Nagenoeg zouder tegeustand waren eenige regimenten Ramelles gepasseerd. Doordien het zich niet verzet had, ontving 't dorp van den Pruischeu kommandant de vleiende getuigeuii, dat het zich boven honderd anderen had onderscheiden. De dorpelingen wareu echter met dezen lof weinig tevreden.
„Als wy konden," zeiden zy, „wat zouden we "t dieu lastigen gasteu uog eeus warm maken !" De avond w_e gevallen, op uog geen uur afstand bulderde het kauau en 'i middagi waren eenige wageus m< t gekwctiten te la Cheiuaye aangekomen. Ue zei zusters, de pastoor, mevrouw du Perne, Mina, Octavie en zelfs hare moeder wydden huuue zorgen aau de ougelukkigeu. Tegen z*a uur itoud mevrouw Delgrange aau een der rameu vau het kasteel, zy liai vau Albart een brief outvaugeu, die eeuige weken oud wai; hy maakte hot goed, maar was alles behalve iv zyu schik, dat het hem n.et gegeveu was mtê te doen. Hy zou Frankryk zoo gaarne vau do indringers helpen verlossen, doch, helaas! zyn eerewoord hield hem nog vaster gekluistard dau ketens. Zy'n moeder glimlachte: „De* te beter," dacht zy, „nu is uw leven teu minste in veiligheid." Ze werd in hare aangename bezigheid gestoord door mevrouw Jauguy, de vrouw vau den maire. „O, Mevrouw," riep zy reeds vau verre, wat hebben wy een lastigen, akeligen commensaal gekregen! De ellendige Pruia" .... „Wien bedoelt gy? den kolonel?" „Dia kolonel of majoor of overste, die baron von Habenichts met zyu snorren! 't Is oi de man raznnd it! Verbeeld u, ik ben het huis uitgeloopen. Ik kin htt niet meer aanzien, Wat een noten dat meusch al op zjjn zang heeft, daar kunt ge u geen denkbeeld van maken, zoo ge 't j uiet zelf ondervonden htbt. Myne kippen, myne mooie vette bppeu, hy heeft ze allen uit het hok gehaald en > lat, n braden. De wiju, dien mtynheei Jauguy bewaard heeft voor onze gouden bruiloft, itaat op zyu tafel. Om beste linnengoed was hem niet fijn genoeg. Ik zelf heb zyu ' bed opgemaakt, en tot belooniug stiet hy onzen prachti- i gen spiegel stuk."
En by die herinnering begou de goede vrouw te weenan. „Maar lieve Mevrouw, de man is waarlyk razcud, geloof ik!" hernam mevrouw Deigrauge.
„Wacht, 't is nog niet alles! Hy heelt een paar vau z'lju kameraden verzocht eu toeu moeit ik met myuhcer Jauguy, die zoo oud als hy is nog nooit ecu schaal heeft vastgehouden, veel m.utier opgebinsht, toen moesten wy hou bedienen, hy wilde niet dat Fifiue biuuenkwam, z|j was te oud en to dom, — en toch heeft ze altyd met eer by echte baronnon eu maires gediend. Maar hier bleef het niet by, ik had huu die heerlijke Beinoui.-.-soep gemaakt; ik wil die opbrengen, daar vliegt onze barou op. „Nom, neiu" roept hy, „uicht 10," eu hy trekt myu goedeu man, die all een kat iv een vn eind pakhuii er bij itaat, by den arm, geeft hem do kom iv de handen eu beduidt my, dat ik in de keuken hot andere eten moet haUa. Nog goen minuut later hoor ik ecu verschrikkclyk geschieeuw; de ncaire komt jammerend biuueu, da elleudeiing heeft hem de gloeiende soep over den arm gesmeten. „Dat verdraag ik uiet" roep ik woedend uit eu vlieg na>r binnen, om huu eens goed de les op to lezeu; — daar springen er twee vau tafel op en duwen my met het geiicht op de sofa, die kletauat is vau de restautjes dor 10ep.".... „Die mooie paatsche tofa?" „Dezelfde, ie mooiate van het he»le huil; mQn Chineesche kopjes hebben ze zonder eenige reuen tegen den groud geworpen, dio lieve étagcre m-:t rariteiten welk» uw Albert my uit Algieri heeft meegebracht, il verbryzeld. 