IX. 1 Febr. 73. Amice! Lijnrecht tegenover de meening van Linnaeds, Cuviee (zia brief X) en Agassiz (over wien later) staat da atelling: dat de verschillende soorten van planten en dieren door etne langzame trapsguwijze vervorming zioh uit elkander hebben ontwikkeld en dat er oorspronkelijk slechts weinige grondvormen geweest zijn, zeer ruogelyk slechts éia, waaruit allo soorten van levende wazen* zioh ontwikkeld hebben. De meeste meuicheu deuken dat Darwin 't eurste dit idee heeft uilgesproken en men is veelal gewoon de theorie op dat denkbeald gebouwd, met den naam van Darwin te vereenzelvigen. Theoriëu van dien aard ontstaan niet plotseÜQg. Zrj ontwikkelen zich van lieverlede en wel zoo, dat enkele denker», als door ecu donker voorgevoel gedreven, gedachten uiten, die daarop zinspelen, welke gedachten dau door anderen grondiger uitgewerkt wordan. Bovengemelde gedachte hebben reeds vele natuuronderzoekers vóór Darwin gekoesterd en zelfs gedeeltelijk uitgewerkt. Koods Kant spreekt in «rjne: Methodeulshre der teleologischen Urtlieilskiaft, die in 1790 in de Kritik der Urtlieilskiaft verscheen, de mogelijkheid vau etne trapsgewijze ontwikkeling uit. Hij zegt toch: de overeenkomst van zoo veel diersoorten, die tot een gemeenschappelijk schema gebracht kunnen wordeu, laat een zwakken straal vau hoop in 't gemoed vallen, dat hier weilicht iets zou zyu uit te voeren met 't begii.sel van mechanisme der natuur, d. w. z. dat njj ou* do ontwikkeling dor organische wezeus uit elaauder door de natuurkrachten, souder eene oumiddelijke inwoiking van deu schepper kunnen voorstellen. Deze ontwikkeling dar organismen uit elkander van ééue gemeenschappelijke moeder (Urmutter), zou men zich dan nog zoo dienen voor te stellon, dat men
dezer algemeene moeder eene organisatie zou moeten toeschrijven, die voor al die schepselen gepast ware; wnit ander* zou de doelmatigheid van vormen in de voorlbreug»el«n van het planten- en dierenrijk, wat hare mogelijkheid aangaat, in 't geheel niet te denken zyu. (Zie Theorie vau Darwin over 't ontstaan der plant- en diervormen door Dr. Julius Pub, vertaald door B. E. de Haan, Aflev. I. p.g. 8.) Onder de tijdgeuooten van Kant, die met hem de gedachte aau zulk eene outwikkeiiug der organismen uitgesproken hebben, behoort in de eerste plaats WoLFQANa Göthe, m«er bekend als dichter, dan als naluurondcrzoeker. In zyn werk: die Metamorphosa der Pflanzen, dat iv 1790 verscheen, stelt hy 't blad voor als do eenvoudige grondvorm, waaruit alle andere vormen dor plant zich zouden ontwikkeld hebben. Hy nam een eenvoudige type, een eenvoudigen grondvorm aan en beschouwde al de andere vormen als afwykiugen van dien grondvorm, Iv 1796 duifda Göthe reeds de volgende uitspraak doen: dit zouden wy alzoo gewouneu hebben, onbevreesd te durven beiweren, dat alle meer volkomen organische schepselen, waaronder wy de visschen, amphibiën, vogelen en zoogdieren verstaan, eu aan het hoofd welker laatste wy den msnsch zien, allen naar één ouspioukolyk beeld zyn gevormd, dat slechts iv zyne zeer standvastige deeleu meer of minder in dezen of genen zin afwykt en nog dagelijks door voortplanting zich volmaakt en vervormt.
