De volgende cyfers geven de sterkte aan der vloot van de verschillende Staten.
Engeland heeft 44 groote gepantserde sohepen, Rusland 25, Oostenrijk 8, Pruisen 5, Turkije 15, Griekenland 3, Nederland 17 (monitors), Zweden 17 uiet-gepantserde stoomschepen, Vereenigde Staten 46 gepantserde schspen, Brazilië 13, Japan 1. Rehalve da gepantserde schepen, heeft elke Staat eene oorlogsvloot hiermede overeenstemmende. Frankryk heeft thans een nieuw samengestelde vloot van 50 velschillende gepantserde schrpen, waarvan 16 fregatten, 5 korvetten, 3 kustwachters, 16 drijvende batterijen en 11 kanonneerbooten, die gedemonteerd kunnen worden. Bovendien telt zyu vloot 96 niet-gepaater.de oorlogschepen, 12 stoomsrhepen, 15 fregatten, 13 korvetten, 83 aviso's, 23 katiouueerbooteu. By die 50 gepantserde eu 96 uietg.-pantserde moet uog gevoegd worden, 91 zeilschepen, 73 transport-stoomschepeu, 50 schepen tot bescherming der risschery 20 trausport-zeilschepen, te zamen 582 vaartuigen. De oude vloot, uit schepen zonder bestemming bestaande, telt 46 bodems. De tw»e laatste gepantserde schepen, die om hunne verschillende verbcteiingen verdienen genoemd te worden, zyn de Océan eu de Alma. De Océan is ecu fregat vau 87 el lengte eu 7 5 el breedte; de Alma een korvet van 70 el. De inachiue vau eerstgenoemd vaartuig, uit de fabrie ken van Creuzot, is 950 paardekracht en kan een kracht ultoefeueu van 4000 paardekrachteu. Zyne vermoedelijke snelheid is 10 kuoopeu in het uur. De machine der Alma is 450 paardekrachten iv naam, en 1800 in werkelijkheid; vermoedelijke snelheid 12 knoopen in het uur.
"De Fransche Marine.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1872/10/09 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297434:mpeg21:p002
"De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1872/10/09 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297434:mpeg21:p002
— In de Kölnische Zeitung leest men de volgende correspondentie uit Berlyn: „Oe redaciie der Almanach de Goina had zich in deu loop van tlit jaar tot haren correspondent te Paijjs geweud om de noodige statistieke niededeeliugeu betreffende Fraukryk intezenden, hetgeen geweigerd werd. De redactie vervoegde zich hierop tot deu heer Thiers, en deed hem opmerken, hoe algemeen de almanak verspeid was, terwyl zy terzelfder tyd haar leedwezen betu gde over de leemte, die moest ontstaan in haar werk ouder de rubriek Frankrijk. Na verloop van eenigen tytt outviug zy namensden President cc» schrijven van den chef van diens Kabinet, mededeelende dat het daartoe bevoegde ministerie order ontvangen had aan de Almanach de Gotha de verlangde ïnlichtiugen to geven.
„Uit erkentelijkheid zal do almanak geïllustreerd worden met het portret van üen Presideut der Frausche Republiek." — Een Loudensch speculant bericht, dat hy, ware hy Napoleon lil, alle in de hospitalen wegkwijnende aoldateu zou gelasten van de Revalenta Arabica gebruik te naken — een bevel, waarby zoowel afzonderlijk» familiën als ook de natie zelve zeude gebaat worden. Welt afdoend middel telen een heirlegcr van kwalen de Revalenta ook moge zijn, valt het echter te betwijlelen, of de aanprijzing er van op die wyze by den ex-keizer wel ecu gunstig onthaal zal vinden.
Of de adverteatie moet reeds kant en klaar zija geweest vóór Napoleon'» val, of wel de steller is een wreede spotter. — iv Öavanuah mogee. de negers geeu gebruik maken van de spoorwagens, die voor de blanken zyu bestemd. De kleurlingen wilden deze afscheidiug niet langer duldeu, doch zoodra een hunner wilde plaats nemen ip een rytuig, dat niet voor hem wegens zijue gelaatskleur bestemd w»s, werd hy door do andere reizigers er uit geworpen. Hierover iv woede ontstoken, vereenigde zich een twee-duizendtal negers met geweren gewapend, en vuurde op de wageue, waarin blanken gezeten waren; laatstgenoemden maakten van huune revolvers gobruik, en aan beide zijden zyn dooden en gewonden gevallen.
— Te Mühlhauseu in den Elzas gebruikte onlangs von Moltke in ecu hotel een glas bier. De maarschalk had nog niet de zaal verlaten, of al de aanwezigen vlogen op het bierglas los, dat aan duizend stukken op den grond viel. Alle. decorum werd uit het oog verloren, en men rolde op en over elkander, om eenige glasscherven te bemachtigen, die in vloeipapier en in watten gewikkeld, in geestverrukking aan alle vrienden en bekenden vertoond, en als kostbare relikwiën bewaard werden.
