De mormoon Stenhouse, een bekeerd lid van „de Kerk van de heiligen der laatste dagen", heeft een geschiedenis .an het mormonisme in het licht gegeven, handelende over zijn ontstaan, vooruitgang en verval. De algemeene conclusie, waartoe de schiijver — steunende op persoonlyke ondervinding en waarnemingen — komt, is: dat het mor monisme, als godsdienstig stelsel, met snelle schreden ne ontbinding te gemoet gaat, welke het einde is van alle dergelijke dwaze ondernemingen, maar dat het, als beweging op industrieel gebied, een groot resultaat heeft verkregen door een woest en onvruchtbaar terrein te beschaven. Joseph Smith, de stichter dezer „wettige" immoraliteit, \verd in 1805 in den staat Vermout geboren. Zijn vader .vas pachter, en de zoon, zyne opvoeding op de hoeve ontvangende, had de zorg over het vee. Hy was van een stillen, luien aard, en deed niets liever dan met open oogen droomen, en zyne grillige fantazie vry' spel laten. Nog zeer jong zijnde verbeeldde hij zich reeds de aangewezen persoon eener oude voorspelling te zijn. Op zekeren dag, vertelde hij, tersvy'l hy zich in het bosch bevond, verschenen hem twee engelen en maakten hem met zijn profetisch karakter bekend. Andere vizioenen volgden; leze wezen hem de plek aan, waar de gouden schalen, beschreven met de nieuwe goddelijke openbaring aan den uiensch, begraven lagen. De mystieke teekenen werden loor zekeren Martin harris vertolkt, en een ge gedeelten .-au het boek der Mormonen zagen het licht. Smith wist zich op zeer behendige wijze van de gouden schalen af te maken, mei. 'e zeggen, dat de engelen ze hadden weggenomen, nadat de ontcijfering geëindigd was. Op die wyze kwam het eerste gedeelte van het verfouelyk „evangelie in de wereld, dat de „profeet' zich ten taak stelde in de wtstelyk van den staat New-York gelegen graafschappen te verspreiden. De bedrieger wist wel dat zyne zinnelyke en onzedelijke theoriën bij de laagst gezonkenen en meest onwetenden der protestantsche sekten gretig ingang zouden vinden. Zyne verwachting werd niet teleurgesteld. Smith begon aanhangers te zoeken, cm hem _n „zijne zending" te helpen, eu de bekeerlingen haastten zich den nieuwen schaapstal binnen te treden. De kwakzalver bleef steeds „nemelsche vizioen" kry'gen, welke hem nieuwe, doch zoo ongerijmde openbaringen deden, dat niemand, in werkelijkheid, er zich door kou laten misleiden, behalve zij, die niet het geringste begrip hadden van zuivere moraal, en wien aan geloof eigenlijk niets gelegen was. Dewijl de uieuwe Kerk allengs meer proselieten maakte, begpn de behoefte aan organisatie zich te doen gevoelen. DLn 16n April I ö3O werd „de Kerk van Christus", georganiseerd te Fayette, in het graafschap Seneca, (Staat New-York) door Smith, zyne twee broeders en drie andere leerlingen. Jozeph kreeg andermaal een openbaring, dat het „Nieuwe Sion" in den Staat Missouri moest gebouwd worden. De „geloovigen" stroomden van alle kanten toe. Korten tijd daarna brak de vervolging uit, maar de valsche kerk won er door, en nam in kracht voortdurend toe. Hare aanhangers werden na bloedige gevechten uit Missouri veidreven, en van daar trokken zij naar Illinois, waar zij weldra de stad Nanvoo deden verrijzen. Doch ook daar niet met rust gelaten, verhuisden zij ten slotte naar het Westen. De hoofdzaak van het Mormonisme is veelwijverij, en voor het overige is hun god .dienst g stelsel ontleend aan het patriarchale denkbeeld vau het oude Testament; de leerlingen waren vol van geestdrift; maar de praktyk der veelwij very haalde hen overal vervolging op den hals, en Joseph Smith, „de Mozes van de heiligen der laatste dagen", verloor het leven in een opstand te t artuage, in den -taat Illinois, op d.