Op eene andere plaat* zegt Göthe: de vraag naar de doeleinden is volstrekt niet weteiisclmppeiyk. lets verder komt men met de vraag: waarom? Waut wanneer ik vraag: waarom heeft de os hoornen ? dan brengt my zulk» tot eene ba»«houwiug van zyne organisatie en leert my teveus, waarom de leeuw geen hoornen heeft en hebben kan.— En wanneer meu leest: het dier wordt door ds omstandigheden van de omstandigheden gevormd, van daar zyne inneriyke volko menheid, an: eene innige, oonpronkelyka gemeenschap maakt den grondslag uit van allo organismen; de verscheidenheid van vormen dearentegen ontleent haren oorsprong in uit de noodzakelijke betrekkingiverhoudingen, tcaarin zij staan lot de buitenwereld, en men is daarom gerechtig 1 tot h«t a*nnemen eener oor»pronkeiyke geHJkt.dige vertoheidenheid •n een zouder ophouden voortgaande ontwikkeling, ten •mdo zoowel do onveranderiyke al* verauderiyke versohyn•elen te kunuen begrypen; en nog zoovele andere uitspraken, die meu in zyu werken verstrooid vindt, dan kan men *tru*t verklaren, dat Göthe reeds hst denkbeeld vau eene gemeenscliappeiyke afstamming uitgesproken heeft. Niet alleen Göthe, ook de beroemde Lorenz Oken heeft •en« dergelyke meening gekoesterd. Iv zyn in 1802 verschenen boek: Gruudrisz der Naturphilosophie, zegt hy toch: de eenvoudigste organismen zyn microscopisch kleine blaasjes (lufusoria), di„ ujt do onbezielde stof (anorganische) ont***" zUn' leier booger ontwikkeld orgauismu», elk dier als' ' Pl*nt VRn. e6"e meer bewerktuigde soort is niets . ' Vere,,niBing «n zulke iufuioria, die door verschillende aaneanvoetrintr u„ r. 1, j . g hooa"ero vormen voortgebracht hebben. Ook de men*ch is aan .f.. ,• oen .fttammelmg vau zulke eenvoudige F«em. Der Mensch ist «ntwioVaU -u , » * antwick.lt nxclit ersclisff.n. — En al weten wfy nu, dst man voor infusoria cellen moet lezen, toch kuunen wij niet nalaton Oken te bewonderen, dat hy ziju tijd zoo ver vooiuit was.
Ook Gotifriid Eeingold Trevirancs (geb. 1776, gest 1837) spreekt in zy'n werk: Biologie odor Fhilosophio der lebenden Natur, over de gemeenschsppelyke afstamming.
Naast Göthe, Oken eu ïreviranus iv Duitschlaud, staan iv Frankrijk Geoffroy de St. HiLAlbb (de oude) eu JbanLa Marck. De eetste ontwikkelde tijnoidesëu over de vervormiug van organische soorten, op 't voorbeeld vau BcffoN, reeds iv 't laatst der voorgaande eeuw, maakto «e echter eerst in 1828 bekeud en verdedigde ze iv do daarop volgende jaren, vooral in 1830, krachtig tegen Guvieb iv de Frauschu Academie. Geoffroy sprak al* ziju gevoelen uit dat do «oortcu verauüerlyk zijn en dat ze alle af*tammeu vau gemeenschappelijke grondvormeu. C'uvier beweerde juist het tcgeiroveigosteide: de ouveraudeilijkheid der soorten i* eene noodzakelijke vooiwaatde voor het bestaau der wetenschappelijke uatuurliistoria. Lelde geleerden verdedigden hunne meeniug iv de Fransche Academie. Hartstochtelijk was dia «tiijd dikwijls, daar beide uatuuroudeitoekers voor huuue heiligste eu diepste overtuigingen kampten, 't Eerste conflict -ad den 22 Febr. 1830 plaats, dat weldra door meerdere gevoigd werd vu waarvan dat op 19 Jit.i wel het heftigste was. Guvier behaalde volgens de moeidjrueid do overwin-
ving, wat zter natuurlijk waa, daar Geoffroy uiet iv staal was juist op te geven luc eu waardoor de veischilleudo sooiteu vau organismen zioh uit eenvoudige grondvormen outwikkeld heirlien. — Dal uiet alle gele&rdou i.uvier deu palm der orerwiuuing reikten, blykt uit hetgeen öokut ons iv zyu dagboek msedeolt. Maandag 2 Aug. 183 u kwam do tydiug vau da Juii-revolutic iv Wcimar eu oracht daar aiicu iv rep ou roer. Soret ging iv den loop vau deu middag unar Giii'UE, die hem uy zyu biuueutrodcu in 't studeervertrek dadclyk vroeg: wat hij vau deza grooto gebturtcnis dacht. De vulcaau, zei Göihb, is tot «cue uitbartiug gekouieu, alles staat iv vuur eu vlam, eu het is uu met meer eeue vergadering met gesloteuo deureu — lïoue rreeseiyko gebeurtenis, antwoordde ooret. Maar wat had men anders kunneu denkeu by de gegeven omstandigheden eu by zulk ecu ministerie, dau dat net er op uitloopt, dat ü. kouiuklijke familie vardieven wordt. — Wy schyueu elkander niet te btgrtypeu, zeide Göthb daarop. Ik spiaek daar iv 't geheel niet over, v/J over geheel iets anders. Ik «prak over den voor de wetenschap zoo hoogst belangryken strijd tussoheu Cuviür en Gioffhoy de St, Hilaire. Deze ge. beurtenis is van do grootste beteokenis en gij kunt u geene voorstelling vormen, wat ik by' 't lazen van 't verslag vau de zitting van 19 Juli gevoelde. Wij hebban op den duur a»n Geoffroy de St. Hilaire oen machtigen bondgenoot. Ik zag echter tegelyk hoe groot de deelneming van de Fransche wetenschappelijke Wereld in dien strijdii, daar niettegenstaande de vreeselyke politieke beweging, do zitting vgn den 19 Juli door bijna alle leien is bijgewoond. Het belangrijkste is, dat de meeniug vau Geoffroy bekend i* geworden aan het groote publiek, dat da zitting bijwoonde; meu kan de zaak niet meer verwijzen naar eene vergadering met gasloteno deuren.