— Bij het jongste examen in de ontleedkunde aan de hoogeschool te Berlyn hebben slechts twee van de dertien candidaten de verklaring „goed" bekomen. Een dezer twee was een Japauees, genaamd Sasumi-Satoo, die in de maand November van het jaar 1869 nog niet de Duitsche letters kon lezen; gedurende de eerste vyf maanden beoefend» hy uitsluitend de Duitsche taal, en in de volgende ces maanden de andere wetenschappen, waaronder ook het latiju, die voor zyn eerste examen vereischt werden. Zijn vader, die lyfarts van den Mikado is, staat in Japan, wegens zyne uitstekende bekwaamheden, in groot aanzien. — De Timet deelt uit de jongste officieele statistieken van New-York mede, dat op 1 millioen inwoners dier stad 84,514 personen, zoowel mannen als vrouwen, met de politie hebben kennis gemaakt. — Volgens berichten uit Sa» Francisco, de hoofdstad rsn Californië, schynt men daar een zoogenaamde diamantenkoorts in het vooruitzicht te hebben. Er bestaat reeds een gezelschap, naby' de monding der Rio Colorado, dat voor 100,000 dollars per dag aan diamanten verzameld en bjj de Bank v»n Californië gedeponeerd heeft. Een tweede maatschappy heeft zich reeds gevormd met »en kapitaal vam 10 miUioen dollars, en kort daarna deelden de nieuwsbladen mede, dat een derde onderneming ter bereiking van hetzefde doel, was tot staud gekomen. — 's Gravenhage, 26 A»g. Laatstleden Zaterdag, den honderdsten verjaardag van de geboorte van Koning Willem 1, hebben de leden der Vereeniging van het eereteeken voor belangrijke krygsverrichtiugen iv ludië zich in optocht naar het monument op het Plein 1813 begeven en een krans aan deu voet van dat monument nedergelegd. De heer P. F. Waldeck hield daarby een toespraak, en heeft de leden der Vereeniging des avonds te zijneut genoodigd.
"Gemengde Berichten.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1872/10/09 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297434:mpeg21:p002
(Slot.) Weer gaan we verder; op onzen tocht zien we niets dan akkers met graan, of enorme bosschen, onbegaanbare wegeu en hier en daar een troep varkens, ganzen, koeien en paarden, onder liet opzicht van een herder. Verder en verder gaan we en eindelijk komen we in Warschau. Warschau, de hoofdplaats van bet Polenryk, de stad der revolutiën, en (de ondervinding kau het ons doen zeggen) de stad, waar de strengheid haar hoofd-dépöt heeft. Welk een onderscheid tusscheu deze plaats eu Amsterdam of Rotterdam, wat de aankomst betreft; geen geschreeuw, geen geroep, geen verzoek om pakjes te dragen. Rustig gaan wij het groote station door. Evenals in Berlyn en andere Duitsche stedeu, reikt ons aan de deur van het station ecu mau der politie ecu nommer over. Daar is het een Schutzmanu, hier ecu gendarme. Buiteu komende zien we „droschkes", gericht als een pelotJii soldaten. Zo ziju allen even klein en even groot; voor elke droschki staan twee paarden; de koetsiers dragen allen hetzelfde
tenue. De grootste stilte heerscht overal. We roepen ons nommer af, 166, en van den koetsier van droschke n°. 166 ontvangen wjj onmiddellijk het antwoord van „Prosze Pan."
We stijgen iv, de koetsier laat ziju vaandeltje neereen teeken dat de droschke bezet is —en iv ren vliegen we door de straten van Warschau. Vóór ous in de droschke hangt een stuk wit papier, waarop met groote zwarte letters staat aangegeven, hoeveel wij voor elk „traject" den koetsier moeten betalen. Onder die pryzen vinden we de handteekening van den keizerlijken politiemeester en onder die handteekening de volgende aanmerking: „Als de koetsier dezer droschke meer geld vraagt dan hierboven is aangegeven, moet men hem aanklagen." Lcht Russische order men moet aanklagen; neen, het doet ons genoegen die woorden te lezen, dat „moeten" is geheel vrijwillig; wat daar geschreven staat is in elk geval een bewys van orde.
Ter nauwernood zijn we in ons hotel, of men vrangt onze passen. We geven za af; een y, uur later hehben we van de naby'zynde politiewacht een bewijs, dat zy' ouze passeu hetft ontvangen en dat wy ons vrij door de straten van Warschau kuuueu bewegen. De tijd brengt ons meer en meer in aanraking met Polen vau alle standen, en wat moeten wy ontwaren by jonge Polen, met wie wy' over politieke geschiedenis of aardrijkskunde wilden spreken? Volslagen onbekendheid met dit alles. Ze kennen niet eens de namen der mannen, die de hoofdleiders waren in de opstanden tegsn Rusland; de meesten weten niet eeus de grenzen vau hun land en meermalen heobett ons Polen, die uit den aard hunner betrekking geographie moesten kennen, de ligging van Nederlaud aangegeven, die wij hier niet willen herhalen, omdat, wanneer wij tevens de betrekking van den persoon in quaestie opgaven, men in Nederland daarvan niets zou begrijpen. — Voor industrie of handel is dit volk nie. te gebruiken. Het is den Poolschen jongeling onmogelijk, zich aan het bureau-leteiT te gewennen. Energie heeft hij niet. Nooit zal de gefortuneerde Pool zijn geld goven aan nijverheid- of handels ondernemingen. Wjj begrijpen, dat men eenigszins huiverig is de ryke kolenlagen in do omstreken van den Don te ontginnen; wy begrypen waarom de Russische regeering eerst nu er aan denkt de schatten in het Uralische gebergte optezoekeu; wy begrypen de moeielijkheid om de ryke petroleumbronnen in den Kaukasus mot vrucht te exploiteeren, maar wy begrijpen niet hoe het mogelyk is,'dat de Polen in hun eigen land de schatten steeds in den schoot der aarde laten rusten, schatten, niet minder groot dan in Silezië. De omstreken vsn Zawierc, Lazy, Dabrowa en Sosnowe zyn daar om het te bewijzen.
