xx r. (Vervolg.) Lady Mabel Egerton hield Sir IVcy bij zich. „Zeg my eens wie dat nu allemaal zijn," zeide zij, „tante is zoo doof — men kan tcc.i uiet z.tten scuieeuwen cm iemands naam te vragen." „Tot uw orders" hernam hij. „Wel nu d n, om te heg nuen, wfe is dat aardige meisje met die donkere oogen en dat mooie temt, dat daar in het wit? Wat een buitengewone, interessante, schoonheid! Die daar — loen Sir Percy weifelde — daar onder die marmeren Clyté, met dat jonge men.-.ch bij haar, dat haar nu aanspreekt." „Die!" zeide Lady Sarah, die alles, zooals doove menschen meer gebeurt, alles gehoord had — „wel dat is onze hildinmet die heidens, dat herinne-tge u immers wel!" „■Werkelijk?" riep Lady Mabel uit — „met recht, een mooie heidenkoningin. Ik wenscfa u geluk. Sir Percy." Sir Percy beet zich de lippen aan bloed. Kan ik u non meer i"lichtingen geven?" zeide hij. „Zeker," antwoordde Lady Mabel — „wij zijn pas aan 't begin — Wijs mij nu Miss North eens? Ik weet niet iiat ik haar vroeger coit gezien heb." Anna kwam juist op dat oogenblik met Frank Courdand voorbij. „Is ttit nu Miss North?" zeide Lady Mabel, „zij heeft een mooi gezicht — vol uitdrukking. Ik vind haar heel wat mooier dan die roode en witte schoonheid van hare halve zuster, Miss Yallancc. Maar ik merk daar, dat ge het niet met mij eens zijt." „Niet bepaald" antwoordde hij, de schouders ophalende, „ik voor mij houd niet van donkere schaduwen en sterle tinten, zoo m;n wat het uiterlijke als wat het. innerlijke aangaat." „Het schijnt dat gij het niet met de jonge dame hebt kunnen vinden. Ik houd het er voor dat de schuld aan u lag." „Natuurlijk. „Daar hebben wij de l.yufons," ging Lady Mabel voort, „en mevr. Brereton en Sir Gharles met 1 adv Malley, en al de Wilmottsl Gy' hebt het geheele garnizoen meegebracht? Niet waar? Sir CharJes komt dezen kant uit; dan laat ik u -srij, Sir Percy, want ik heb wel gezien dat gij de laatste vijf minuten als op heete kolen stoudt." „Ik hoop," zeide hij, met voorgewenden si brik, „dat niets in mijn gedrag u het recht heeft gegeven, om dat te zeggen." „Neen", hernam zij, „gij hebt u perfect gehouden." „Dauk u" en de Baron wandelde bedaard de zaal door. „Het mooie aeidinnetje zit op hem te waihten" — zeide Lady Mabel, terwijl hij zich een weg baande door de dankende paren — „zij heeft, nog niet meêgedanst. Neen! hij gaat haar vooibij, en zij wordt bleek van spijt, en iit hem nu van achter ha:r waaier te bespieden. Wat gaat hij nu doen? Wel kijk, miss Vallance! Haar daaskaanje is vol Neen toch, hij schrijft zgn naam op. Een beleefd heidsdans, denk ik. Ik heb hem haar vroeger nooit zien vragen; maar het is nu in haar eigen huis. Nu ?a\ hij zeker naar h. t heidinnetje gaan — neen, daar loopt hij met Miss Mount, en ons heidinneije scliietm de tranen m de oogen Wat beteekent dat alles? misschien een kleiue twist! Arme, kleine, heidiu:" Dawson, teleund tegen de Clyté, en afstand doende van zijn zoo geliefkoosde vaisen, :eu einde geen der weinige woorden, die Ombra nu en dau voor hem icn beste had. te missen, maakte dezelfde opmerkii gen als Lady Mabel. „Mijn danskaartje is vol," bad I inda op SirPeiey's late viaag geantweord, „tot mijn spijt heb ik geen enkele dans metr open." „Mag ik eens zien?" zeide hij.de hand naar haar kaait je "u.tstekende. Hij lep het even door, haalde met zijn potlood een naam door en gaf het haar terug. „De tiende dans hebben wij zamen," hij kalm. „Ik beu reed 3 geëngageerd voor den tienden dans," merkte Luida ip. . , Dat zag ik, maar die leer komt er zoo dikwijs op v<>v>r, dat bij «el ce'u dans kan af-taan " Die dans was voor Douglas; op grond dat het zijn laatste a.end was, had i.ij er veisclieidene genomen, en 'liep uu opgewonden ca omustig op eu neer zijn beurt af tj wachten.