't Is om krankzinnig te woraen; ik heb 't huis aan Fiiiiie overgelaten en beu heengegaan; myn eer stoud op 't spel, de vrouw vau deu mairo mag uiet als dienstmeid achter de tafel staan.'' „Maar zyt gy do eeuigste, dio zoo behandeld wordt? „O Heer, ueeul Oudetweg ontmoette ik zoo vele jammerende vrouwen eu kinderen, dio uit hun huizen gejaagd waren. Hou vreeslyk is 't te deuken, dat dit nog maaudeu kan duren!" Octavie trad binnen, gevolgd door Mina. Ze had «en buitengewoon hooge kleur, hare sneeuwwitte hauden warcu ecu weiiiig met bloed besmeurd eu ook op haar zwart kleed lagen bloedvlekken. „Mama," zeide zy, „ik ontvang zoo paa een boodschap vau Grimtiud, zyu dochter ligt op sterren eu laat een van ous roepen. Vergunt gy my evtu to gaan?" „Nu iv dit koude weer, ' hernam moviouw Jauguy, „eu teiwyl die duivels over deu weg dolen? Zet dat ideo tooh uit uw hoofd, kiud." „Ik mag uiet, Mevrouw. Het arme mensch ii krankzinnig, eu op dit oogeulyk ii zy ju.st by haar verstand. Misschien wil ze ous iets over hare kinderen z-ggeu eu dan eou 't haar laatste uur verbitteren, zoo zy du niet doeu kon. Ik ben niet bang voor de kou eu nog minder voor die lui." „'t Is toch bettr dat gy niet allééu gaat, do avond begint te vallen." zti mevrouw Delurange, tenvy! de echtgenoote van den maire zich vciwyderde, om ook by mevrouw du Perue haar hart uit te «tortrn. „Wrat zou dat, mama, ik ben er in ecu oogeubiik !" „Laat Paul met u gaan," sprak Mina een weinig beschroomd. „Neen, dau ga ik liever iv 't geheel uiet, ik wil uiot met iemand loopen, wioii myn gezelschap onaaugenaem is." „Foei, Octavie!" riep Mina geërgerd. „Laat die preutschheid varen, kind," sprak haar ucoeder; „daar is 't nu zeker geeu tyd voor. Ge moogt denkbnar zyn, all Pau! u geleiden wil. Is hy thuis, Mina?" „Ja, Mevrouw, hy is op zyn kamer." „Er ia gevaar of geen govaar," hernam Octavie „ii er geen gevaar, dau heb ik geeu geleide uoodig, en zoo ji, dan wil ik niet dat mynhoer Fautrin voor myn pleizier zich daari» begeeft." „Hy iou wel meer voor u willen doen, als gy het slechts totsiondt," antwoordde zyn zuster. „Waarom zou ik het toeslaan? Hy heeft geen verplichting aan my. Ik laat my niet met zyn zaken in, dvi heeft hy ook met de myne niets te maken." „Aoh, Octavie, wat zyt ge toch hard voor myu broeder," viel Miva haar iv de rede, terwyl haar de tranen in de oogsu kwamen. „Ik wou, dat ge een beetje anden waart,' sprak mevrouw Deigrange; „'t gezicht van zooveel ongeiukkigeu eu gewonden ichyut weinig of geen invloed op u uit te oefenen. Ge zyt altyd even bits en eigenzinnig." „Myn hoofd brandt, mama, ik wil in de vrye lucht zyu. Wrees uiet ongerust, ik zal ecu groote parapluie nemen en desuoods Clémeut verzoeken mtê te gaan." „Dan heb ik er niets meer op tegen. Ga dau m«ar!" Octavie nam mantel en hoed, kuste haar mama goeden dug, kneep Mina in do wangen en liep mei de trappen af. „Waarom haat zy Paul toch zoo?" vroeg Mina op Magenden toon. „Hy lydt veel veririot om haar, en zy is zoo onverschillig, zoo niet hatelyk tegeu hem." „Go hebt weinig meuscheukeuuis, Mina! Zij verbeeldde zich, dat Paul haar zou vleien, eu daar hy dit uiet doet, zoo voelt ze zich gekwetst. Hy heeft de beste mauier gekozen om haar tegenstand te overwinnen; ze mag hem gaarne lyden, anders had za in Parys zooveel partijen niet afgeslagen Zie oens, hoe dia soldaten de groote boomen omvtrhakkeii, zelfs dien prachtigen eik." „Hebben ze dan geen brandstof genoeg? .... Het kanongebulder begint weer.". . . . „Wie weet of dat schot Aiphousa niet gtdood heeft! Hoe kau Deiiine nog kalm blyven? Ik was van angst gestorven. Ach, myn Robert, waar zyt gy thaus ?"