Aan Jean Lamarck komt evenwel de eer toe vau tut e*rst do afstammiugs- theorie in don vorm van eene zeifstr.ndige en volkomen beredeneerde wetenschappeiyke theorie in 't licht te hebben gegeveu. Hoewel Lamarck reed» in 1744 geboren was, maakte hy eerstin 1801 zyne theorie bekend en zette z« iv 1809 in zyu klxiiek boek; philosophie zoölogiqu* uitvoeriger uiteen. Dit boek kau gerust geplaatst worden naast Dabwin's werk over't ontstaan der soorten van planten en diereu en toch maakte het hy zyue ver»ohyning zeer weinig opgang. Ccvub, Lamarck's groot* antagouist, bespreekt in zyn overzicht van de vorderingen op 't gebied der natuurwetenschappen, dit werk met geen enkel woord, zelfs Göthe, Lamarck's geestverwant, schynt het nooit gezien te hebben. Eu dat hst wel waard was g»l«zon te worden, blykt duideiyk uit zyn inhoud. Laat ik u een paar vau de intereiiantate volzinnen madedeolea.
Da systematische verdeelingeu van da planten en dieren in ordon, famiiiëa, geslachten on soorten zyn kunstvoortbrengselen vau deu meusch. De «oorten van organismen hobbon ten ongoiyken ouderdom; zy zyn na elkander ontstaan en toonen slecht* eene betrekkelyke, tydolyke bestendigheid; uit variëteiten ontwikkelen zioh de soorten. Het verschil iv uitwendige levensomstandigheden werkt veranderend op de organümen, d*n a'gemeenen vorm en de deslen der dieren, zoo ook het gebruik-eu het niet gebruik der organen. In 't begin »yn slechts de allereenvoudigste sn minst ontwikkelde dieren en planteu outsta&n eu langzamerhand uit deze de meer samengestelde. Onafgebroken is het verloop van de geschiedenis onzer aard» au harer orgauischo bevolking; geweldige revoluties hebben niet plaats gehal. Het leven is slecht* een pliysisch ver»cbyn*el. Alle leveusverschyiiseleu zfln de gevolgen van mechanische, physisehe en chemische klachten, die eigen zy u aan de organisohe materie. De eenvoudigste dieren eu de eenvoudigste planten, die op den laagsten sport van de organisatie-ladder staan, zyn ontstaan ca ontstiaii nog dagelyks uit d« onbezielde stof. Alle levende lichamen zyn aan dezelfde wetten onderworpen als de levenlooze. Do denkbeelden en werkingen van 't verstand zyn b«weging*ver»chynselen vau 't centraalzenuwstelsel. Do wil is inderdaad nooit vry. Het vernuftis «leohts een hoogeren graad vsn ontwikkeling van 't oordeel.
