"Telegram uit Batavia.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/05 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297626:mpeg21:p002
"Verkorte balans der Javasche Bank.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/05 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297626:mpeg21:p002
"HANELS-BERICHTEN.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/05 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297626:mpeg21:p002
"Gemengde Indische Berichten.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/05 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297626:mpeg21:p002
Hoogleeraar aan 's Rijks Instelling voor Indische Taal-, La ad- en Volkenkunde f e Leiden. I * ( Vervolg.) De delta der rivier vau Atsjin is grootendeels zeer moerassig en dicht niet rripapahnen en andere strandboomeu begroeid, maar als men de rivier een halfuur is opgeroeid begint bet land langs hare oevers hoog en begaanbaar te worden, en spoedig beginnen zich dan ook kleine kampongs te vertoonen die als het ware de voorposten der hoofdstad zijn. Deze kampongs bestaan uit eenige weinige, soms niet meer dan drie of vier ompr-ggerde woningen, onder boschjes van vruchtboomen verscholen, maar door bruikbare voetpaden met elkander verbonden, en zijn deels door Atsjineezen eu Maleiers, deels door Klingaleezen en Cliin-:ezen bewoond. Wanneer men deze kampongs voorbij is, ziet men aan zijne rechterzijde een kanaal dat in de rivier uitmondt en Koeroeng Daroe geheeten wordt. Het is ongeveer 20 schreden breed en 400 schreden lang en voert naar dea kraton of do verblijfplaats ran den Sultan, die in het geheel omstreeks i uren roeiens van den mond der rivier verwijderd is. De krati n is aan dc noord-, zuid- en westzijde voorzitn van eene uit, klipsteen opgetrokken borstwering, die aan de noordzijde ook met gesehut is bewapend. De oostzijde wordt beschermd door het kanaal, waarover hier eeue brug ligt, die naar den grootendeels door vreemde oosterlingen bewoonden !fPa~ser voert. Men kan dien passer ook bereiken door de rivier hooger op te varen, in welk geval men, op een t-Ott a 500 schreden voorbij het kanaal, mede aan de rechterzijde, een vrij breed voetpad vindt, dat de rivier met den passer verbindt. Ter halverwege staat aan dit, voetpad een groot huis. de gedong, d. i. de factorij of het pakhuis genoemd, waarheen de Europeesche handelaars gevoerd en waar de ingevoerde artikelen gedeponeerd en met de ten uitvoer bestemde geruild worden. Tot den kraton, die als gewoonlijk een aantal gebouwen bevat die tot de hofhouding in betrekking staan, behoort ook de groote moskee vau Atsjin, die in Kilt door Sultan Iskander Morda, den grootsten der Atsjineesche vorsten, gebouwd werd, en onder den naam van „Eeitoe'rvahmfun. ' ket huis des J3armhartigen, bekend is. In een Maleisch geschrift, „Madjlls Atsjin" getiteld, is het zeer omslachtig ceremonieel, in acht te nemen wanneer de vorst deze moskee in de vastenmaand bezoekt, met groote uitvoerigheid beschreven. Vermoedelijk is ook in deu omtrek van den kraton de in J.887 door den heer Ritter bezochte woning van den gelezen Schahbandar Soheikh Salam te zoeken. Hij beschrijft ze als gelegen in cen ruim met, planken omheind vierkant, dat, behalve het woonhuis, een kramat of heilig graf met daarbij behooreude moskee, en cen gesticht voor mannelijke weezen bevatte. Deze laatsten werden onderhouden uit de aalmoezen der geloovigcn en in de gronden van den godsdienst onderwezen. „Dit is," zegt de heer Bitter, „eene inrichting, die zelden bij andere Mohammedanen gevonden wordt, en wel eenig nader onderzoek veruiend had; doch de tijd liet zulks niet toe." Misschien is het tijdstip niet ver af waar ip wij hieromtrent iets naders kunnen vernemen. Het terrein waarop Atsjin gebouwd is, vormt een vlakte, die echter, behalve aan de zeezijde, door zacht oprijzende heuvelen begrensd is. De huizen zijn, als gewoonlijk in deze landen, van hout en bamboe gebouwd, en staan op palen, om ze tegen overstroomingen te beveiligen. De bergen in den omtrek zijn deels bebouwd, deels