Helaas — de Poolsche jongeling die met een massa woorden voorgeeft dat bij hem en zijne landgenooten het grootste uationaliteitsgevoel zit, denkt er niet eens over na, wat toch de oorzaak is, dat handel en ny'verheid, die twee levensbronnen van een Staat, geheel in handen zyn van vreemdelingen —van vreemdelingen, die moer en meer invloed krijgen eu eindelyk — de stad Lodz zy' ouze getuige — de Poolsche zeden en gewoonten zullen verdry ven. Was de Poolsche jongeling even goed opgevoed als de Nederlandsche of Duitsche, zoo zoude hy, door zich in den handel te begeven, of zich op de industrie toeteleggen, zich een min of meer onafhankelijke betrekking kunnen bezorgen; in elk geval zoude hy alsdan veel minder, de Russen noodig hebben, die hy tot zijn 18de jaar belastert, vervloekt en verwenscht — tot zyn 18de jaar, wanneer hy, niet wetende wat te doen, genoodzaakt is bij die zelfde Russen op het een of ander gouvernements-bureau oen subalterne betrekking te vragen. Wee den vreemdeling, die later op dat bureau komt en Tav den Pool inlichtingen verlangt. Van dat oogenblik af begint hy te bcmeïken dat de handel toch nog niet geheel en al dood is, helaas, de beambte wordt eensklape koopman; voor geld alleen is hy te spreken.
Laat ons Warschau verlsten, en begeven wy' ons naar het een of ander dorp. Wy' nemen een droschke en op nieuw rennen we door de strate» van de Poolsche hoofdstad. Wo passeeren de paleizen van de graven Potocki en Zamoyski; verderop zien we Zamek, het koninklyk slot, op een hoogte, met de hangende tuinen; het is d» woonplaats van graaf Berg, den gevreesden veldmaarschalk. Zijn lijfwacht staat voor de poort. Hot zijn militairen uit den Kaukasus in hunne eigenaardige uniform. Op het Saksische plein zien we het groote gedenkteeken opgericht ter eere van de Polen, die op 29 November 1880 deu keizer getrouw bleven. Rechts zien wo het enorme standbeeld van den ijzsren Poniatowski; links in de verte, in de lanen van Ujazdow, ligt het prachtige Villauow, het slot van den dapperen Sobieski, door Turksche gevangenen gebouwd. Wij rennen langs Wola, de oude eerbiedwaardige plek, waar, onder de groote eiken, de koningen van Polen gekozen werden,langs Nowogeorgiewsk, met zyn onderaardsche gangen, langs de oude sloten Marimont, Gucin, Polkow en Powensky, en het prachtige is achter ons — nu komen we in de wildernis. Hoe komen we verder? ziedaar onze eersle vraag en werkelijk, ieder vreemdeling zal zich die vraag doen. Vóór ons een smalle opening in een enorm bosch, voorzien van gaten en holen, eu bezaaid met stammen van afgehakte boomen. Hier is geen toezicht, geen politie meer. In het bosch zijn Russische militairen aau 't jagen. De kolonel is morgen jarig en er moet een hert en een zwy'n op zijn tafel prijken. De minister van Oorlog heeft met geen lastige Kamerleden te doen. 't Komt er niet op aan of de Russen heden op die jacht tien of duizend scherpe patronen gebruiken; geld is er genoeg, wel geen zilver, maar dau toch nog papier. Is het wonder dat de Russen er dapper op losbranden?
Verderop zyn Polen, die er als bandieten uitzien, aan het houthakken, terwyl militairen takken van de boomen breken om hun koolsoep te koken.
Midden door den weg loopt een beek, maar van een brug is hoegenaamd niets te bespeuren. Aan de beek gekomen blyven de paarden uit eigen beweging staan: ze laven hun dorst eu trekken ons vervolgeus door het water. Wy ontmoeten vrouwen, met roode doeken om het hoofd en kooge laarzen aan, di» ons toeroepen: „God behoede u, genadige heeren!" »n mannen, die reeds tien minuten te voren met het diepste respect hun confederatke afnemen. Eindelijk komen we uit het bosch, en in de verte zieii we een verzameling van hutten, waaraan men deu naam van dorp geeft. Zes minuten later zyn we in het dorp. De hutten staau meest allen halt in de aarde en zijn gemaakt van opeengestapelde boomstammen; de naden ryn met leem bedekt. In de hutten zyn geeu kamers,'t is één vierkant. Niets vinden wij wat we den naam van kachel, haard of oveu kunueu geven. Op groote veldsteenen, die men in Polen overal op het land aautreft, knappen de dennen takken. Ben schoorsteen is er niet; de rook jaagt door een opening vaar buiten eu komt gedeeltelijk de openstaande deur weer binnen. Een verhooging boven den grond van hout, met stroo bedekt, is het bed; daarop slaapt de familie en daaronder de familie-kippen. 't Is etenstijd, en de vrouw des huizes is bezig de houten bakken en houten lepels op ecu groot stuk hout te plaatsen, dat als tafel moest dienen. Het harde, zwarte brood wordt met een byl aau stukken geslagen, eu de Russische stochie of Poolsche barsch, ecu sorp bestaande uit vleesch, wittekool en zure melk, is bijna gereed. Een paar jonge, hongerige varkens, die hun masg tot chronogieter Rebben, komen zien of het eteu al gereed is. Het geknor der varkens is het appèl voor de kiuderen, die half naakt u.t het eikenbosch kornet) aanhollen, eveneens oni te jiei. pf pbia/t jest juz gotama.