„Wilt gij niet dansen?" vroeg' Dawson voor de vijfde of zesde keer aan Ombra. „Nog niet," antwoordde zy. „Deet uw arm u pijn?" „Ja — neen, ik beu heel wel," hernam zij in gedachten. „Alleen," - en zy stoud op — „het is hier zoo warm!" „Kom ineê in de vestibule — daar is het keel." Zij gingen langs Sir Percy, die nonchalant tegen de deurpost stond geleund. Hy zag nut eens op; maar Dawson voelde Ombra's hand op zijn arm beven en dacht dat hij er heel wat voor over zou hebben — zelfs wel de prys van ziju Luitenantsplaats — als hy' eens een pak slaag kon geven aan dien kerel, die haar bloed zoo veel sncllei deed gaan, terwijl het hem zelf ucoit had mogen gelukken. Hy hielp Ombra aan een plaatsje in een groen prieel, bracht haai' ijs, en verzorgde haar met eene ndderly'ke toe wijding en bewijzen van hoogachting, die een beieren dank verdienden dan zij hem slechts nu en dan gaf. „Ik weet waarlijk niet hoe ik het met u junge lui heb," zeide Lady Mabel tot een groep heeien uit het graafschap, die s menschoolden aau de deur van de balzaal; „juist het puikje van schoonheid laat gy van avond alleen zitten. Ik had gedacht minstens de liellt van u, aau de voeten vau die mooie miss St. John gezien te hebben." „Wat moeten wij er aan doen?" riep de jonge Lyttonius. „d.e bloem blijft hardnekkig haar goedheid verspillen aan Dawson en de eenzaamheid zoeken." „Miss St. John is onverbiddelijk," voegde kapt Wilmott er by — „zij wil niet dansen." „Indien gij er niet in hebt kunnen slagen om haar over te halen," zeide Lady Mabel, „dan is het zeker een hopeloos iets. maar lairom des te verleidelijker;" hierop wandelde zy' vi r ler. „Lit is on?,e dans, geloof ik, Miss Vallancc " zeide Sir Percy Amyani juist toen Lady Mabel dicht naast Linda ging zitten. v_/p hetzelfde oogenblik drong Do iglas door d» volle zaal om haar te halen. Zij weifel e een oogenblik, maar leikte toen do land aan Sir Percy. „Pardon," ?;>rak Douglas aan haarzijde, „Miss Vallance In efr deze wals met mij " „Wilt ge zoo geed zijn op zij te gaan?'' zeide Sir Tecy met koele onbesch fthe a, net doende alsof hij de reela.. t iv het geheel niet hoorde. I „Wil zeker niet" antwoordde Douglas, in vuur, zich vlak tegenover zijn medeminnaar stellende. „Mi-s Vahance" — „Maak als het u belieft geen scène," fluisterde Linda, Si.' Peicy stiet hem vry' ruw op zij le en ging met ziju behaal en prijs verder. lK>u<.las bleef doe d bleek het paai 'nastaren, toen zy' r. eds rondzweefden op de tocnen van het popu'aiie a.r „B au iful b ue Dauube." „Mr Giaut staat te kijken alsi f hij het ons nooit zal vergeven" zeide Sir Percy een oogenblik lustende. „ rmc Douglas!" zuchtte Linda; „hij verlaat Engeland morgen." „Aoo! Weet ge wel Miss Valiauce, dat dit de eerste keer is, dat gij mij de eer aaidoct van met mij te dansen? „Misschien wel," zeide zy. „Kunt gij gissen waarom ik mij van deze eene dans heb meester gemaakt?" „In het rrmste niet," antwoordde zij kalm. het heeft mij zelfs zoo venast