-n 27n Juli 1814. De „apostel" Brig ham Young volgde hem op. Young was geschiktei in het bestuur zyner zaken. Hy begreep, Jat de „leerlingen" in een beschaafd land niet rustig konden leven, en bc.loot dus hen naar ue woestijn te .oeren. Die verhuizing begon in 1845. Onderweg moesten zij, waarscuijnlijk ter plaatst, welke thans door de stad I cpeka wordt ingenomen, de rivier vau den kansas oversteken. Bri. ham gaf toen in het licht: het woord en de wil Gods betreffende Israëta leger, geduiende zijn tocht naar het Westen. Den 24n Juh kwamen hy en zyne leerlingen aau den grooten kom van Salt-Lake, en daar werd het „nieuwe Sion", thans Salt-Lake-Chy, gebjuwd Na eenigen ujd kreeg de sekte veischeideue nieawe aauhai gers, dueti a.lengs werd de aanvoer minder: er heeischte onte.iedeu- Ueid onder de „heiligen". Toen de Veieenigde Staten onder de „heidenen," te Salt-l.ake City gevestigd, een gouverneur over het grond gebied Utah aansteld _, werden zij allengs wieeder, en ian niet weiuige arme landverhuize.s naar Kalifornië, dooide Mormonen, die het op rekening van de Indianen schoven, ve.moord, is het gebeente iv de woestijn gebleven. De ontzettende moord van 120 mannen en vrouwen te Mountain Meadow was evenzeer hun werk. Sedert een paar jaren hebben, naar men weet, Brigham en de zy'nen terecht gestaan wegens meineed, manslag en veelwijverij. De vrouwen beginnen tegen hare alaafsche onderwerp ng te morren, en Brighams zoon heeft de op. oervaan omhoog geheven. Het Mormonisme, zoo besluit Stenhoise, verkeert in doodsnood, en kan in geen ge.al Brigham Young overleven. Intusschen blijkt uit een bericht, in ons laatst algemeen Overzicht voorkomende, dat Young alle hoop nog niet I opgeeft, en naar Arizona trekt, om daar onder den volksstam der Apachen een nieuwe godsdienstige kolonie te stichten.
De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- 14-06-1873
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- Datum
- 14-06-1873
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Semarang
- PPN
- 852209738
- Verschijningsperiode
- 1863-1956
- Periode gedigitaliseerd
- 1863-1903 / 1947-1956
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB C 76
- Nummer
- 137
- Jaargang
- 22
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
De Mormonen.
Gemengde Berichten.
— De autoriteiten in Warschau hebben door de dagbladen o. a. de volgende bevelen uitgevaardigd: Alle deuren, vensters, balcotis en uithangborden moeten vóór Pa schen schoon gew.isschen zyn. Droschky's en omnibussen die er niet netjes uitzien, mogen gedurende die dagen niet op stiaat gebracht worden. Voor den eersten Mei moeten alle huisbedienden door hunne broodsheeren van blauwe riolen worden voorzien. Vóór 15 Mei moeten de ge.els der buizen nieuw zijn geve.fd. Die een operakyker in den schouwburg medebrengt, moet dien met een koord om den hals dragen, om te voorkomen dat hij op de hoofden der toeschouwers teTecht mocht komen. Nog een aantal vade-lij ke maatregelen sluiten zich hierby aan, zoodat de bewoners der gelukkige stad wel overtuigd zyn hoeveel zorg de redering voor hen draagt. — Een kerk te Brooklyn, Tabernakel geheeten, wa»-. van de geestelyke Dewitt Talmage herder was js een;^o maanden geleden, door biand vernield r 7' v,'_._.r' _, °" i . j _>_ — Au»ns netui, do