De mannen zijn allen groot en sterk; zonder ui'zondering diagen ze groote kuevels en hun lang haar hangt ver tot over de schouders. Op het hoofd dragen zij de vierkante nationale coufederatke, bjj feestelijke gelegenheden met een veer versierd; om hun lichaam een schapevacht, afgezet met roode koorden; de voeteu steken in hooge laarzen. De bezitting dier mannen bestaat, behalve in ge noemde hut, nog in een soort schuur, waarin zich twee kleine Poolsche paarden, twee koeien, een troep gauzen en een lange, smalle wageu bevinden. Nog bezitten zij een paar morgen land, een cadeau van de Regeering.
Ecu post bestaat or niet; de edelman, die op het naburige landgoed woont, laat zyn kleine correspondentie door een postiljon vaar de stad brengen eu zyu brieven van daar halen. Een school is er uiet en ook geeu kerk. Een paar maal in het jaar trekken de dorpelingen eu corps, zingende en met ecu vaaudel voorop, vaar de naburige stad, om te biddeu en te biechten. Vrouwen eu mannen hebben dan allen hooge laarzen a.n eu groote stokken in de handen. Hunne kinderen hangen zij in doeken op den rug. Bezwaard vau zonde, maar met opgeheven hoofd, komt do kolonne de Poolsche stad binnen; bezwaard met brandewijn, eu met neergeslagen hoofd, trekken zij twee dagen later naar hunne hutten terug.— Een doctor is er niet te vinden. Zijn ze ziek die hutten-bewoners, zoo nemen zy kruiden die ze zelf zoeken, met een massa brandewijn. Zelden echter zyu ze ziek; hun lichaam is aan alles gewoon.
Des zomers bebouwen zij huune twee morgen land; des winters rijden zij met hunne sleden brandhout naar de naburige stad; des Zondags begeven zy zich in het bosch en dansen de „polka mazurka".
Sedert een paar jaren zijn de menschen van het dorp vry. Niettegenstaande in 1807 Frederik August I, hertog van Warschau, hen vrijmaakte, bleven zij nog steeds ondergeschikt aan de edellieden. Zy warcu gerangschikt in de klassen der Chalpunikeu, der Koparen, der Sagorodin ken, enz., en moesten nu en dau dienst doen voor hun chef. Zoo moesten de Chalponiken twee dageu per week voor don edelman werken, doch de edelman moest hun daarvoor hutten en 6 morgen land ter leen geven; de Koparen ontvingen hutten, écu morgen land en gedurende den oogst twee kopa rogge eu ééu kopa gerst; toeu waren zij, zooals men in het buitenland zeide, „lijfeigenen". Wy zouden hun liever den naam geven van leenmannen, want zij deden leendienst voor den leenheer. Het onderscheid tusschen de feodale letnmannen van den ouden tyd in Nederland en dc zoogenaamle lijfeigenen in Polen is niet groot. Thans zijn ze vrij die mauuen, en in plaats vau Chslpuniken, van Koparen, of van Sagorodniken, dragen sij den naam van chlopiec (boer).
Zyn ze vooruit gegaan die ex-Kop:ireu, die ex-Clialpuniken? Zijn zij waarlijk vrye boeren? Zie, in de verte komt een britzka aan, bespannen met vier paarden. Het is de edelmau van het nabmige landgoed. De wageu blyft voor een der hutten staau en de edelman vraagt om een palka (vuur); de boer valt op de knie, kust do haren van ziju pels en geeft hem, onder de woorden „pau kocbani" (genadige heer), het verlangde. Dat vallen op de knie, het is het tegendeel van vry heid, en de boer is het ook niet. Kan het anders ?
Toen hy vry werd, ontving by van de regeering een paar morgen land, doch hij bezat geen middelen om dat land te bebouwen en geeu geld om de kleine belasting optebrengen, waarmede men hem, als eigeuaar, bezwaarde. Om die middelen te bezitten, om dat geld optebrengeu, moest hÜ zich weer wenden tot ziju ouden chef. Gelukte het den boer van de» edelman te verkrijgen wat hy verzocht, zoo geraakte hy weer tot den toestand van leenman; en wilde de edelman hem niet helpen, den verviel hy in uog grooter ellende dan voorheen; en wy zyn het niet alleen volkomen eens met een Duitsche Courant, die onlangs schreef „da (Poleu) ist keiu wahrliaft freier Arbeiter", maar wij begrijpen ook waarom „die Arbeiter die dargebotene Freiheit stumpfsinnig zurückweisen,"
Ongelukkiger toestand kan men zich niet denken. Rusland is in dit opzicht Polen ver vooruit. Daar vonden wij lust tot den arbeid. Iv het zuiden vau Rusland vouden wij dorpen, die, ja ook niet beter waren dan de dorpen in Polen, wat wegen, postverbindingen, oudeiwy's, enz. betreft, maar in de wouingen der Russen vonden we toch iets van welvaart, voortspruitende uit werkzaamheid. Van de daar georganiseerde haudwerksgemeerrteu vindt men in Polen niets. Zou er spoedig verandering komen iv dien toestand? Wy betwyfelen het, want sedert 1740 is iv deu toestand van dat volk weinig verauderd.