dat ik geen tyd het gehad er over na te d< nkeii." „Mag ik het u dan zeggen?" Intussch"u had hij haar uit de balzaal naar de minder verlichte oranjerie geleid. „Wel zeker." „Wilt ge niet gaan zitten?" „En de rest van d.n dans misloopen! Dat is nie. billijk van ii ?" Dat kan wel zijn; maar ik heb u iets te zeggen." Zy' ging toen zitten en luisterde. „Miss Valltncc, al mijne vrienden zeggen dat ik moet gaan trouwen." „Dat zeggen de mijne ock, Sir Percy." „Dit is te toevallig dan dat wij er geen notitie van z,.uden nemen," zeide hij. „Mag ik hun dan mededeelen, dat wy er beide vrede mede nemen ?' „Zooals ge wilt," antwoordde zij, hem flink aanziende. „Gij hebt zeker wel gehoord," zeide hij, „dat ik arm ben.' „En gy bebt zeker wel gehoord," was haar antwoord „d»t mijn stiefvader mij een mooi fortuin medegeeftF" „Ja" reide hij „ik veronderstel dat onze vrienden het eene zeer goede, gesel ikte partij zullen vinden." „Dat denk ik ook," zeide zij, heel kalm en gelaten. „Dat is dus in o.de? „vroeg hy'. Ja." „Dank u, zullen wij nu verder walsen?" „Graag" — maar juist toen zy aan de deur waren ge komen, zweeg de muziek, en zocht een drom dansers ook die koele plaats op. „Laat mij nu hier alleen," zeide Linda, weer gaande zitten. „Wij hebben nu zeser alles gedaan wat onze vrienden kunnen verlangen; men tal toch niet eischen dat wij verder aldoor samen dansen." „Ik denk het niet," zeide hij buigende. „Zy heeft een sang/roid als eene Hertogiu"—dacht hy vol bewondeiing bij zich zelven , ouder het weggaan — „zij trok het zich hoegenaamd niets aan, zij vertrok geen spier op haar gezicht." Onder een groote donkere camelia hield zy een kleinen kring om zich geschaard, toen Douglas — nog bleek en driftig — bij haar kwam. „Mm heeft u slecht behandeld," zeide zij, hem toeknikkende, „maar wie kan zulke kl. me vergissingen voor komen, niet waar Kapt, Wilmott? Ik gaf daar zoo een dans van Mr. Grant aan een ander! Wilt gij er deze, al is het ook maar eene quadrille, voor in de plaats h.bben?" Tevens wierp zij Douglas een harer liefste lachjes toe, eu deze — vergat zijn verdriet. Toen de kring op het hooien van een Lancier uiteenstoof, zeide zij: 'vy zullen hier blyven zitten, < n nog eens rustig praten, het kon wel eens voor het laatste zijn, niet waar? " „En gij beloofdet mij morgen ochtend nog te gaan rijden"? „Nu ja, dat deed ik ook; maar het mocht eens regenen — of wat anders tusschen beide komen." „Wie of wat zou er tusschen kunnen komen?" vroeg hij weer wantrouwend. , Sir Per y?" „Wees nu als het u belieft niet boos en niet onredelijk!" ..eide zij op dien zaehten smeekenden toon, waaraan zij wel wist, dat hy' ge^n w-eerstaud kon bieden. „Ik kan immers op u niet boos ziju!" riep hy' in vuur uit, „En rok van avond op niemand anders? — belooft ge dat Zy lag haar hand op zijn arm, terwijl zij hem aanzag Laat er dezen laatsten avond nu tuch geen geschil tusschen ons zy'n?" — voegde zy' ei Uog by. „Het. kan eu mag de laatste u.'et zyn!" riep hij harts tochtelijk uit, hear kleine handj:s vattmde. „O Linr?a, zonder u kan ik niet loven — gy' wist dat ik u beminde! " Verschrikt keekzy rond; de oranjerie was leeg, tenminste het scheen zoo, en de muziek klonk nog altijd uit de balzaal. „Ook goede vrienden moeten scheiden in naam tenminste," zeide zij zacht, — in hun hart blijven zij toch zamen leven." „Vrienden! ja!" riep hij uit „maar wy' zy'n meer dan vrienden; dat idee is op den ach',e:grond geraakt,; en nu weet ik lieve — dat ik je hartstochtelijk met hart en ziel bemin." „0 Douglas!" begon zij, maar hy'ging onstuimig voort, zond-r zelf te merken d-it zy hem in de rede viel. „Bedeuk wat ge voor mij geweest — wat ge neg zijt. Toen ik u pas leerde kenueu, geloofde ik aan niets _««!, gij decdt mij weer ge'ooven aan al wat goed en edel is. Gy hielpt mij het leven weer e-p prijs stellen; al die maanden lang waait gij luy'u goede gi mus. Hoe zou ik zonder u kunnen bestaan?" Arme Douglas! De gl:edzijner liefde deed hem gemeene klei voor zuiver poreelein aanzien — nog steeds waren hem de oogen niet opengegaan. Het was een lastig oogenblik voot Linda, die gedacht hal kalm eu zonder veel ophef afscheid van hem te hebben kuuuen nemen; en als hij maar eens voor zooveel lange jaren weg was, dan zou die uartstocht, door haar aangemoedigd en gevoed, wtl weer gesleten zy'n; maar nu was hij'geen speelpop meer, wat uu met hem begonnen. Haast was de Laueier gedaau, en .veeneen massa menschen «ouden in de oranjerie komen, en dan getuigen zy'n vau eeue scène, die zy juist nu, voorgeen geld vau de wereld, ruchtbaar zou wulen hebben vVat moest zij doeu? „Geef mijveuarm", zeide zy „en laat ons oen geschikter plaatsje zoeken om dh te be.-prekoti." Hy gehoorzaamde. „Kom hier binnen", zeide zij aan de deur van Mr. North's studeerkamer gekomen — „Dier zal niemand ons storen." Hy' deed de deur op slot, en kwam, nadat zy' was gaan zitten, vlak voor haar staan. „Ik zal verlof aanvrageu, en kern van Malta terug", zeide hy. „Ik moet mijn regiment volgen, maar gij hebt toch mets tegjn een verblijf van een paar jaar m lud.ë — dat zullen onze witteb.ood jaren zy'n." Zy' was het ïntusschm met zich zelve eens geworden, en wi.de hem de gedeeheyke waarheid vertellen. „Goede Dou^la-.!", »eide zij droevig, „waailyk het spijt mij dat gij mij op die manier lief badt." „W'aaiom? het was de vreugde mijns levens." „Beste, beste vtiend", begon zy, zy'n hand vattend. "' „Dat is nu uit", zeide hy, „o, zeg mij lieve dat ge mij bern ut! wat kunneu ou= daa andere bezwaren s -heleu." „Ik bemin u" sprak zy zacht — „ik hjud zelfs van u u«ar wicht" — toen hy' zich opgetogen van vreugde ■mast haar nederzette — „maar juist omdat ik zooveel au |e houd, weet ik eu voel ik dat wy' beter zouden doeu het oij onze ouc.e vrietid-chap te houden." „Nooit! neen nooi !" „Hoor eeus, ilouglas", sprak Linda met engelachtige eeuvoud, „gij kentmy' slechts half — de slechte heltt u„g nijt, meen ik." „Wat ik weet is dat gij een e^gel zijt", zeide lij „Neen, dat bjn ik ..iet, ook ik beu ecu zwak hul peleos schepsel, en die hulpeloosheid vau mij bestaai onder den vorm vau eg ï,me. Ik houd vai pracht en rijkdom, ik 1.0 .d er vau om kostbare zaken te dragen, te zieu eu onder te leven. Ik moet ecu mooi hui-, paaiden eu wag ns hebben — zooals hier — ko'toni alle praal en pracut en ydel'ieid dezer we.eld moet ikhebbeu. Ik kau nooit de vrouw vau een onvermogend man zy'n Zv.n-.or dit alles zou ik mij dood ongelukkig voelen, z. lts met den man, dien ik liefhad, eu hem bovendien ongelukkig mak. n Be.:iypt ge nu hoe zwak eu slecht ik Leur Kv zy keek hein met haar onschuldige, kiuderiyke cog jea aau. „ik geloof u niet," stamelde de arme Doug'as, nog niet van *.ijii schnk bekJmen, — „ik kau u met gelooveu." „En toch