Door een medewerker van de Locomotief. I. In 1856 werd op het kerkhof te Bonn het graf gegraven waarin het ljjk van Schumann zoude worden bügezet. Niet echter om den dood werd' getreurd, want die was de reddende engel, die aan het door een tweejarigeri waanzin vermoeide hoofd rust gaf. Kort was dat leven geweest, kort vooral sints de muziek het eenige was geworden, waaraan Schumann zyn leven zoude wijden. Doch wat al poëzie had dat leven, hoe somber ook, vervuld, wat al rykdom was voor een nageslacht van vereerders daaruit overgebleven!
En dat nageslacht wies in aantal. Thans, zeventien jarm na den dood, is de beschaafde wereld met vereerders van Schumann vervuld en onder hen klonk het als een goede roepstem, dat den 17en, 18en en 19en Augustus te Bonn een muziekfeest ter gedachtenis aan den diep poë tischen componist zoude worden gewyd. Zy kwamen over uit alle Duitsche streken, uit menig naburig land, om te genieten, en bü dat genot eene gedachte van weemoed en dankbaarheid te wyden aan den onsterfalyken kunstenaar, die zulk een genieten mogelijk had gemaakt. Nog wies de verrukking, zoodra men den blik liet weden over hen die de Beïthoven-halle vulden', over ten die de weTken van den componist zouden doen hooren, zoodra men het oog sloeg in het programma, voor deze dagen vastgesteld. Een traan kondt gy niet terughouden bij het zien van Schcma^n's weduwe, van die onvergetelyke Clara Wieck, die hartn man zoo lolkomen begreep, die hem in de sfeeren der poëzie steeds vergezelde, die daatby zijne teedere ziel altijd vene hield van de beslommeringen dei dagelyltsche omgeving, die, gelyk zoo keurig gezegd is, „voor hem de brug was tusschen het werkelyk leven en zyn gemoed," de vrouw die zooveel lief gehad, zoo onuitsprek.lyk veel geleden en zooveel getroast hetfr. Prau Clara Schcmaxn, de eerste pianiste welke de muziekale wereld kent, zoude ons de werken van haren man vertolken. Wat moet in hare ziel zyn omgegaan toen zy, de waardige dame, hare zitplaats verliet en zich naar he! clavier bes-af onder de oorverdoovende toejuichingen van honderden vereerders van haren man! Maar nau*elij£:-hadden hare vingeren de toetsen geraakt, of met ingehouden adem volgdet gy het verrukkelyk spel. Gij zaagt haar geheel veiloren in die muziek, vojr haar geschreven, door haar het eeist gehoord, het eerst begrepen en in de dagen van ongestoord geluk het eerst opgeroeid. Zy zag niet de menigte om haar heen, zij volgde slechts de poëtische gedachten door haren Schumann in iedere phrase neergelegd, en het gehoor trachtte met haar mede te voelen, voelde net haar mede, al konde het zoo diep niet doordringen als de vruuw die wist welke weemoedige of welke verheffende gedachte by het cpmponeeren van elke dier phrasen in den schepper was omgegaan. Ei toen het claviei-spel geëin digd wa 9 en het gansche koor, het gansche orkest en de gansche menigte der toehoorders opstonden, onder een daverend applaus, terwyl de uitnemende kunstenares als onder een regen van bouquetten bedolven werd, ja, toen voelde men de ooaen vochtig worden, en juichte men mede met een gevoel, niet enkel van verrukking over de schoone muziek, maar van sympathie ook en van dankbaarheid aau haar en aan de nagedachtenis van haren man. Zoo was het den tweeden dae bij het A moll concert met orkest, den der Jen dag op de matinee by het duo voor twee piano's door Frau Schtjmann en Dr. Rudorff en by het onvergelykelyk schoone clavieiquintet door haar met het strykquartet van Joachim, Straus, Königslöw en Muller voorgedragen. Wij noemden daar Joachim. Ja, hy was daar de groote meester, do eerste violist. Niet alleen dat hij de tonen deed hooren van zyn prachtig bespeeld instrument, door de eerste viool te bezetten in het genoemde quintet en in een niet minder verrukkelijk strykquartet; niet a.leen dat hy met zyne meesterlyke medespelers de hoorders wegsleepte in al de diepten van Schumann's mnziek, nu eeus in de poëtische en sombere ada io's, dan in de verkwikkeode scherzo's, cf in het verheffend allegro, maar hij trad ook op als dirigent van het uit 500 personen samengesteld orkest en koor.
