N o Y e 11 o rau S. Junghans. XVI. Daarna zweeg bij wcêr en keek recht Toor zich uit, met eeu glimlach om zyn niooien mond. Christine was zija eerste gedachte toen by de reeds lang verwachte tydiog kreeg; nu zou zy de zyue zijn, en met die zekerheid in het hart zat hij daar kalm op iju stoel te luisteren naar Colmar, en «prak zelf zoo min mogelijk. Voor geen geld ter wereld zou hij zijn babbelachtigen en spotzieken Triend zijn geheim hebben geopenbaard. Hy wilde wachten totdat de schemering zou gevallen zgn, en dau hoopte hij Christine wel alleen te huis te zullen ▼inden; nu waren de gelukkige dagen aangebroken, de geheele toekomst was voor hen beiden, en het kwam er dus op een paar uren niet op aan! Zoo zaten de beide menden daar te zamen, Walter «til e» Colmar buitengewoon spraakzaam. Eindelijk —— het begon te schemeren ~— stond Walter op. „Lk heb nog tenige commissies te doen" — zei hjj —. „Ali, zoo, zwarte haudschoeueD, een rouwbanden zoo toorts"— „Ja dat ook al, en dan moet ik verlof gaanvragen, want ik moet morgen op reis." „Ge zult nu toch uw tegenwoordig baantje wel naar . de inasn lattu loopen, niet waar?" j „Dat zou wel kuuneu gebeuren," antwoordde Walter lachend. Daarna groette hij Colmar. — Deze haastte zich naar de familie Fernow, om daar het nieuwtje vau Walters' „onbeschaamde geluk" te gaan vc tellen. Eenige oogenblikken later zond Amélie hem naar VValter's huis, om hem te verzoeken toch dadelijk te willen komen, daar zijna zoo deelnemende vriendinnen, zooals zy woordelijk liet overbrengen, hem zoo gaarne spoedig zouden willen geluk wenschen. Het was al donker geworden, toen Colmar voor Walters kamer kwam. Hij had zich in een ommezien oyertuigd dat hij daar niet was; Colmar stond een oogenblik in beraad, en klopte asn eene andere deur. Onmiddelijk werd ze geopend, en Christinï stond yoor hem, en keek hem aan met eeu uitdrukking in het gelaat, waar hij zich geen Terklaring Tan kon geren. Het was alsof het meisje hem niet herkende; haar gezicht was zoo wit als sneeuw; zy zag er uit alsof ze een spook meende te zien. Hst arme kind had nog eenmaal de hoop roeien herleven, ry ijaci T00r teu oogenblik wcêr aan het zoo Turig ▼erlangde geluk gedacht, toen zij iemand op de trappen en later yoor haar deur hoorde; — waut zij verwachtte Walter! — Deze laatste teleurstelling zou haar doodron"is zyn. Colmar zag het meisje met onrriendelljke blikken in haar oogen, die hem zoo strak en wezenloos bieren aanstaren. „Is mijnheer Walter niet te huis?" rroeg hy snel. „Ni«t te huis?" herhaalde z(j op Tragenden toon en antwoordde toen zacht: „neen, neen, hij is er niet— ik weet niet waar hij is." Colmar prerelde eenige gelegenheidswoorden, en Terwyderde zich toen. Maar, yoordat hij de huisdeur uit was, keerde hij zich nog eens om en riep het meisje, dat daar nog onbeweeglijk met het licht in de hand in de deur stond, Troolyk toe: „U kuut hem feliciteeren, als hy 't huis komt, juffrouw!" Nog geruimen tijd bleef het meisje onbeweeglyk en als levenloos daar staan, terwyl Colmar door de straten drentelde om Walter te zoeken. Juist wilde hij het opgeren en naar huis terugkeeren, toen hij eensklaps Walter in het oog kreeg. Na Colmars ontmoeting met Christin» kon er een kwartier verloopen zijn. Walter kwam haastig uit een helder rerlichten juwelierswinkel; hy had Colmar nog niet gezien; hjj zag er opgewonden en vroolijk uit, „maar nauwelijks zag hy Colmar op hem aankomen, of zijn gezicht nam onmiddelijk ean geheel tegenoTergestelde uitdrukking aan. Colmar bleef niet in gebreke hem daarorer een opmerking te maken. „Ga moet nu niet denken, dat ge in myn bijsyn geen Troolljk gezicht moogt trekken," spotte hij; „doe my nu een genoegen, en doe u zelreu geeu dwang aan. Als Toornsme, rijke mynheer hebt ge zeker al eenige inkoopen gedaan ? Een mooie ketting of een tabaksdoos Toor den „trouwen kamerdienaar" Tan oom, niet waar?" •>lk heb een ring gekocht," gaf Walter eenroudig ten «ntwoord. „Een ring?" herhaalde Colmar eanigszins in Terlegenheid, omdat hy' niet wist wat hij daarrati denken moest. *M?