In het rapport dat de Russische ambtenaren, by' hunne terugkomst uit Polen, aan Frederik deu Groote ter hand steldeu, lezeu wij o. a. het volgende: „Die Mehrzahl des Landvolkes lebte in Zustanden, welcho den Beamten des Königs jammcrlich erschienen. Wcr einem Dorfe nahte der sah graue Hutten und zerrissene Strohdacher auf kahler Flache ohne Garteu, nur die Sauerkirschbaume waren altheimisch. Die liauser wareu aus hölzcruen Sprossen gebaat mit Lehm ausgeklefft, durch die Hausthüre trat man in die Stube mit groszem Ilerd, ohue Schornstein. Oefen waren unbekannt. Der Kienspan erhellte das Dunkel der langen Winterabeude. Stumm und schwerfüllig trank das Volk den sculechteu Branntwein, prügelte sich und taumelte in den Winkel. Auch der Landadel uuterschied sich kaum von dem Bauer, er fiihrte seiuen Hackeupllug selbst und klapperte iv Holzpautoffelu auf dem utigedielteu Boden seiner Hütte. Posten gab es keine im Lande; wer einen Brief befördem wollte, einen besouderen Buten schicken; freilich iühlte man auch nicht das Bedürfuisz danach, denn ein grosser Theil der Edelleute konnto ebeu so wenig schreiben, wie dio Bauern. Wer erkrankte, faud keine Hülfe, als die Geheimuisse einer alten üorffrau, denn es gab im ganzen Lande keine Apotheke. Das Landvolk lebte im ohumüchtigen Kumpfe mit den Heerden der Wölfe," e»z. enz, Zoo zyu de toestanden, althans op de dorpen, nog. Wy gelooven, dat was Polen heden vry eu zelfstandig, morgen de Poolsche huishouding van 1763 opnieuw zoude beginnen, en waarschijnlijk zou nu Alexander doen wat toen Catharina deed.
De Polen moeten beginnen zich in alles te veranderen; eerst dau kunnen betere dagen komen. Zoo deukt ook een gedeelte der Poolscho pers, waut uog voor eenige dagen schreef de Tygodnik Wielkopolski o. a.: „Ecu diep gezonken volk, ecu in uood en ellende let'eude middenklasse, een gevallen adel, dat is onze nationale individualiteit. Is het met zulke sociale elementen moeielyk ook slechts een pas vooiuit te komen, nog moeielyker wordt zulks, omdat de bodem waarop wy' leveu niet meer ons eigendom is, omdat hetgeen wij voor het dagelyksche leven noodig hebben door vreemde handen gemaakt wordt, en van het buitenland tot ons wordt gebracht; vreemde arbeid en vreemde vlijt dringen ons uit alle betrekkingen, wat doen wy daar tegen?... wy vO;ren en diyren groote politiek, wy am useeren ons met het ontwerpen vau groote planueu, wij houden groote redeToeriugeu en wy twisten met elkaar, evenals voor lauggepasseerde dagen." (Am. Ct.)
"Mengelwerk. Poolsche toestanden.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1872/10/09 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297434:mpeg21:p002
Ziedaar een nieuw werk van den Hr. VVilsen dat in Indië opgang zal maken, en dat veel uut kan stichten, dooi den lezers afkeer inteboezemen van het geknoei met iuiaudsche medicijnen. Wie echter meeuen mocht, dat het boek alleen die strekking beeft, zou sich deerlijk vergissen; het beoogt meer, het beoogt ook de wederzijdsche misleiding van echtgenooten. Ter kennismaking met het boek bieden wy' hier een hoofdstuk aan.
"Njonnja Koo en Tante Leen.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1872/10/09 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297434:mpeg21:p002
Voor een jaar of twintig was de sociëteit „Concordia" nog niet, wat zij nu is. Er was vooreerst nog geen tuin voor; ten tweede geen mooie danszaal en ten derde geen» gasverlichtilig, andere geiiefelykheden er buiten gelaten. Eene van deze was, dat men er nog geen ys kon krjj« gen, iets dat tegenwoordig bijna in iedere huishouding gehouden wordt.
„Concordia" was echter reeds toen een zeer gezochte plaats vau uitspanDiug, vooral voor de jongere officieren. Zij sleten hier den tyd met couranten lezen en vooral met biljarten. Mocht ook een of ander iets te wenschen overlaten, de biljarttafels waren uitmuntend.
En dat wil wat zeggen, beste lezer. Want zeker hebt gij, op uwe tochtjes door de binnenlanden, in de een of andere kleine plaats, eenigen tijd moeten vertoeven en waart gij daar ter plaatse geheel vreemd zynde, om niet voor verveling ziek ta worden, aangewezen om met een of anderen logé, op diens vriendelijke invitatie, een partijtje biljart to spelen. Ik behoef u niet te vragen, wat voor jammerlijke gedrochten daar gevonden worden.