Men vroeg zich af, waar men was, wanneer men daar Joseph Joachim zag staan als dirigent, beschikkende over zooveel uitstekende krachten en ze bezielende met zyn geest en zyne leiding.
Ging er iets boven die symphoniën, vooral boven de He die in Cdur, wanneer gij het breede orkest niet alleen alles onberispelijk hoordet uitvoeren, zoodat geene enkele fout u trof, maar waarin gy niet wist wat meer le bewonderen, de fijnheid van opvatting by allen, de eenheid der samenwerking, of de bezieling der leiding. De geest van den hoorder ging mede met de muziek van den componist.
Verrukt waart gy' by de schildering van de zoete ver wachtingen der menschelyke ziel, beangstigd door het tee kenen van den levensstrijd, somber gestemd by het troosteloos adagio, moedig bij den triumftoon der finale. Neen de muziek, „diese kunst der Innerlichktit", die in haar verhevenste scheppingen alles teruggeeft wat eene mensche lrjke ziel kan wenschen, vreezen, gevoelen, zij vindt wel haar edelste uiting in de symphonie, waar bnna alle tonen gehoord worden, die zoodanige poëtisch gestemde zie[ kan uiten een geheel leven door, zoo dikwyls ty luch' wil geven aan hetgeen haar streelt of drukt. Denkt unu zulk eene symphonie van Schumann, van een man die al de diepten van het leven begreep en poëtisch begreep: denkt u die symphonie opgevoerd door een uitgelezen orkest onder leiding van Joachim, en gij kunt u voorstellen wat de Bonnsche feesten te genieten en te gevoelen gaven.
Doch, wie Joachim noemt, d-nkt ookdadelyk aan zyue bekoorlyke vrouw, aan Amalia Weiss, de oratorium- en li^derenzangeres bij uitnemendheid — wanneer haar vol, teeder en kracht'g altgeluid door de zaal klinkt en de ernstige voordracht der schoone kunstenares u betoovert, dan züt gy in verrukking.
Eu wanneer zy dan de aanvallige, weemoedige liederen' voordraagt, dau heef» het bekoorlijke van den zang zyu toppunt bereikt. Kan iets schoener wezen, dan haar „Sonn-Ugs amühein", waarin Schumann alles beschrijft wat gij op een Zondag-morgen aau den schooueu Byn hooren kunt. Wanneer zij zong „Vom Dorfe hallet Orgelton, es tont ein frommes Lied" dan was het als hoorde men een orgel, en bij het „Andüchtig dort die Prozession, Aus der Kapelle zicht", zaagt gy de ernstige processie naderen. Eindelijk die heerlyke slotwoorden waarin Duitschland, dat den Byn bezit, geprezen wordt omdat het 's „Mit Lust und Liedern allerhand, vom lieben Gott bedacht", dan was het een danktoon zoo vol, zoo heerlijk dat gij den lieven God mede danktet voor hetgeen u te genieten gegeven was.
. Wij herinneren nog even aan de sopraan Frau Wilt uit Weenen,die zoo innig lief het „luftrüge", en aan den tenor Franz Diener die met zijn volle, weeke eu tegelijk krachtige stem u al den weemoed deed voelen en de kracht, welke Schumann heeft neergelegd in dat Wanderslied „Wohlauf noch getiunken den funkelnden Wem!"