met bosch begioeid, en hier en daar liggen daarin nog kleine kampongs, die naar het schijnt tot de hoofdplaats behooren. „De bevolking der hoofdstad," zegt Anderson, „werd vele jaren geleden op ö(5,000 zielen geschat, doch van haar tegenwoordig aantal zijn wij niet onderricht." De opgave is vermoedelijk nooit zeer te vertrouwen geweest; maar men mag wel met zekerheid aannemen, dat het aantal der bewoners thans zulk een hoog cijfer in lang niet bereikt. Wat de blijvende verdedigingsmiddelen der hoofdstad betreft, — over die van tijde! ij ken aard kunnen wij natuurlijk niets mededeelen, — zij bestaan volgens sommige schrijvers in een achttal in haren omtrek aangelegde bentenjgs of schansen, waarvan echter de inrichting en bewapening zeer gebrekkig moeten wezen, ltitter zag geene andere versterkingen dan een kleine aarden, met vier stukken bewapende redoute, rechts van den mond der rivier. Het zou echter dwaas zijn den te verwachten tegenstand natt deze gebrekkige mededeelingen te beoordeelen. Van meer belang is wat ons omtrent de communioatiën der hoofdstad wordt medegedeeld, omdat daaruit, blijkt dat er gunstiger gelegenheden ziju om te landen, dan de rivier van Atsjin zelve oplevert. Aan weerszijden van de delta schijnen bij het strand kleine negoriën te liggen, die door bruikbare voetpaden met, de stad verbonden zijn. Het een, dat aan de rivier tegenover den mond van het naar den kraton voerende kanaal aanvangt, heeft cen noordoostelijke richting; het andere voert, onmiddellijk van den kraton uitgaande, in noonhvestwaartsche richting, naar de kleine baai bewesten Oedjong Gigi, waar men wellicht zonder gevaar zal kunnen landen. Van nog meer belang misschien is een derde voetpad, dat van den kraton westwaarts naar een paar kleine kampongs bij de Koningspunt gaat. Deze weg, die slechts vier ;i vijf uren gaans lang is, wordt geacht voor alle soorten van troepen bruikbaar te zijn; en men vindt nabij Koningspunt in het goede jaargetijde een zeer voldoeudc ankerplaats en gelegenheid om te debarqueeren. Ten zuiden van den kraton voert nog een ander vrij goed voetpad naar de bovenlanden. De verbindingen met sommige plaatsen aan de westkust zullen wij bij de beschrijving van deze nader leeren kennen.
Onmiddellijk rondom de hoofdstad en zoodat zij haar van alle kanten behalve de zeezijde insluiten, liggende drie kleine districten of vereenigingen van gemeenten, die met de hoofdstad zelve het oorspronkelijk gebied van Atsjin uitmaken. L)e verdeeling, zooals zij thans bestaat, is, naar men zegt, afkomstig uit den tijd der tweede sultane Noeroe 'l-'alam, Jn' V'"i L 675 rol I 0 7 7 regeerde. De districten ontkenen hun naam, evenals wij dat in de Meuangkabausehe landen op Sumatra aantreffen, aan het aantal gemeenten dat zij bevatten, en worden de XXVI, WIT on XXV Moekinis, Sagi's ol', met een Maleischcn naam, Kottas genoemd. De \\Yl Moekims, u aarvan het hoofd te Silang.op een dagreis afstands van d$ hoofd stad woont, begrenzen dese ten Oosten; de Wil Moekims waarvan de hoofdplaats Roedoep aan den voet vau berg .la Moeria ligt, zijn ten zuiden van Atsjin gelegen; de kleine ruimte die zich ten westen der hoofdstad tot aan Koningspunt uitstrekt, wordt door de XXV Moekims beslagen, waarvan _Joekim l'oetih tot woonplaats aau het hoofd verstrekt. I it dit zeer beperkte, maar, zoo het schijnt, vrij dicht bevolkte stamland zijn alle eigenlijke Atsjineezen Afkomstig, die zich echter, zooals wij later zullen aant.oonen, door kolonisatie of uitzwerming. over een gioot deel der kusten verspreid en nieuwe vestigingen gesticht hebben. De Pedireezen die voornamelijk de vestigingen verder oostwaarts langs de noordkust bewonen, worden steeds van de echte Atsjineezen onderscheiden, en hebben eene andere organisatie, en hetzelfde geldt van de Maleiers die jyoh te midden van de Atsjineezen en Pedireezen op vele plaatsen aau de stranden hebben gevestigd. De bevolking der diepere binnenlanden, die waarschijnlijk zeer gering en waarvan ons niets bijzonders bekend is, zal we' tot de Bataks mogen gerekend worden.