*r ditmaal toch durfde hy de indiscreete Traag, die hem »l op de lippen zweefde, niet doen; Tan dat onderwerp afstappende, zei hy ; nIk was een kwartier geleden by u 't huis en kwam u •fhalen; ge gaat nu toch meê naar de Fernow's hoop ik? Ik geloof, dat de dames u al zitten aftewachten." .,Ocb, ik heb geen tijd; wees zoo goed haar myne ?exeilses te maken," autwoordde Waltkk. Hjj was nu niet beschaamd' ea angstig m«er opi zyn doen en laten yoor 'U'-s bespiedend» goade Trienieu te verbergen; hy was nu immers Try. „Maar ga gy uw gang maar, en houd u °W mynentwil niet op " „Och, ik beb waarlyk zoo'n haast niet." »Ja, maar ik wel; Tergeet myne excuses nietl" „Maar, waar moet ge nu weer heen?" »lk moet nu naar huis," zei Waltib op ongeduldigen toon. (,Zoo? Daar heb ik my zoo eren al Terdiensteiyk geni»akt, door uw blonde huisgodin te zeggen, dat ze u feliciteeren moet als ge 't hiiis komt. Ik dacht...,...,...,...,...," iiWat hebt ge gedaau?" Tiel Walter hem ruw in da rede. «Wat is dat, wordt gy ook al zoo onbegrypeiyk?" rroeg Colmab, rerwonderd orer die plotselinge heftigheid. ,,Heeugaande riep ik haar nog toe, dat zy u kon geluk wentellen, maar dat deed ik eigenlijk alleen om my te overtuigen, of ik het rermogen myuer spraak nog wel had, Want, toen ik haar naar u Troeg, keek zy my aan als eeu Medusa, totdat ik waarlyk het vefsteeuingsproces begon te Toelea. Waarachtig, ze zag er uit alsof..." hierby wees Colmar Teel beteekenend met den nnger naar zyn Toorhoofd.
Walter vermocht zich gewoonlyk nog al te beheer■chen, maar op het hooren van die woorden, werd hy ïoo bleek als een lyk, en met bevende stem groette hy syn vrieud onder het zeggen vau een gedwongen aardig heid over diens opvallende belangstelling in zyno aangelegenheden. Terwyi hy door die sombere straten, ~'er natte steenen het gaslicht dof weerkaatsten, naar huis snelde, trachtte hy de hevige ontroering te onderdrukken, die Colmars laatste woorden htiddeu te weeg gebracht. „Als ik haar maar eerst gezien en gesproken heb," dacht hy; het lag hem nu als een steen op het hart, dat hy Christine nog geen opheldering had gegeven van zyn gedrag vftn den vorigen «vond, toen hy haar zoo 'alleen op straat had laten staan. Tehuis komende, liep hy dadelyk de kamer van vrouw Werner in: het kwam hem nu niet eens in de gedachte, dat'de oude vrouw hem in den laatsten tyd gevoeg te kennen had gegeven, dat hy maar liever niet meer komen aan.
moest. Zonder een enkele reden of verschoon ing voor zyn zoo haastig binnenkomen optegeven, was zyu eerste vrasg naar Christine, want — toen hy haur daar niet in de kamer zag, begon zyu angst weer toetencmen. Maar hoe vreemd, ook de oude vrouw scheen niets onbegrijpelijks in WaLTEr's bezoek te vinden: alsof ze blyde was dat ze eens lucht kon geven aan hare kuorrige ontevredenheid, die eigeniyk meer angst was voor haar kind, begon zy te klagen en op het meisje te scheldeu, omdat ze iv dat slechte weer was uitgegaan zonder haar werk meêtenemeu, dat dien avond nog aan den winkel bezorgd moest worden. „Ziet u maar eens, daar ligt het pakje nog," zei ze vaar de tafel wijtende. „Ik kan me maar niet begrypen dat Christine niet dadeiyk gemerkt heeft, dat ze het pakje vergeten had, en dat ze toeu niet teruggekomen is om het te halen. Ik weet waarlyk niet wat het kind toch scheelt," vervolgde zy een poosje later niet zonder bedoeling, daar de wrok, die ze in de laatste weken tegen Wal- TEa gekoesterd had, weer de overhand kreeg. „Vroolijk was ze niet, het arme kind; maar boe kon ze ook vroolyk zyn; ze heeft nooit die genoegens gekend, die anderen in hunne jeugd kujinen hebben; zy heeft maar altyd moeten werken, niets dan werken. Maar sints een paar maanden is ze nog veel stiller geworden dau vroeger. Ze heeft iets op het hart; als ik maar wist. . . ."