con srept:S5rept:S vloten °P plaats een nieuwen taberna .kei te bouwen, maar een veel rijker en fraaier dan de ou-" de. Om zich de noodige fondsen te verschaffen voor dezen bouw, is gedurende verscheidene dagen een /air gehouden in de academie van toonkunst te Brooklyn. Ten einde het publiek te lokken, heeft Ta Image een mi, del gebezigd, dat den grooten Barnum jakerseh moet maken Hy heeft namelijk in de dagbladen aangekondigd, dat, indien twee fatsoenlijke menschen zich in den echt wilden doen verbinden op het tooneel van de academie van toonkunst en in de kleeding der vorige eeuw, 'zij ko teloos zouden worden getrouwd door den geestelijke Talmage, en zyn congregatie alsdan, behalve de bruidskleed..ren, aan de echtelieden ook een pianino en een naaimachine als huwelijksgift zoude schenken. Begeeiig gemaakt door deze schitterende aanbiedingen, hebben zich tweeënvijftig paren aangemeld om onder de bedongen voorwaaiden gehuwd te worden. Het let heeft moeten beslissen tusschen deze en twee jongelieden uit Stamford (Connecticut), nicht en neef, James Willetts en miss Miunie Willetts, waren de gelukkigen. Talmage deed vervolgens, altyd door middel der dagbladen, bekend maken, dat op den avond van Donderdag 27 Maart, de entrée-prijs voor de fair in de academie van toonkunst verdubbeld zou zyn, wegens het buitengewoon groote getal nieuwsgierigen, om de plechtigheid, welke dien avond zou gevierd worden, bij te wonen. Toen de toescLouwers gezeten waren, speelde het orkest den verlovingsmarsch van Mendelssohn, en begon de bruidsstoet, samengesteld uit een dertigtal op de belachelijkste wyze opgeschikte personen, zich in beweging te stellen, komende uit een deur op den achtergrond en de zaal doorgaande om zich op het tooucel te begeven. Op het tooneel gekomen, vormden zy een halven cirkel, terwijl een goedkeurend gemompel der menigte hen begroette. De eerwaarde Talmage treedt naar voren, plaatst zich vlak voor den halven kring, en richt een korte toespraak tot de twee jongelieden, waarna hij hen volgtns den presbyteriaanschen ritus iD het huwelijk verbiedt. De gehuwden en hun gevolg zijn daarop in een aangrenzende zaal gegaan, waar ten koste der congregatie een souper bereid stond, namelyk varkensvleesch, hutspot en roomijs. Toen het ijs gebruikt was, werd deT jonge vrouw een bon voor een pianino en voor een naaimachine ter hand gesteld en vertrok zij aan den arm van haar echtgenoot, om met den eerst vertrekkende , trein naar de plaats harer bestemming, Stamford, af te reizen.—
FEUILLETON. Wat Anna te lijden had.
AW. Vervolg. De twee heeren bleven lang by hun wyn zitten, en het was laat toen zij in de zitkamer kwamen. Ombra had een onrustig uurtje doorgebracht, nu heen en wetr loopende, dan weer een oogenblik gaande zitun, dan weer opstaande ; maar toen Mr. North en Sir Percy kwamen, ging , zij kalm op een lage rustbank by' het vuur zitten en hield . een vuurscherm tusschen zich en den gloed. „Eu zoo gaat gy morgen weg, Amyand" zeide Mr. . North, in de geliefkoosde houding vau Enge'sche pater fa, milias met den rug naar het vuur en een kop thee in de L hand. , „Ja, morgen" antwoordde Sir Percy. , Het was of er Anna een pak van het hard ging. , Sir Percy was, de e.uzaamheid op het land iuaannierl king genomen, een gevaarlyk buurman. ) Zy keek eens naar Ombra, maar deze zat achter haar vuurscherm en achter Mr. North verborgen. „Nu," peinsde Anna, „morgen zal het gevaar, dat ik zoo vreesde, voorby zijn." , Arme Anna! Zij zou dien nacht