Wij zullen thans de beschrijving der westkust laten volgen, beginnende bij den kleinen inham die de zuidzijde der landengte vau het bovengemelde schiereilandje bespoelt en door den hoek van Masamoeka gedekt wordt. Hier vindt men in de eerste plaats de kampongs Langei, Kor on g Baba en Sedoe. Bij de eerste, die aan een gelijknamig riviertje ligt, is de ankerplaats goed en de wal zeer genaakbaar, maar de langs een heilig graf naar Atsjin voerende weg is over een steilen bergrug gelegd. De plaats zelve is onbeduidend. Korong Raba daarentegen is eene aanzienlijke en welvarende kampong, door uitgestrekte rijstvelden omgeven, en door een smallen, maar met zorg langs do berghellingen aangelegdeu weg met de hoofdstad verbonden, /ij heeft, een eigen hoofd, en kan 400 h 500 weeibare mannen stellen, maar de bevolking wordt als zeer vreedzaam geroemd. Sedoe is van weinig beteekenis, maar heeft, eene uitmuntende ankerplaats, en is, wanneer men het strand volgt, slechts een paar uren van Korong baba verwijderd. Men beweert dat hier in alle jaargetijden eene aanzienlijke vloot eene veilige ligplaats kan vinden. Kloeang, dat, nu volgt, is een kampong die tot de XXV Sagi's behoort. Zij drijft belangrijken handel in peper, die hier in greote hoeveelheden giteeld wordt. De kampong zelve ligt. een weinig landwaarts, maar de uit ecu 20tal huizen bestaande passer wordt vlak aan het strand gevonden. De ankerplaats door het eilandje Poelo Kloeang gedekt en door hoog gebergte beschut, is goed, de landingniet gevaarlijk, maar de weg die over de bergen naar Atsjin voert is zoo moeilijk, dat de communicatie doorgaans te water plaats heeft. De weerbare manschap wordt op 100 a 150 man geschat. In de nabijheid vloeit het riviertje Tapeb in zee, waaraan een gelijknamige kampjng ligt. Ten zuiden van Kloeang. op twee uren gaans afstand van daar eu voorbij kaap Plat, ligt. aan een gelijknamig riviertje Lambosoi, een zeer verspreide kampong, met kleinen passer, maar eenige goede planken huizen en ongeveer 200 weerbare mannen. De zware branding zou hier het landen zeer bemoeilijken; doch een weinig meer zuidwaarts vindt men bij kaap Siddo een veilige kreek, gewoonlijk de Siddo-haven genoemd. Voorbij kaap Siddo komt men eerst aan Poelo Roesa en daarna aan de nederzetting Oenga, weder aan een riviertje dat denzelfden naam draagt. De passer en de huizen van Oenga liggen vlak aan den mond der rivier; doch de bevolking heeft hare rijst velde i en pepertuinen in het achter de kampong oprijzend gebergte. Gedurende den peperoog it is het grootste deel der mannelijke bevolking afwezig. De reede wordt door vele rillen gevaarlijk gemaakt. Trouwens op vele plaatsen van deze kust wordt de vaart door riffen en klippen belemmerd. Het Zadeleiland, een weinig ten zuiden van Oenga, tegenover de piek die onder den naam van Groenen Heuvel bekend is, wordt door oen menigte rotsige eilandjes omringd, en is het begin eener zeer lange koraalbank, die zich langs de kust tot Poelo Riah uitstrekt. Ten zuiden van het Zadeleiland vertoont zich eeist het rotsachtige voorgebergte Dawai met, den heuvel Timboga en de daarvoor liggende eilanden Batoe Roesa, en daarna de uit twee schiereilandjes bestaande hoek van Po, waarna men de vestiging Diah, eene kleine peperhaven aan een gelijknamig riviertje, bereikt. Het met roodkleurige, 60 a 100 voet hooge rotsen bedekte kusteiland Limpan, en de door kaap Sobang en kaap Barbaproah begrensde baai van Barbawi, waaraan een gelijknamige kampong ligt, geven geene aanleiding tot bijzondere opmerkingen; maar een belangrijk punt is