En dan „der geliebte Sanger", Dr. JüLlüS Stockhaüsen, de overheerlijke baryton, die, wat thans aan zijne in kracht afnemende stem ontbreken mag, door eene onverbeterlijke kunst aanvult, Hy had zich op dien derden dag, den dag der liederen, de ballade „die Löw en braut" gekozen: de leeuw, die, wanneer de schoone maagd met welke hij zoo lang heeft omgegaan, zegt dat zi- nu beiden ouder zijn geworden, dat zij trouwen zal en een vreemden man moet volgen zich neerlegt voor de deur van het perk opdat de bruid hem niet kunne verlaten, die, wanneer de bruid eindelijk het waagte om te trachten naar bu'.ten te gaan, waar haar verloofde haar wacht, haar z -Ive aangrypt en verscheurt en daarna bü het ljjk gaat neder liggen „so versunkeii :,i Traver und Sclimere, bis tödlich die Kugel ihn tr fft in. das Heiz". StAjGKHAuzen was onovertroffen. Gij vceldet den „Treuer und Schmerz", en als „die Kugel ihn trift in das Herz" dan ging u eene Tilling door de leden en beweendet gij het doode dier. Ja, wie SchüMaUN wil genieten moet zyne muziek zoo hooren. In eenige volgende regelen will-m wij iets mededeelen van de grootere zangstukken dia werden opgevoerd: hei oratorium „das Paradies und die Perle," de deide atdeel'ng „Scenen aus Göthe's Paust" en het „Nachtlied". Het doet goed, zich somtijds in zulke sfecien te bewegen. {Sht volgt)
"Drie dagen te Bonn.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/10/08 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297733:mpeg21:p002
"De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/10/08 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297733:mpeg21:p002
Een Hiagtche bri f=cbry\er aan de Zuph. Cl. spreekt over OLZeu p.lititku tojttand, en meeut dat de kwaal, waaraan ISederlaud lijdt, de kanke-, die Nederland I-e dreigt, niets auders is d-n het z.ch steeds sterker ontwikkel»..d ego sme. Die opmeikiug is niet nieuw, zegt 0., geenszins verras seud en toch — kau het kwaad, telkens met allen ernst te wijzen op datgene, wat werkelijk de bron is van oneindig veel ellende?
De Nederlander is egoïst, meer dan een ander. Die beschuld.ging is hard; maar ook onverdiend? Laat de ervaring hier uitspraak doen, en laten alle ernstigen beslissen. Men raadplege ons politiek leven. Vry kalm ziet men alles aan, en laat de publieke belangen 't liefst over aau eenige weinigen, die zich opgewekt gevoelen, zich met de publieke zaak bezig te houden; terwijl er dau nog ettelijken gevonden worden, die over dezulken een vrij ongunstig oordeel vellen en aanstonds spresen van ver naarloozing van eigen belangen, met geweld vooruit willen in de politiek, enz. Men herinnere zich de geschiedenis van byna elke verkiezing. Slechts zee-weinigen willen zich eens ernitig met de zaak bemoeien, 't Liefst laat men alles over aan hen, die zich opwerpen als volksleiders en vandaar dat de uitslag menigmalen zoo 'bedroevend is. Maar dit niet alleen. Zoo het omstaudigheden geldt, waai bij de eigen belangen betrokken zijn, zou men meer belangstelling verwachten, maar o;ik d&ar telkens 't zelfde verscuynsel. Laat eene plaatselijke vereeniging, wier nuttige strekking algemeen erkeud wordt, de leden samenroepen, dan zal men zien, dat van 't groot aantal leden slechts zeer enkelen ter vergadering verschijnen. Later, als 't cc i of ander minder goed is u tgevoerd, dan heffen de wegblijvers een luiden klaagzang aan, of schromen niet, de h figste beschuldigingen te doen hoeren. Zóó wordt alles geladen op de schouders van enkelen, die de volle verantwooidelykheid dragen moeten, en de be uarttgin'j; der publieke belangen gaat eigenlijk buiten het publiek om. Men 's gewoon dit Nederlandsch flegma, anders gezegd: d e onverschi 'ligheid voor de openbare belangen, te veiklaren uit onzen zin voor huiselijkheid, die ons 't liefst doet werken biunen den geheiligdeu kring van 't huisgezin, en die ons dus verheft en adelt in plaats van vernedert. Men wijst er ep, hoe heerlijk dit Nederlandsch volkskarakter is, daar wy hier mogelijk minder bolangstelliug vinden in de publieke zaak, maar dan ook gevrijwaard ziju voor revoluuën en opioeren en allerlei noodlottige bewegingen, die elders aan de orde van den dag zijn. Men heeft m- a. w., het verschijnsel, waarop we wezen, voortdurend alleen verklaard uit onze zuivere deugd en onze voortreffelijkheid.