is het > aar, dat verzeker ik u." „O LiLüa, het is niet waar; ge keu* u zei e niet — neen! Denkt ge dan, dat ik u zoo zou hebban kunnen l.efucbbeu, als ik nu doe, wanneer gy dat baa zucitige — wereldsgezinde schepsel waart, zoo even door u geschetst?" „Eu toch beu ik dat. Ik ho-d veel vau je, Douglas. ei: als je Hertog was, zou ik met je trouwen en zouden wy ie' ht gelukkig zijn — gelukkiger dau over het algemeen menig Hertog en Heit. gin is. Maar dat is immers' — zeide zy nadenkend — „de lier van de ve gelding— greotheid eu aanzien moeten zich behelpen zonder liefde en geluk." ..Maar waai om zout met ons zoo zijn?" pleitte Douglas, nog altijd meenende dat ?ij -dierste. „Kom Linda, zeg nu, dat gij mijne vrouw wilt zijuï' Ik wil my'ue geheele leven aan uw geluk wijden; gij zult nooit e.n van die dingen missen waar gij beweert zoo aan te hechten." Zy schudde ontkennend het hoofd eu s oud op. „Neen, Louglas, het kan niet. Vrienden kunnen wij alty'd blijven; gij moogt my schrijven, en mij alles over uwdoen en laten in Indië mededeelen; en wanneer ge dau eens een mooi en gotd meisje — honderd maal beter dan ik — leert kennen, zend my dan haar portiet, en ik zal deelen in uw geluk." „Linda", spr«k by, nog de waarheid niet willende zien, „lieveling, mijn eenig beminde, nooit zal ik ecu ai.der kunuen liefhebben, nooit een ander trouwen dan u aüeen. Dat gij myne liefde niet waard zoudt ziju, hoe kan ik het gelooven?" „Toch ben ik het niet," hield zij vol, „ga nu en zoek iemaud anders die u bet.r waard ii." Oudertusschen dacht zy' bij zich zelve. „Had ik hem iv 's Hemels naam maar aai Anna gelaten!" Zyu volhouden verveelde haar erg, en tcch was zij bevreesd hem nog doorslaanuer bewijzen te mo ten geven; zy durfde hem niet geheel en al wanhopig maken. Zy ging naar de deur. maar hy hield haar tegen. „Liuda," riep hy' „spreek toch in ernst. Bij God zeg mij — wilt gij mi,ne vrouw worden of niet?" riy' vatte haar beice hanaeu en wachtte, haar in de oogen ziende, vol I aitstichtelyk ongeduld haar antwoord. „Neen" zede zij zacht, maar duidelijk, de oogen voor .iju toornigi n bl.k neder.-laa de. Nu wist bij het, liet hare handen los eu gng een paar passen achieruit, waaidocr zij gelegenheid had vlug langs hem heen te gaan. Bijna was zij aau de deur, teen hy haar nakwam eu de krui vastgreep en haar 100 doende tegenhield. .„Waar is de Hertog? vroeg hij met plotselinge drift. „Ik wacht hem, ' antwoordde zij, zonder dat er eenige verandeiing in haar mooie oogen to zien was. En toch had de wanhoop op dat bleeke gezicht haar pols sneller doen klopp n dan gewoonlijk, waut buiten het vertrek moest zij even blyven stilstaan om eens diep adem te halen; — daarop zeide zij halfluid: „Ik wou maar dut hij gvea en wel aan boord vau de himalaya was! Ik moet sir Percy opzoeken, en hem verbieden de zaak bekend te maken voer —voor overmorgen." Frank t ourtla.d, haar alleen ziende staan, kwam nu op haar toe Ik heb overal naar u gezocht," zeide hij, „waar hebt ge toch in 's Hemils naam gezeten?" „Ik ben ter biecht geweest," zeide zij lachend. Haar scherp aanziende, zeide hij: „Ge ziet er anders niet erg als eeü boetelinge uit," „Niet? Nu ik heb, hoe ian ook, toch mijne zonden gebiecht." „En nu weer klaar een nieuw register te vullen," meende hij, waa*na zij op het hooren vau een dollen galop naar de halzaal terugkeeiden. (Wordt vervolgd.)