de vestiging Telok Kroeè' met eene goede anker- en landingsplaats, door het eiland Riah gedekt. Er wordt hier veel peper en een weinig rijst geteeld. De passer bestaat uit een lange rij planken woningen. Het aantal der weerbare manschap wordt echter op niet meer dan 50 geschat. Van Telok Krceë tot voorbij het meer bekende Telok Groempang, waartussehen nog de kleine peperhaven Patti ligt, is de kust door eene opvolging van eilandjes omzoomd. Eerst heeft men Poelo Kaso, tusscheu kaap Tjenani en kaap Proeng, dan Poelo Ketjil, daarna de talrijke dicht bij elkander liggende Pedjaba-eilaiiden, vervolgens, tegenover Telok Gloempang, de eilandjes Tjinting en Epo Tjinting. Telok Gloempang is csne kampong mot vele goede huizen en een passer met ongeveer 20 woningen, veel peper- en een weinig rijstcultuur, en eene goede doch bij noordwestewinden door do sterke branding gevaarlijke ankerplaats. Tusschen deze nederzetting en de eerstvolgende Ranoe, tegenover het 50 a (iO voot hooge rotseiland Epo Ranoe, verheft zich de berg Boekit Koeali. Ranoe was vroeger eene belangrijke peperhaven, doch is thans zeer in verval en geheel iv de schaduw gestold door het nabij gelegen Rigas, dat, aan de baai van Rigas gelegen, eene schoone reede eu gemakkelijke landingsplaats heeft De baal van Rigas is ten noorden begrensd door kaap Itigas, of liever haar biuneuwaarts bekeerden hoek kaap Ramboen, en ten zuiden door kaap Tjelloeng. Op eenigen af-tand voor de baai ligt Poelo Kangas, en in de baai zelve het eiland Rosam en een aantal kleinere eilandjes en klippen. Itigas heeft vele sawahs, en belangrijke pepercultuur, een rijken veestapel en een passer aan het strand. De kampong zelve ligt dieper landwaarts, heeft goede huizen, 500 a 600 weerbare mannen, en is door een weg over het gebergte met Atsjin verbonden, die echter zoo moeilijk is, dat, naar men zegt, meer dan 14 dagen noodig zijn om daarlangs do hoofdplaats te bereiken. Van hier af biedt de kust weinig opmerkelijks, totdat men wel 10 geographische mijlen verder zuidwestwaarts de bekende Maleische negerie Aualaboe bereikt. De onbeduidende Kampongs Pangsah. Ketapang tegenover de Pase-eilandjes, Tenoeng, Weilah aan een gelijknamig riviertje, en Boehoean op de kaap van dien naam, kunnen wij met stilzwijgen voorbijgaan; maar bij Analaboe moeten wij een oogenblik verwijlen. Analaboe ligt aan do binnenzijde van den zuidwaarts uitstekenden hoek Karang, die de anker-en landingsplaats dekt. Analaboe heeft een talrijke Maleische bevolking, waaronder omstreeks 800 weerbare mannen, uitgestrekte sawahs, vele pepertuinen, een goeden passer, een veilige reede en een belangrijken handel, doch heeft in 1861 door een aard- en zeebeving veel gi leden. De toen vernielde kampong is verder landwaarts in weder opgebouwd; zij bestaat thans uit vele groote houten huizen, in boschjes vau vruohtboomen vericholen. Van Analaboe loopt door het binnenland een weg naar Atsjin, die, naar men beweert, zoo gced is, dat men daarlangs de hoofdplaats in 5 ol' 6 dagen bereiken kan. Ds kampongs Seiiaugocn, Troeug, Tadoe, Trepah op de kaap van dien naam, Marbau en Sinagan leveren weder niets opmorkenswaardigs op: maar wanneer men kaap Eclix of Oedjong Radja voorbij is, vindt men spoedig weder belangrijke plaatsen. Van genoemde kaap loopt de kust over een aanmerkelijken afstand recht oostwaarts tot aan het eiland Rio, dal naar men zegt, eene talrijke en roofzuchtige bevolking heeft. In de nabijheid ligt Koeala Batoe, aan ecu riviertje van denzelfden naam, eene plaats die tot de peperhavens gerekend wordt, maar om