Maar de bewondering voor onze nationale deugden mag ons niet blind doen zyn voor onze zonden en gebreken, en wy geïooven zeer zeker, dat ook hier de oorzaak onzer onverschilligheid zoo buitengewoon edel niet is. Waarlijk, is het niet auders dan zin voor huiselijkheid, die ons iv hu.s doet blyven, waar de openbare belangen behartigd moeten woiden? Wy nemen ia vrjjbeid, het ten sterkste te betwijfelen Of blijven zij, die zich aan de behandeling dier belangen onttrekken, dan altijd bezig aan 't eigen werk, als andereu samenkomen om te zorgeu voor datgene, wat in 't algemeen belang geschieden moet? Zoeken velen hunner niet juist uitspauaing en genot op die uren, waarop ernstige zaken besproken en behandeld moeten worden ? Gaan ze niet liefst elders heen, waar uien den tyd op aangenamer wijze kan doorbrengen? Maar we hebben niet alleen het oog op het behartigen der openbare belangen in dezen zin. Hetzelfde verschijnsel openbaart zich ook op een ander terrein. We denken aan den weinigen lust, die er bij enzj kapitalisten bestaat, om ndustriëefe tn andere ondernemingen van opeubiar nui te ondersteunen. Ook hier gaat men liefst niet buitenden •ugen kling van de eigen belangen, delaatsien opgevat iv len meest bekrompen zin van 't woord. Onze kapitalisten beleggen 't liefst hun geld in vreemde effecten, om op de .^makkelijkste wyze hu? renten te oatvangtn, zich verou' met de bewering, dat ze zoo dikwerf reeds nu teleurgesteld en dus — dat vaa htnniet g-.vurde'd van worden, op een onzekere kans hun geld u t te zetten 200 wftt.t we kouden nog lang voortgaan, om betzellde ver-cbynsel op iaiejT ander gebied te cjusiatteren — zoo lurt over Ne.erland een sluier van malaise en slaperiK n«id* zoo wordt alles behee.schi oo.cr ie zucht om alles te laten'gaan gelijk het gaat. Men wordt _ soms allecu voor eenige oogeuoLkken wakker, om de k.itiek te oefei-sn, en wel k-itiek van d£ hardste en onbillijkste soort, ove: de weinigen, die nog hun tyd en hunne gaven over bebben voor de algemeeae belangen. Is die kritiek geoefend, is dje beschuldiging luide genoeg uitgesproken, ,dan trektj men zich weer terug binnen den kr'ng van eigen belangen, en sluimert weer vooit! Wy vragen aan alle ernstigen: „Is dit verschijnsel uit iets anders verklaaibaar dan uit onze verregaande, onze onvergefelijke zelfzucht?" Enookdezeis weer verklaarbaar. Onze kapitalisten, vooral in de iniddenpunten des lands, ouze millionairs, zijn op dood gemakkelijke manier rijk gew'oïaèo; ze erfden een kostelijke bcz'tt.ng van mannen vol moed en energie, eu meeneu reeds veel te doen, waar ze eens eenige duizenden 's jaars steken in volstrekt niet gewaagde ondernemingen. Op dood-gemakkelyke wijze vermeerderen ze hun bez ttingen, en zoo de hun voorbijvarende stroom des tyds hen nu en dan iets aankondigt vaa 't geen elders gedaan wordt, en wat zy ook moesten doen, dan schrikken ze op, laten 't gordijntje voor de raampjes i.unner coupé spoedig vallen, of geven den knecht bevel te zeggen, dat ze dien dag voor n emand te spreken zijn. Op andere wijze openbaart zich dat verschijnsel ook overal elders. Zoo dommelt en treuzelt en ploetert Nederland voort. De o-evolgen blijven niet uit. 't Egoïsme teelt hier dezelfde vruchten als overal elders. Ons politiek leven kwijnt, en etnige heethoofden krijgen &-s teugels in handen. En dan klagen de mannen der reactie, dat dit te wijten is aan den modernen tijd en aan de vrijzinnige staatsinstellingen, terwijl het te wyten is aan hun eigen lodderig egoisme. Onze m ddenstand gaat gebukt onder ondragelijke bezwaien; hij heeft te kampen met onoverkomelijke moeiten, omdat hij ten slotte alhs moet doen en niet wordt gesteund. Omdat hy alleen conc'urreerèri moet met het buitenland, waar handel en industrie krachtig geholpen worden Op kerkelyk en staatkundig gebied komt alles in handen van hen, die 't vaderland ten veider>re yoerei;, omdat de beter-en meer-ontxvikkélden zwijgen en rusten. Zal het onderwys ook hier verandering brengen; zal meu inzien, dat er eene nieuwe zedelijkheid moet geboren worden ? Dit moet ons volk worden toegeroepen, luide en krachtig, en dagelyks luider en krachtiger: dat de relfcucht'ge, ook al heelt hy alle deugden van huiselijkheid en zuinigheid en overleg en bedaaidheid en wysheid in zich vereenigd, ten slotte een misdadiger is en blijft.