geen oog dicht gedaan c hebben, als zy geweten had hoeveel gevaar tr nog tusschen e haar en dat morgen gelegen was! ,j Sir Percy nam afscheid. j „Gaat gij te voet?" vroeg Mr. North. „Och ja", antwoordde de jonge man „Ik heb myn groom t gelast heden avond geen paard te brengen; het is een kort eind weg door Uw tuin en mijn park en boveadieu is het heldere j maueschij.i. Ik ho-.d veel vau wandelen." j „Gy hebt gelijk," zeide Mr. North, den vertrekkenden gast B uitgeleidende „ik houd ook veel van lichaamsbeweging. t Nu, goedendag! Gij komt toch met Paschen terug? Tegen , dien tyd zullea wij een heel eind met de bouwery' opgeschoten zyn." 1 Zoodra de twee heeren het vertrek verlaten hadden stond ook Ombra op y „Ik b.n erg vermoeid," sprak zy geeuwende, „stuur my' ' Lucy van avond maar niet, it heb naar niet noodig." ', „Het is nauwelijks tien uur," merkte Anna aan, op \. haar horloge ziende. i ,>'og niet", zeide Ombra „ik dacht dat het veel later i was, maar hoe dan ook, ik ga toch. Zeg Papa voor my g eden nacht." e Mr North was in het voorportaal toen zij de zaal doorging, r maar hij zag haar niet. i ZÜ ging niet de groote trap op, maar ging in eene kleine antit chambre die gemeenschap had met de zaal en met de eiken, houten galerij. Hier hingen tuinmai.tels, hoeden, enz , die de j jonge dames gewoonlijk gebruikten zonder naar hunne kamers te . hoe.en gaan. Ombra nam er een van, sloeg die om, en trok de kap over het hoofd; daarna deed zy de glazen deur B open en stap.e op het met kiezel begiinte terras. Langs dit terras waren struikgewassen die zich uitstrekten tot 1 aan den grensweg f..sschen de eigendommen van Mr. -orth r en Sir Percy Amyand. Op dezen weg stond, geheel in het volle maanlicht, tegen de poort geleund, en langs het pad uitkijkende — Sir Percy. Eene grauwe figuur one der de boomen ziende bewegen, deed hy de poort open en kwam haar tegemoet. a „Ik dacht wel dat gij komen zoudt", zeide hy op zach. ten toon, „daarom beb ik gewacht." B „Maar", bracht Ombra hygend uit „het moet voor het . laatst «yn. Wanneer — wanneer ge morgen niet weg gin°*t. t zou ik zijn weg gebleven, zoo als ik reeds gezegd heb;" [ intusscl.en liet zij gei eed elyk toe dat hy den arm om haar heen sloeg en haar dicht tegen zich aan drukte. , „Lieveling", antwoordde hy, dank „dat gy niet zoo wreed [ zyt gew est als uw woorden wel waren." „Het moet nu voor het laatst zyn" herhaalde zy. j „V\aarom"? zeide hy „het was altyd zoo prettig je zoo te ontmoeten — waarom zouden deze gelukkige samenkomsten toch verkeerd zyn?" „Ik weet het niet" antwoordde zy bedroefd, „maar ik voel dat zy' verkeerd zyn. Ik durf Anna niet aan te ky kei, en van avond heb ik Papa geen nachtkus durven ge ven." „Hebt ge dan uit de Puriteinsche leer gehoord dat al- Iles wat zoet en aangenaam is ook slecht moet zyn?" vroeg hy op bitteren toon. „Ik weet niet wat ge bedoelt", zeide zij „maar ik wil het zelfs niet gevoelen, wanneer ik by je. kom als — als " „Als wat?" „Dat wil ik niet zeggen. Ik heb een gevoel als.f ik slecht doe en bedrieg. -" „Nu, op dit oogenblik?" „Neen nu niet; wanneer ik bij je ben, vergeet ik alles, o, ik hen zco gelukk.g zeide Eij, onschuldig we», ,maar wanneer ik alleen of m.', Anna ben, dan ben ik zoo ongelntmg, en dan eerst komen die slechte ged-chteu op." „Volgens je eigen bekering dan, is alles in oTde als je Ibij mij zijt en ailes verkeerd wanneer ge het niet zijt." „Je weet wel wat ik bedoel" sprak zrj ernstig. „Ik weet" zeide hij met fijne vle erij „dat °het juist het schoone in je karakter is, dat je verhevea beat boven blooto vormen en dwaze belachelyke preutschheid — dat ge waar durft te zijn. Wil ik u eens vertellen, lieve, wat mij het eerste tot u trok, en bij mij eene liefde deed ontstaan waar nog nooit eenige vrouw toe in staat is geweest?" Zy hief haar schoon blozend gelaat tot hem op. „Dat was," vervolgde hij „dat gij zoo zeer verschilt van onze koude, afgemeten, als klokken geregelde Engelsche dametjes; gy' durft lief te hebben als vrouw, en niet als eene machine, en gij durft in vol tn schoon vertrouwen uwe liefde te toonen, zoo als gij nu hebt gedaan." Zy glimlachte, maar die lach verdween spoedig onder hare tranen. „En toch," hield zy vol, trachtende een helderen blik fe krijgen in dien nevel van drogredenen, waarmede hij haar omgeven had, „en toch moet het slecht zyn te bedriegen, leugens op te disschen. Kunnen wij elkander niet liefhebben, en tevens eprecht zyn?" „Ik zie" zeide hij koel, haar van zich afduwende „dat gij nu reeds spijt hebt van hetgeen gy voor mij deedt. Toen ik u vertelde dat, om redenen dië ik u niet kon openbaren, onze liefde eenigen tijd een geheim moest blijven tusschen ons beide alleen, gaaft gy toe met eene edelmoedigheid en onbaatzuchtigheid die mij nog meer aan u hechtten. Indien gij nu terug wilt, dan heb ik niets meer te zeggen dan dat ik de ongelukkigste man ter wereld ben, die zyn liefde in ruil heeft gegeven tegen bedrog." „O" riep zij uit de handen naar hem toestekende, „o wees zoo wreed niet. Ge weet dat ik niet terug wilde, gij weet dat ik geen berouw zou kunnen hebben over de grootste vreugde mijns levens." Zij stond als een beknoid kind dat om vergiffenis vraagt, en nam de naar haar uitgestoken handen en kuste ze. „Nu", zeide hy' „spreekt ge weer als altijd. Is je Puri teinsche vriendin Miss North aan het preeken geweest.' Hy kon deze hatelijkheid niet voor zich houden. „Anna is goed" was haar antwoord. „En gij ook lieve! Uw natuurlyke aanleg is beter dan al die koude berekenende geleerdheid van onze Engelsche scholen. Het is juist uwe goedheid die my tot uwen slaaf heeft gemaakt." „Ach" sprak zy, terwijl dikke tranen haar in de oogen schoten, „als ge maar eens wist hoe slecht ik weikelijk ben — hoe weinig ik het geluk van uwc liefde verdien. Ik ben soms zoo beangst als ik er aan denk, dat ik weer alles zou kunnen verliezen — Ik ben zoo slecht, zoo driftig, zoo verachtelijk." De maan scheen vol op haar opgeheven gezichtje, omgeven door het grauwe goed van haar kap. „Mijn pracht ge heidin," riep Sir Percy hartstochtelijk uit; „slechts één misdaad zou ik u nooit vergeven,—wanneer ge mi. niet meer zotidt beminnen." „Hoe zou dat moselijk z:.n ?' prevelde zij, dichter aan zyne zijde dringende — „alleen wanneer ik stierf. — Daar klonk een voetstap op den barden, witten weg. Ombra siddeide, en klemde zich aan hem vast. „Wat is dat?" fluisterde zy vreesachtig. „Het is Mitchell maar, die zijne ronde doet," zeide hij. „Wees niet bang. Kijk ; buk hier achter deze struik, trek je mantel over je gezicht, en als ik nu hier op den weg sta, kan zelfs het geoefende oog van Mitchell niets zien." Toen Mitchell aan de poort kwam, stond Sir Percy daar alleen en maakte vuur om een sigaar op te steken. „Gotden avond, mijnheer !" zeide de man op eerbiedigen toon, en tevens zijn pet afnemende. „Goeden avond" antwoorde de Baronet „Wacht" hem terug roepende „kunt gij mij ook vuur geven, mijn lucifers zijn vochtig". De man haalde zijn doosje, dat goed