den roofzieken en ven aderlij ken aard harer bevolking berucht is. Achter Poelo Rio buigt de kust zich weder zuidwestwaav's om. Eu vormt dan woldra de reede of baai van Soesoe, ten noorden door kaap Soesoe begrensd en veuler door Poelo i\a;oe gedekt. Soesoe is eene groote. welvarende kampong, met grootendeels Atsjineesche bevolking, ofschoon er ook eenige Pedireezen zijn gevestigd. Dé kampong heeft omstreeks 309 weerbare mannen, groote houten huizen, een uitgestrekten passer, en ecu goede doch met noordewind niet geheel veilige ankerplaats. Zij is omringd door vele sawahs ca pepertuinen, dil>> gevoegd bij'de' in 'groote hosvèelhedtt» uit het binnenland aangevoerde getah pertja, de voornaamste handelswaren opleveren. De kleine peperhavens Noord-Telapoe nabij de kaap van lien naam, en Mangin aan het gelijknamig riviertje ga ik weder met stilzwijgen voorbij, maar de belangrijke negofie Laboean Hadji verdient meer onze aandacht. Zij ligt aan een kleinen inham tusschen kaap Laboean en kaap Kamarang, en aan een riviertje waaraan ze haren naam heeft medegedeeld. De bevolking bestaat uit Male.'ers, maar met Atsjineezen gemengd, en kan ongeveer 100 weerbare mannen tellen. De kampong en passer bestaan uit goede toutenhuizen.de pepereultuur is belangrijk, maar de rijstbouw onbeduidend, de ankerplaats open en wegens de ondiepte bij den wal nog al ver van het strand.
Een weinig verder zuidwaarts ligt bij kaap Moeki de Atsjineesche kampong \au dien naam, met zeer verspreide, maar ten deele zeer goede planken huizen. De sawahs zijn uitgestrekt, maar de pcpercultuur van minder belang dan op de andere groote plaatsen der westkust. De ankerplaats iis goed, doch de landing wordt bij westenwind door de hooge zee moeilijk gemaakt.
De nu volgende kampongs Sawang. Sikoelat, Zuid-Tela- Poe bij den tweeden hoek van dien naam, Sama Doea en andere bieden weder niets bijzonders aan. maar tusschen kaap Toean en kaap Batoe Itam ligt aan eene kleine '>aai die door het eilandje Batoe Toengkal gedekt wordt, de belangrijke vestiging Tampat Toean. Zij is eigenlijk een kolonie van Maleiers uit Pasaman in de Ophir-districten, en de voornaamste haven voor den uitvoer van peper, daar dit product niet alleen in den omtrek gekweekt, maar ook uit de meer zuidwaarts gelegen plaatsen Asahan, Terbangan, Sinaboe en Bankoengan derwaarts gevoerd wordt. De kampong en do passer bestaan uit goede planken huizen, de ankerplaats is vrij goed doch geheel open, en bij zuidewind niet veilig, de weerbare manschap wordt op ruim 300 geschat. Tot de bevolking behooren een paar honderd huisgezinnen van Niassers, slaven oi' gewezen slaven der Maleische ingezetenen. Achter Tampat Toean verrijst de zoogenaamde Groene Heuvel en verder landwaarts in de hooge vulkaankegel die de berg van Tampat-Toean wordt genoemd en waarover reeds vroeger gesproken is. Een voetpad gaat van 'lampat Toean maar het verder zuidwaarts gelegen 'lelok Roekan, waar het gebergte begint terug te wijken en dus de moerassige vlakte of rantau vormt die reeds vroeger werd vermeld. Hier vindt men dan ook een rivier die misschien de grootste is die op Atsjineesch gebied op de westkust voorkomt. Het is de rivier van Asalian, die zich verdeelt in twee mondingsarmen, Koeala Baroe en Koeala Toeah geheeten. Aan beide mondingen liggen kleine kampongs, die ook Koeala Baroe en Koewala Toeah geheeten worden. De kampong Asa'ian zelve, een nederzetting van Maleiers, ligt iets meer noordwaarts, en schijnt, ofschoon vroeger wel tot de meer belangrijke plaat-en gerekend, thans van weinig beteekenis te zijn.