"Een vlek op ons volkskarakter.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/10/08 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297733:mpeg21:p002
Ziehier deu tekst \an de rede, waarmede de vicepresident van den Franschen ministerraad een toast heeft beantwoordt dooi' den heer PouyerQuertier, president van den Algemeinen Raad van het departement der Eure, aan een officieel d.ner op hem uitgebracht. „Mijnheer de president van den Alyemeenen Raad, „Ik dank u, en ik dank diegenen uwer ambtgei ooten, die zich djor hunne goedkeuring bij uwe woorden hebben aangesloten, v~or de zoo warme betuigingen van sympathie, waarmede gij mij hebt willen vereeren. Ik ontvang die betu-g ngen met levendige voldoening, niet voor mij persoonlijk (ik verdien ziodanige lofspraak niet, evenmin als ik er naar streef I, maai- in naam van het gouvernement dat ik vertegenwoordig, van den president der Bepubliek, die het hoofd is van dat gouvernement, en van de Nationale Vergadering, die hem haar vertrouwen heeft verleend. „De medewerking, welke gij 0113 schenkt, is even onwaardeeibaar als noodig. Wij zijn in een gevaarlijken strijd gewikkeld: niet, wat men er ook van zeggen moge, tegen eenige instelling of tegen eenige staatkundige meeniug, maar tesren de iedere maatschappelijke orde sloopende beg nselen, welke maar al te zeer in de gemoederen ziju binnengeslopen gedurende de onrust, door onze openbare rampen veroorzaakt en die reeds eenmaal op een noodlottig tydstip, de maat onzer ongelukken hebben doen overloopen. i>eze strijd schijnt niet de vrucht te zyn van een enkele daad of van een enkelen dag. „Het kwaad, dat wy bestrijden, heeft zich voorgedaan onder verschillende vormen; wij moeten 't onder zijn verschillende vermommingen volgen, en gestadig het hoofd bieden aan zijn aanvallen. Onmogelijk ware de overwin ning, indien wij niet konden rekenen op de vastbaraden, ijverige medewerking van alle welgezinden, van allen, wie zij ook mogen ziju, en van waar zij ook mogen komen, gelykelijk belang hebbeude bij deze zaak, die aller gemeenschappelijke zaak is. „Wij kunnen huu den steun toezeggen vaa een bestuur, waakzaam en met toewijding bezield voor de onwrikbare uitvoeiing der wetten; maar op hun beurt moeten zy ook ons steunen, ons helpen eu zch zelven helpen. Zonder hen, zouder hun moed, vooral zonder hun eendracht, vermogen wij niets. ' „Deze eendracht is't, welke het gouvernement zich beijverd heeft te handhaven, en de in de laatste tijden de kracht van de Nationale Vergadering he^ft uitgemaakt. Door haar inwendige verschillen te vergeten, door Laar besluit om eendrachtig en aaneengesloten zich te blyven scharen om de conservatieve beginselen, heeft de meerderheid van die Vergadering zich het vertrouwen des lands waardig betoond. Het land verwacht, dat die eendracht niet zal worden verbroken. „Wanneer te zijner tijd de plicht zal ontstaan, om de ernstige politieke vraagstukken te behandelen, zal de Vergadering, naar ik vertrouw, na ze met volkomen vrijhe d en in eene loyale gedachtenwisseling te hebben lehandeld, ze weten op te lossen met eendrachtige gevoelens, het zwijgen opleggende aau persoonlijke aanspraken of voorkeur, om slechts rekening te houden met de gevaren, en alleen te denkeu aan het heil der maatschappy. „Ik moet erkennen den waarborg voor deze aaneensluiting vooral te vinden in de keus, welke de VeTgaderir-g heeft gedaan, toen zy onlangs over het hoogste ambt in den Staat had te beschikken. Mynheer dc prefect braoht zoo even hulde aan ecu roemrijk verleden en aan schitterende diensten; hy had gelijk, eu ik zou geen eukel zyner woorden ook maar willen verzwakken.