Behalve deze uitspanning vond men hier steeds een aantal officieren, waaronder velen, die zoo even of van Europa, of van de buitenbezittiugeu kwameu en het nieuws medebrachten, wat daar gebeurd was. Dau verzamelden zich de overige officieren om dengene, welke belangryk nieuws had medegebracht of deel had genomen aau een of andere expeditie op Sumatra of Borneo.
Ook nu vinieu wy daar, tegen een uur of zes, na den middag, een tamelijk groot aantal officieren aanwezig. Verscheidene zijn uit Europa en andere van do buiteubezittingen aangekomen. Alen speelt biljart, lacht eu maakt zich vroolyk, over ecu nieuwe order van een van de bataljons-kommandanten. Dit kan ons echter, hoe zeer wy er ook van houden vaar zulke redeneeringen te luisteren, heden minder schelen. Wy moeten naar gindsche, ronde tafel, aan welke een tiental ouiere officieren, meestal kapiteins, onder een glas rynwyn met seltserwater zitten, en waar een zeer belangrijk debat gevoerd wordt.
Gy moet weteu, dat meu niet alle dagen rynwyn met selts«rwater drinkt.
Kassi piUiit of kas s i satoc bottel bier (geef bitter of geef een flesch bier) ziju de meest gehoorde verlangens van de gewapende cavaliers, en wauneer het iemand mocht invallen te roepen, kassi anggoer asaml (geef rynwyn) dau kijkt alles naar de plaats, van waar dit uittartende verlangen geuit werd. Het middelpunt vau voornoemden kring schijnt een der kapiteins te zyn; wy herkennen in hem kapitein Tescha. Hjj heeft zich iv zyn stoel achterover doen vallen en blaast mtt welbehagen den rook van een manilla van zich. Het schynt dat hy' zoo even een stelling verdedigd of blootgelegd heeft en nu door een anderen kapitein met flink en geestig uiterlijk en iets ouder dan hy aangevallen werd. Deze leunde een weinig aau de tafel en vroeg met eenige geraaktheid in- den toon van zyne woorden : „Dus blijft gy' bij uwe stelling en wilt haar ook tegen iedereen verdedigen V „Ik blijft er bij eu wil. haar tegen iedereen verdedigen, namelyk, en wel te verstaan, mat woorden, en mochten dezen te kort schieten, ook metterdaad," antwoordde Tescha, zonder de sigaar uit den mond te nemen. „De heeren zullen echter wel op den voorgrond willen stellen, dat de stelling, welke ik beweer, mijne meening is, terwyl ik tevens verzoek geene bijzondere strekking daaraan to willen toevoegen. Ik herhaal derhalve, wat ik zoo even gezegd heb: „Eenvrouw, die m{j hare liefde aanbiedt, w y s ik niet af." Een algemeen gemompel volgde op dit gezegde. De andere kapitein leunde wederom iv zijn stoel terug, en zweeg eeuige seconden; eeue algemeene stilte verkondigde het belai.g, dat men iv do zaak stelde. Men had veel van de liefdes-avonturen van Tescha gehoord, er over het hoofd geschud, gelachen, hem ten zeerste veroordeeld, voor het grootste gedeelte benjjd en was zeer nieuwsgierig hem dat te hooren verdedigen, wat hij volgens gerucht zoo dikwijls gedaan had. „Een uitgestrekt veld om op te strijden," meende een der toehoorders. „Niet genoegzaam gemotiveerd," meende een ander. „Komaan Tescha," riep de hoofdtegenstander, kapitein de Wilde. „Ik zal je maar dadelyk met één stoot ternedervellen. „Eene vrouw, welke u hare liefde komt aanbieden, dient gij, als man van eer aftewyeen. Doet gy' dit niet, dan zal u onze beschaafde maatschappij veroordeelen* en zijt gij door deze veioordeeld, dau dienen u de epauletten tot niets, dan ze maar goed- of kwaadschiks te laten insmelten. Je kunt niet meer dienen met mannen van Eer." „Gij zyt een gestrenge rechter, en uwe uitspraak is te gestrenger, daar gij toch eerst de gronden hadt moeten hooren, welke my die stelling hebben doen voordragen. Gy' moet ook vooral bedenken, dat wy' ons hier op ecu zuiver zedelyk terrein bewegen even als bij de quaestie over het tweegevecht. Er is hier geen sprake van bedrog, diefstal of een andere onteerende misdaad, maar van u\? liefde van een vrouw voor een man." „Juist," viel hem de Wilde in de rede, „maar gelieve er b(j te voegen, van een getrouwde vrouw, die plichten heeft te vervullen tegenover haar man, hare familie en do maatschappij !" „En denkt gij dat zy' geene reden kan hebben die te verzaken 1" „O ja," antwoordde de Wilde, „maar geen rechtl De dief zegt ook dat hy alleen uit honger er toe overgegaan ia om te stelen, maar dat maakt zijne daad niet minder strafbaar, dau wanneer hy' ons wys wilde maken, dat hy' zulks uit beginsel gedaan had. Gij komt my' met uwe stelling juist zoo voor, als de beruchte Proudhon met de zyne: D» eigendom is diefstal. De toen ter tijd zoo opgewonden maatschappij