De laatste belangrijke plaats die wij op Atsjineesch gebied op de westkust ontmoeten, is Bakoeiigan, die mede aan een vrij groote rivier van denzelfden naam is gjlegen. De baai van Bakoengan, die slechts een geheel opene en aan alle winden blootgestelde ankerplaats oplevert, wordt ten noorden door kaap Bakoengan begrensd, en is door de eilandjes Doea, Kajoe en Moengki omgeven. De goed gebouwde kampong ligt op eenigen afstand van het strand. De bevolking, op 200 ii. 300 weerbare mannen geschat, bestaat hoofdzakelijk uit Atsjineezen, maar er wonen ook eenige uit Rau afkomstige Maleiers. Er bestaat nog wel pepcreultuur, maar de peperhandel is geheel vervallen, daar het product, evenals dat van de naburige kleinere kampongs, thans naar Tampat Toean gevoerd wordt, zooals reeds vroeger is opgemerkt. De rijstcultuur is genoegzaam voor de plaatselijke behoefte en de veestapel vrij aanzienlijk.
Troemon, de eerstvolgende belangrijke plaats aan de westkust, behoort niei meer tot het Atsjineesche rijk. De Radja van Troemon moet als onafhankelijk vorst beschouwd worden. Wij zullen later gelegenheid vinden om met zijne verhouding tot Atsjin en het Nederlandsch gouvernement nader bekend te worden. Tusschen llakcengan en Troemon liggen op Atsjineesch gebied neg eenige kleine kampongs, waarvan febadi en Selekat de laatste zijn.
Wij wenden ons thans tot de noordkust beoosten de hoofdplaats, de Betelnootkust of de kust van Pedir genoemd. De eerste naam is ontleend aan de menigte hier voorkomende pinangpalmen, waarvan de noten in groote hoeveelheid naar Poelo Pinang en China, worden uitgevoerd. De andere naam is ontleend aan Pedir, een ouden aan deze kust gelegen rijkszetel, hoofdplaats van een lijkje dat hier nog bloeide in den aanvang der 10'k' eeuw. Atsjin Was toen een onderhoorigheid van Pedir, doch in het historisch gedeelte van dit werkje zullen wij zien, hoe die verhouding in 1521 werd omgekeerd. De Pedireezen werden na de onderwerping niet met de Atsjineezen samengesmolten, maar behielden hunne eigen hoofden en Politieke organisatie. De vestigingen langs de noordkust schijnen meestal door Pedireezen gesticht te zijn, ofschoon zich vermoedelijk hier en daar ook wel Atsjineezen en Maleiers in hun midden hebben nedergezet. Het verdient echter opmerking dat, ook nog in den bloeitijd van Pedir, het oostelijk deel van de noordkust, ongeveer van de baai van Samoi tot kaap Perlak, een afzonderlijk rijkje vormde, dat kort na Pedir door de Atsjineezen onderworpen werd. De afstammelingen der bevolking van dit in de oude geschiedenis van Sumatra beroemde rijk worden niet meer als een zelfstandig deel der bevolking van Atsjin genoemd en schijnen met de Pedireezen te zijn samengesmolten. Dit is echter een punt dat eerst door nadere bekendheid met het Atsjineesche rijk kan worden uitgemaakt. Oostwaarts van Oedjoeng Batoe, waar de kust zich naar het oosten ombuigt, vindt, men over een afstand van 12 ■;' 18 uren op onze kaarten geene enkele vestiging. Anderson vermeldt hier echter de kampongs Penada en Lading. Het gebergte schijnt zich tot aan de kust uit te strekken en vormt de voorgebergten Oedjong Pedir, Kioeng Üiah, Batoe Poetih en eindelijk een tweede Oedjong Pedir of Batoe Pedir, waarbij zich