gedonder van den vulkaan mengden zich nog andere slagen, die blijkbaar niet uit den berg voortkwamen. En onder dat alles hield de akelige zand- en aschregen aan, ja, nam zoo mogelijk in hevigheid toe. Is het wonder dat niemand onzer tot slapen trek had ? Tegen het aanbreken van den morgen scheen de woede vau den vulkaan tot bedaren gekomen, het gedonder werd minder, de regen viel niet meer zoo dik als te voren. Maar nog altijd hangt de met verderf dreigende wolk boven ons hoofd, en het om een doorgang worstelend zonlicht schonk er een akelig rooden gloed aan, die het geheele landschap in zijn rossen weerschijn hulde. En dat landschap zelf, wat treurigen aanblik leverde het op: de aschlaag deed het gelijken op een woestenij, en onwillekeurig kwam de gedachte bij mij op, dat het er op deze manier, schoon duizendmaal erger, moet hebben uitgezien in het jaar 79 na Christus' geboorte, toen de Vesuvius, voor de eerste maal weer uit zijn sluimer ontwaakt, in het volle gevoel zijner vernietigende kracht dertig vierkante mijlen met zijn uitwerpselen bedekte, en twee volkrijke steden met haar zorgelooze bewoners in den eeuwigen doodslaap hulde. Op den middag van den 16n. deed ik een wandeling in den omtrek. Overal dezelfde troostelooze zandlaag, op elke bloem, op elk blad de fijne grijze asch. Hier en daar zaten inlanders by de puinhoopen hunner huizen die ingestort waren onder het gewicht der op het dak drukkende laag; elders gaven talijke, zich in alle richtingen kruisende sporen van ki vipend gedierte en gevogelte duidelijk te kennen, dat het uiet alleen de mensch was die een bangen nacht had doorgebracht. Van de beide bergen is gedurende dezen halven dag de Merbaboe slechts zichtbaar geweest; van den Merapi niets dau de voet, het overige is nog in een dikke rookwolk verborgen; het ratelen houdt voortdurend, maar met meer tusschenpoozen aan; deu ganschen dag is het bijna bladstil geweest; wanneer en waarmee het zal eindigen durft niemand gissen. Hoe het er hooger op den berg uitziet is my nog onbekend, en de loopende geruchten zyn nog te veel van zekerheid ontbloot om te worden medegedeeld. Zoodra ik meer bijzonderheden gehoord heb en het gezicht op den vulkaan wat vrijer is, schrijf ik U misschien eeus weer. Tot zoolang heb ik de eer te zijn: Uw dw. dn. Boiolalie, 16 April 1872. S.