Uit deze en Endere woorden van Lamabck blykt duideiyk, hoe hy zich 't ontstaan vau dieren en planten denkt. Maar niet gelijk Göthe en anderen, spreekt hrj alleen zrjnc meening uit, maar tracht hij ook de werkende oorzaken van de vormveranderingen op te aporen. — Behalve den invloed van de uitwendige omstandigheden, belialro d« kruising, geeft hij voornamelijk al* oorzaak van do vormveranderingen op: da gewoonte, i. w. z. de invloed vau het gebruik en het niet gebruik der organan
Lamarck meent b. v. dat do giraf zijn langen hal* t* dinkeu heeft aan de gewoonte om de bladen van hat hoogsta gedeelte van den boom op te vreten. Spechten, kolibri'i en in*eet«nvreters zouden hunne iaugo toug gekregen hebben door de gewoonte hun voedsel uit nauweo smalle spietan te halen. Do zwemvliezeu by de kikvorsehau en andere water bawonando dieren zyn door 't slaan dar voeten in 't water outstaau. De mousch heeft zich volgen* Lamarck uit aap&ctitige zoogdieren ontwikkeld. Hy nam i.ou, dat de allereerste meuschou outstaau zyn uit ds op dau meusch gciijkeude apen, die zich gewend hadden rechtop te gaan. W gaug rechtop veroorzaakte «en vrijeu blik op da omgeviug, dia ecu aanzienlijke vooruit' gang in zedoiyke outwikkeiiug veroorzaakte. De menschapen kregen daardoor aan groote overmacht ovar do andere apen c.i natuurlyk ovor al de hen omgevende organiaman. Om deze heerschappij to benouden, sloteu zij aiah aan oikandur aau eu gelijk bij alle gozelug leve..da «lieren outstoud do behoefte elkander huuuo geduoiitou mede ta doelen. Zoo outstoud de spraak, die in deu beginne Hit ongearticuleerde geluiden bestond, maar langzam-ihaa.l gearticuleerd werd. De ontwikkeling vau da spraak wa* uu weder de krachtigste htfboom voor een vooruitgaande outwikkoling van 't organismus en vooral vau da Ucrsonen, eu zoo varauderden langzamerhand da aapmanschsn ia ochto menschen. Ka al neemt meu tegeuwoordig aau, dat het gsbruik on het niet gebruik op da organismen invloed uitoefent, maar op vorre va niet ecu zoo greote rol spoelt om alia vormveranderingen daar te «tellen, dat het uut de ecu.ge factor is die verauderiugon te weeg braugt, en al verklaart men tegenwoordig het outitaau vau den laugou hall der girufl'oh, do lange tong der kolibn'* enz., de sw»mvh«zcu, het outstaau vau deu meusch geheel audors dau Lamarck dat detd, toch komt aau Lamarck de eer toe, dat hij 't eerste getracht heeft da afstammmgsthtorie w«t«u»cuap. pelijk ta giondvaaeu.
Ook Engeland heeft ziju Göthi of Lamarck gehad en wel do grootvader van den hervormer der afstammingstheora : Erasiius Darwin. Geheel onafhankelijk van Gö> the eu Lamarck zonder misschien ooit van desa geleerden gehoord te hebben, gaeft hij bewijzen in sljn iv 1794 verschenen werk: Zoönomia, dat ook h(j zich voorstelde, dat de dieren en plauten afstammelingen zijn van eenige weinige grondvormen.
Uit het voorafgaande blijkt u duidelijk, dat reeds rel* geleerden vóór Darwin het denkbeeld van «en gemeen» schappelijke afstamming uitgesproken hebben eu dat selfs Lamarck een wetenschappelijk* theorie gageven heaft.
Dut Darwin's verdien»ta is niet zoo heel groot? vraagt ge wellicht. Last ik u ilecht* herinneren, dat niettegenstaande Göthe, Okin, Geoffbov en Lamarck an andere geleerden, over wien ik niet sprak, in 't begin van d*z* eeuw het denkbeeld van een gtmeenschappelyke afstamming bekend maakten, er zoo weinig acht op geslagen werd, dat zy na 30 a 40 jaren byna geheel vergeten scheen te zyn. »
Darwin nu heett de dood gezwegen afitammingttheori» tot «en nieuw, krachtig leven opgewekt. Hy heeft de leer van Lamarck en Göthe toegerust met alle inmiddels verzamelde b*wy**tukken der zoölogischa en botanische takkeu van wetenschap. Hy heeft 't «ent gewezen op den atrljd voor 't bestaan en de natuurkeu*. Hy heeft 't eerit verklaart, hoe en waardoor de verschillend* soorten van organismen zich uit eenvoudige stamvormen ontwikkeld hebben. Daarin bestaat grooteudeels da niet genoeg gewaardeerde verdienste van Charles Eobert Darwin. S. K.