het riviertje Batoe in zee stort en de kust eene recht zuidivaartsche strekking krijgt tot aan de rivier van Pedir, aan wier monding de bekende stad of vlek van dien naam is gelegen. De bevolking wordt geschat op 2000 a 3000 zielen. De kuituur van peper en rijst moet hier belangrijk zijn; want Pedir wordt als de rijstschuur van Atsjin beschouwd, en naar loelo Pinang eu Singapore wordt veel peper uitgevoerd. Podir beeft eene vrij goede haven, on kleine prauwen kunnen de rivier opvaren, ofschoon dit bij vloed door de sterke branding bemoeilijkt wordt. Van Pedir loopt de kust zuidoostwaarts tot Boeroeng. De voornaamste plaats is hier Gigian aan de monding van een riviertje waaraan een weinig hooger Pekan Baroe en Pekan Lama zijn gelegen. Anderson vermeldt hier ook nog een kampong Seloe, die ik op geene kaart vind aangeteekend '). De streek schijnt zeer volkrijk te zijn; want de onderhoorigen van het hoofd van Gigian vind ik op 20,000 rr 30,000 zielen geschat. Misschien behooren daartoe ook de kampongs Boeroeng en Ajer Laboe, beide aan gelijknamige riviertjes, op geringen afstand van elkander, en waarvan het laatste eene goede ankerplaats heeft. De kustlijn die beide verbindt loopt recht oostwaarts, maar nu vormt "irli weder een uithoek, waarvoor ik geen naam vind, maar waarop Sawang en ' Merdoe zijn gelegen. Daarna hervat de kust hare oostwaarts'che strekking tot kaap Radja, en op dit gedeelte ligt aau den voet van den berg Samalanga aan eene kleine kreek eene kampong, die ook zelve Samalanga ') htet en aan den berg haren naam heeft, gegeven, - \) TDaarVülti'eii gaat Lij Gigian met stilzwijgen voorbij, 'j Men vindt ook Samalangan en Sembilangan.
Op kaap Radja volgt kaap Pasangan en ten oosten daarvan de kampong van dien naam aan een gelijknamig riviertje en aan den voet van den Olifantsberg. In deu omtrek zijn belangrijke klapperaanplantingen. Tusschen Pasangan en kaap Akoem-akoem of Goemgoema ligt het weinig belangrijke Kloempang Doea en voorbij laatstgemelde kaap de even onbeduidende Kroeng Kogoea en Djoengka. Daarop volgt kaap Samoi, die de westgrens vormt van eene diep zuidwestwaarts indringende baai, Telok Samoi geheeten. In het diepste der baai ontlast zich het riviertje Samoi, aan welks monding eene versterkte kampong ligt, die mede Samoi of Telok Samoi is genaamd. Er is hier eene goede ankerplaats en eenige handel, maar de bevolking, op omstreeks 4000 zielen geschat, heeft zich als zoo roofziek en verraderlijk doeu kennen, dat eerlijke handelaars zich hier nauwelijks meer durven vertoonen. Van Samoi af loopt de zuidkust der baai en dan de algemeene kustlijn waarin zij onmerkbaar overgaat, bijna recht west, met eene kleine helling naar het noordsn, tot aan Tandjong I'erlak of de Dianiantkaap, Sumatra's noordoostelijken hoek. Aan dit deel der kust vindt men de kampongs Tjanda, Pasir, Marassau en Koertoi (of Kerti), omtrent welke, ik geene bijzonderheden vind aangeteekend dan dat Pasir eene bevolking heeft die op omstreeks duizend zielen wordt geschat.
"ATSJIN, en zijne betrekkingen tot Nederland. Topographisch-historisch schets, door P. J. Veth.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/05 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297626:mpeg21:p002