in Frankrijk bespotte en veroordeelde hem." „Goed geredeneerd, geef u overwonnen Tescha," riepen verscheidene stemmen. „Geduld mijne heeren," riep deze met eenigen wrevel. „Wat de Wilde daar over het paradox van Pioudhon gezegd heeft, is volkomen waar, maar in het geheel niet toepasselijk op het onderhavige geval." „Wat?" riep de Wilde eenigszins driftig uit, „niet toepasselijk, zegt gij. Is het niet ecu en hetzelfde of gy iemands goed of iemands eer steelt, zyt gij niet in beido gevallen ecu dief?" \ „Ook dat geef ik toe," antwoordde Tescha zeer koelbloedig. „Maar ik daag u uit mij te bewyzen, dat ik de eer van eene vrouw steel, wanneer ik aau haar verlangen, haar te beminnen, voldoe. — Juist het tegendeel is waar, want in plaats van haar iets te ontstelen, scheuk ik haar iets, namelyk mijne liefde." „En ontneemt haar juist daardoor hare eer!" riep onstaimiü de .Vilde. „Kassi anggoer asam ' riep een ander; „wy drinken altemaal op uwe gezondheid." Zeer oujuist," beweerde Tescha. Waar tegenover de wereldsche rechtbank, onwaar echter tegenover de hooge rechtbank, het msuscbelyk hart, en deze, myne heeren, is het, by' welke ik appeleer!" Eene oogeublikkely'ke stilte volgde Op deze woorden. Men begon te begrypen, dat men met geen gewoon strijder te doen had. Hy pareerde iederen stoot en stoud onmiddelyk weder pal. Alvorens men zich van den ondervonden indruk had hersteld nam Tescha wederom het woord.
„Ik wil u, opdat men mjj beter moge begrypen, door een voorbeeld de zaak beter toelichten. Ik zal het maar in algemeene trekken doen; het ontbrekende zult gij zelf er wel kunnen by'voegen."
„Hoort! hoort," riep msn van alle kanten. Alle in de sociëteit aanwezige officieren haddeu zich rondom de strijdende partyen geschaard en luisterden, met gespannen aandacht, naar het verhaal van Tascha.
„Anna, een meisje, uitstekend opgevoed, bekend met de voornaamste voortbrengselen der letterkunde, met een zeer gevoelig hart, schoon als eene houri uit het paradys, vol verlangen om als de tyd zal gekomen zyn hare aanspra ken te doeu gelden, maar arm aan aardsche goederen, wordt genoodzaakt hare hand to schenken aan een zeer ryk mau. Alles, wat zy' in overvloed bezit ontbreekt hem, alles wat verstand eu hart verlangen mist lijj, ten minste iv hare oogen, en na eene kortstondige, geheel zinnelijke begoocheling, komt zij in een woestyn van geestelijke en stoffelijke ellende.
Na jaren lang in dezen toestand verkeerd te hebben, ontmoet zy een ander man, juist het tegendeel van den hare, een man van geest en gevoel, die met haar in leeftijd weinige jaren verschilt. Gelijke neiging tot poëzie en muziek doen spoedig het verlangen ontstaan, elkander meer en meer te kuunen outmoeten en, alvorens zij er aan denken welke gevolgen dit onschuldig geestelijk genot zal kuunen na zich slepeu, alvorens zy' den man met de toga en het wetboek tusscheu hun hartstocht hebbeu zien verryzen, heeft de stof alle redeneeringen ter zyd» geworpen, en zich overgegeven aan de algebiedende wet in de natuur.
Zoo gy wilt, veroordeelt dan een Tan beiden. Ik kan het niet doen, en geef u myn woord, dat ik mij veel te zwak gevoel, omiu het aangehaalde geval, anders te kunnen en te zullen handelen. De Wilde, hier zijn mijne epauletten, laat ze maar versmelten I" Een algemeen gelach verkondigde aan Tescha dat hy de toehoorders op zrjue zyde had en overwinnaar was. Van »lle kanten riep meu om rynwyn; het was een leveu als een oordeel. Alvorens de Wilde wederom aan het woord kon komen drong zich een officier vau gezondheid, het is de pas uit Europa aangekomen van Belle, die D. m. e. ch. achter zijn naam mocht zetten, aan de tafel. „Mag ik uwe partij opnemen, kapitein do Wilde?" vroeg hy aan deze. De Wilde draaide zyn hoofd eventjes om, bekeek het jeugdig, maar edel gelaat van den jongeling, eu sprak, op eenigszins gemelyken toon: „Ga je gang, manneke." „En zal kapiteiu Tescha den handschoen opnemen, welken ik hem hiermede toewerp ?" vroeg van Belle. „Met genoegen," repliceerde deze," als gij maar in ge»ne herhalingen vervalt." "Dit kan ik niet beloven, en vooral daarom niet omdat myn aanval meer een criterium zal zyn van uw verhaal, dan een nieuwe parade." Wanneer ik u bewys, kapitein, dat uwe stelling juist daarom niet te verdedigen is, omdat zy zich niet, zoo als gy' toch zelf op d»n voorgrond hebt gesteld, op zuiver zede 1 jj k terrein beweegt, maar wel degelijk eenig e» alleen op zuiver materieel grondgebied, dat door de wet verdedigd wordt, zult gij U dan voor ov»rwonneu Terklaren?" „Begin