was, voor den dag, en Sir Percy stak dood op zijn gemak zijn sigaar aan. „Dank je. Heb je den laatsten tyd nog meer geesten gezien?" vroeg hij losweg. „Neen, mijnheer." „En ook geen heidinuen?" „Neen mijnheer, die zyn er denk ik van door." „Nu, nogmaals goeden avond. Hier heb je iets tegen ie kou ', hem een halve kroon toereikende. „Dank u vriendelijk, mijnheer! Goeden nacht, mynbeer!" en de man ging verder. Hy was pas een klein eindje doorgeloopen toen hem iets in de bedachte schoot. „Waarom toch gaf S.r Percy mij deze halve kroon?" en het gevolg van Mitchells beschouwingen was, dat hij, niet dezelfde fijne gevoeligheid en kieschheid van zyn meester hebbende, langs een kort zijpad terugkeerde, en zoo doende nog net bij tijds kwam om Sir Percy, langs het pad in het kreupelhout, met een jonge dame in een grooten mantel aan den arm, te zien terug wandelen. Mitchell was nieuwsgierig maar ook bescheiden; hij verdiende zyn halve kroon wel, want hij vertelde niet eens aan zijne vrouw wat hij gezien had. Deze ontdekking echter deed hem tevens een licht opgaan over vele geestverschijningen, die hem nooit recht duidelijk waren geweest en hy voelde zich daar zeer verlicht door. Sir Percv stond nu in de schaduw der boomen in het gezicht van het huis, en hield Ombra's hand in de zijne. „Dag, lieve" zeide hij „tot Paschen. Ik zal de dagen tellen tot ik je lieve gezichtje weer zie." Hij opende en sloot de lippen zonder dat er eenig geluid kwam; hare handen beefden in de zijne. „O" zuchtte zy eindelijk „als ik het maar aan Anna mocht vertellen." Het was goed dat zijn gelaat zoo geheel beschaduwd was, dat zy er de uitdrukking niet van kon zien. Toen hij sprak was zyn stem lief en zacht. . Nog niet, liefste," zeide hij „ge moet mij nog een beetje langer vertrouwen." „Ik zal het —ik doe het al," snikte zij aan zyn arm hangende. Sir Percy hield de wacht op het terras totdat zij, zich omkeerende, hem met haar hand vaarwel toeriep eer zij het huis binnen trad, en sprak toen onder het naar huis wandelen in zich zelven: — „Zoo, zoo, die zaak, die nadert zijn einde. Het is een aardige bezigheid geweest. Zij is een allerliefst klein schepseltje — origineel en pikant en allerbekoorlykst. En wat houdt zij van me! Maar ze begon wat veel vol te houden. Haar trouwen ? Bah! Een doode Indische Prinses tot echte schoonmoeder en een levende Begum tot stiefschoonmoeder, dat is toch een te dure prijs, zelfs voor het liefste en mooiste kleine vrouwtje ter wereld, en dat is het arme kind toch! Ik geloof wel dat ik eens moet trouwen. Ik merk wel dat het haast tijd wordt, en misschien is het nog wel het beste wat èn mij èn haar kan overkomen, maar die zaken zullen wel terecht komen, zonder dat ik er mij moeielijk over maak." En zijn sigaar bijna opgerookt hebbende, wierp hij het eindje weg. Terzelfder tijd lag Ombra, veilig in haar kamer gekomen, met de gloeiende wang zacht op de kleine bruine vinger*, die hij zoo even gedrukt had, en verweet zich hevig haar gebrek aan geduld en vertrouwen, en weende biiter over eene scheiding van écu maand, er net aan denkende — arm, klein wezen! — dat het einde van die lange vervelende maand ook het einde van haar illusiën zou zijn — niet droomende dat Sir Percy met de sterke, hartstochtelijke toewijding van haar jong hartje slechts had gespeeld; en dat hy die, zoodra het aan zijn doel, om eene korte afleiding te zoeken, voldaan had, met even weinig wroeging weg zou werpen als de versleten handschoen die hij eens gebruikt had. —