Al pratende liep ze de kamer rond, hier en daar wat beredderende, en zonder Walter aantezien. Maar by het zeggen van die laatste woorden, wierp ze steelsgswyze een blik op hem; hy stoud daar, leunende tegen een kast, en staarde in gedachten en met strakke oogen naar den grond. Maar het moesten pynlyke gedachten zyu, die hem bezig hielden, want zijn voorhoofd was betrokkeu eu hij haalde moeilijk adem. Eindelijk richtte hy zich overeind; de oude vrouw wist niet, of hy wel verstaan had wat zij zei. „Misschien zal Christine wol dadelyk tehuis komen," zei hy, een zucht onderdrukkende. „Als u er niets tegen heeft, dau kom ik aanstonds nog eens terug, want morgen ochtend moet ik voor een paar dagen op reis, en voor myn vertrek heb ik Christine uog iets te zeggen."
De oude vrouw zette groote oogen op, en verwachtte een nadere verklaring, maar Walter was al aau de deur. „Dus tot weerziens"! zei hij met een flauw lachje, en sloot de deur achter zioh toe.
Waar nu naar toe? Naar zyue kamer, die hem zoo eenzaam was? Het zou hem by dia akelige ongerustheid, die zich van hem had meester gemaakt onmogelyk zyu 0» op zyu kamer de terugkomst van Chkistine aftewachten. Daarom vloog hy de straat weer op; het weder was intusschen afschuwelyk geworden; de fyne regen, die in het begin van den avond viel, was in een stortregen overgegaan; van tyd tot tyd kwam er een windvlaag, en joeg den weinigen voetgangers, die zich nog op straat hadden gewaagd, de yskoude regendioppels iv het gezicht. Waar zou ze toch zyn? Wat verlangde hy er naar om haar aan zyn zyde te hebben, om haar in zyue armen te nemen en haar uitdien storm en regen, uit die eenzaamheid en duisternis weder ouder het veilig dak terugtebrengen; voor dit maal nog naar die nederige woning, maar dan ook spoedig wtêr voorgoed er uit en naar zyn prachtige landgoederen, waar de lente zoo heeriyk zou zyn. Maar zou het voor hen beiden wel weer lente worden? Het was hem als een droom toen hy dacht aan den helderen zonneschyn, aan dea blauwen hemel en aan die frissche en bloeiende natuur; hij moest zich zelven de verzekering geven om het te gelooven, dat het niet anders kon, of dit alles zou wel weor komen; zóó donker was alles in zyn binnenste en daarbuiten: het hopen viel hem zoo zwaar op dien akeligeu, somberen avotd.
Hy yldo langs de Uêge straten naar den bekenden tapisseriewiukel: daar zag hy die dikke vrouw, die Ciiks- Tim by het ongeval met het arpartytje geholpen had achter de helder vei lichte ramen zitten, dadelyk liep hy den winkel in, en zonder op de verwonderde blikken van die vrouw te letten, vroeg hy of juffrouw Wernee er dien avond ook was geweest. „Neen", antwoordde zy, hem v«n het hoofd tot de voeten opnemende; maar ik heb haar wel verwacht."
„Maar is zy werkelyk niet hier geweest?" vroeg W alter weéï, „iv het geheel niet? Is u wel den geheelen avond in den winkel gebleven? Zou u niet eens kunnen vragan," vervolgde hy op biddecden toon, of iemand hier in huis juffrouw Wxbnek ook heeft gezien ?"
„Ik heb hier sints vau middag geieten, en ben geen oogenblik van myn plaats geweest," antwoordde de vrouw scherp; het beviel haar niets dat een voorname, jonge mynheer naar een van haar naaistertjes vroeg. Maar dat bleeke en schoone gelaat van den jongen man had toch niets van dat lichtzinnige en losbandige, dat zoo velen jongelieden op het eerste gezicht is aautezien. Met woeste angstige oogen luisterde hy naar hare antwoorden, en daarom zeide sy dan ook op vriendelyker toon, alsof se hem wilde geruststellen: „Och, misschien zal juffrouw Werner met dat slechte weer niet tyn uitgegaan; men bou niet eens zyu hond de deur uitlaten gaaD. Zy is auders altyd even stipt geweest, al regende en sneeuwde het ook nog zoo hard. Juffrouw Wirner is een ordentelyk en fatsoenlyk meisje, mynheer," zei se met nadruk, en keek Walter nog eens wantrouwend