maar doctor," was het antwoord van Tescha, „een goed soldaat verdedigt zich tot op het laatst» oogenblik." Een storm van bijval vergezelde dit gezegde. Eenigszins verwouderd, maar niet onthutst, begon do doctor zijn aanval. „Gy noemdet Anna _oo straks «en welopgevoed meisje en den man, welke hare genegenheid wist te winnen, ecu man van geest eu gevoel. Bij beiden mis ik echter eenig zedelijk bewustzijn dat, zooals van zelf spreekt, uit een goede opvoeding mo»t voortvloeien. Een meisje, dat een goede opvoeding genoten heeft, werpt zich als vrouw niet zoo spoedig den eersten den besten in de armen, dio met haar een lichtvaardig» Fransche romance gezongen of Paul de Kocks verleidelijke romans gelezen heeft. Zij laat het zoo ver niet komen, zy' zingt en leest ni»t met hem, en hjj, wanneer hjj maar eenig gevoel van eer bezit, eenig ontzag voor de weerloosheid van zulk een vrouw, zooals gjj haar hebt afgeschilderd, kapitein, vol verlangen hare aauspraken in deze wereld te doen gelden, dan trekt by zich terug van de sirene, bij welke het verlangen is opgekomen om wat? ... Om hem meer en meer te kunnen ontmoeten, het verlangen naar zinnelijk genot. Neen kapitein, uwe verdediging mist ten eenenmale allen zedelyken steun; zy is zuiver materiallistisch en, wanneer hy appeleert bij de hooge rechtbank van het hart, waar gij tock zult afgeweten worden, appeleer ik voor den nog hoogeren rechter, voor het zedelyk gevoel van ieder werkelijk beschaafd mensch!" Er heerschte een stilte als in het graf; men bad een speld kunnen hooren vallen. „En," vervolgde de jonge man, „uw verhaal is nog niet ten einde. Wy hebben drie deelen noodig en gij hebt er maar twee gegeven. Gy' «indigdot uw verhaal met de tirade, dat zy zich hadden overgegeven aan de algebiedende wet der natuur. Maar hierbjj kan ik het niet laten rusten, daar mij d» geschiedenis van den zedelyken vooruitgang van het menschelijk geslacht met luider stemme toeroept, dat wij dan wederom teruggeworpen zouden worden in de tijden van het oude heidendom, toen de mensohen leefden als de dieren van het woud." „O ho," riep Tescha, die een voorgevoel had van zijne op handen zynde nederlaag, en de zaak belachelijk wilde maken. Gy moest maar dadelyk bjj Adam en Eva beginnen!" „Het kan te pas komen kapitein," antwoordde de doctor koeltjes.
„Maar ziet, de man van de welopgevoede vrouw, van do vrouw die zich van lieverlede geheel en al aan de studie van de wet inde natuur had overgegeven.de man, zeg ik, haar echtgenoot, komt achter deze zwakheid, en verrast haar, met deu welopgevoeden man vol geest en gevoel, verrast haar even zooals de edelman, in Hogarts Mariage a la mode, zjjne vrouw met haar minnaar verraste. Ik zie een blanken degen in de haudvan deu beleedigden echtgenoot — en eeQ witte gedaante in nachteostuum, om zich te redden, het venster uitspringen. Gjj zult my wel toegeven kapitein, dat de bewegingen, op zedelyk gebied, met dezen sprong uit het venster, hebben opgehouden, en dat de man vol geest en gevoel, op de meest materieele wy'ze van de wereld, in de armen valt van deuraan met de toga en het wetboek: hetgeen te bewyzen w» ."
„Bravo doctorl uitmuntend geredeneerd! Dat was raak!" riep men val^ a!le kanten. „Daartegen valt niets meer te zegge"- Tescha!" riep eenoude snorrebaard. Uw man ligt verpletterd in de armen' van de wet. Ik vrees ook dat hij zich de bloote voeten zal bezeerd hebben, want ik hoor, dat haar man Gij begrijpt mij, dat de man ran die vrouw sedert eenigen tyd gewoon was langs de muren van zjjn huis stukken glas te strooien.
Een algemeen gelach en liet roepen van bravo! vergezelde dit gezegde van den ouden Heer. Tescha was opgestaan, gespte schynbaar bedaard zyn sabel om, en zeide tot den doctor:
„Enfin, wij spreken nog onder vier oogen over de zaak," groette en vertrok.
Met zijn vertrek werd het sein gegeven tot een reeks van glosses, over Tescha en de stukken glas waarin hij, dit was algemeen bekend, bij een van zyne overwinningen op zedelijk gebied, gevallen was. Het jonge volkje lachte zich byna dood over de details, welke men hierover wist te vertellen.
Maar het werd donker en men verlrok. „Ga je met mij m»é eten doctor?" riep de Wilde. „Gaarne," antwoordde deze, „maar niet op zedelijk gebied."
„Dat beloof ik je riep de ander en onder ecu vroo- Hjk gekout verlieten de ionen van Mars de Concordia.
"Belangrijk gesprek in de sociëteit „Concordia”.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1872/10/09 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297434:mpeg21:p002