De dankbaarheid is een groote nationale plicht; de Vergadering heeft dien, geloof ik, teu opzichte van den afgetreden President der Republiek betracht tot een grens, die zij niet zou hebben kuunen overschryden zonder van haai- rechten afstand te doen of andere, hoagere plichten te verzaken. Maar eenmaal naar behooren diensten erkend hebbende, welke niemand betwist, heeft ook de verdienste, die zich niet op den voorgrond plaatst en zich zelve vergeet, het recht, niet miskend te wordeu. „Laat ons dus erkennen, dat het voor al de partijen ecu ongeëvenaard geluk is geweest in gemeenschappelijk overleg het i.eza-; te htbben kuunen overdragen aan een man, wiens ongerepte loyauteit den laster heeft ontwapend. Ein man, wien niemand, zelfs bij wijze van de meest bedekte insinuatie, hetzij eenig; berekening, hetzij eenige persoonlyke neveügedachte zou durven toedichten; — een man wiens bescheidenheid niet wordt verblind djor den glans van den hoogsten raug en wiens militairen ruem hem bijna schyut te hinderen, sedert de schaduw onzer .ongelukken den stralenkrans heeft verdoofd; — ecu mau, vrij van dat bejag naar populariteit en van die •gehechtheid aan net ge^ag, welke aan de Staatslieden dikwerf een gevaarlijke toegetflykheid voorschrijft: — zulk een man is zeer zeker, te indden onzer gevaren, het natuurlijk hoofd van alle goedgez nden. „Lo-ien wy ons allen scharen om den geëerbiedigden naam van maarsehals Mao Mahon, en zoo wij met hem het heil van Frankrijk verzekeren, zullen wij een groote moreele les in 't licht hebben gesteld, waaraan wy' ia -
tyde.l van revolutie mier dan ooit indachtig moeten zyn: de leering nl-, dat srelijk in het bijzonder leven, ook in het publiek leven de grootste bekwaamheid nog altyd ligt opgesloten in de eer en de deugd."
"De redevoering van de Broglie.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/10/08 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297733:mpeg21:p002
— In de rue de Lille 48, is een keikje gebouwd, genaami thapelle Baptist e, uit vrijwillige bydragen van leden der protestantsche secte, die Johannes den Dooper als haar voorganger of stichter erkent. Die secte doopt slechts menschen, die tot rijpheid van oordeel zijn gekomen en dat wel gekleed in een wit kleed tn door geheele onderdompeling. Dit doet de leeraar of predikant in een doopvont die in de Chapelle Baptisle niet minde; dan 2 meter 50 centim. lang, 1 meter 60 centim. breed en 1 meter diep is. Men gaat langs een rrarmeren trap van zes treden af. Onmiddellijk nadat de leeraar den doopeling heeft ondergedompeld, richt hij hem weer op. De Chapelle Baptisle is in zuiver Gothischen stijl gebouwd en h^efr, 225,000 fr. gekost. Aan wtêrszijde zyn scholen der secte verbonden.
— Men zal zici nog Mei den broedermoord herinneren op het kasteel Kersalaüw in Bretagne. E;n jonge burggraaf schoot zijnen broeder dood, werd veroordeeld tot levenslange tuchthuisstraf en is sedert in de gevangenis overleden, zyne moeder troosteloos en kinderloos achterlatsnde. Thans is te Nougaroulet, in het departement Gers, iets dergelyks gebeurd. Twee broeders Sainte Pau, van we de jongste ongeveer 19 jaar oud was, en die met hunne moedei* woonden, leefden leeds sedert lang in oneenigheid. Het was vooral de jongste die haat voedde tegeu zijnen broeder. Dagelyks vielen vechtpartijen voor, welke de zwakke moeder uiet kon verhinderen. Onlangs nu kwam de jongste vati Moutaut, een nabijgelegen dorp, waar hij gejaagd had, kreeg met zijnen broeder, aan wiens arm de moedtr liep, woorden, legde op hem aan en schoot hem dood. De moordenaar is terstond gevat. De niotder is bewusteloos neergevallen en haar toestand moet gevaarlijk zyn. — De Consiitulionnel veimeldt een meikwaardig versehynsel dat nich in de vlaktea Beauce (Eure et Loire) moet hebben voorgedaan. Daar is toch in een vlakte genaamd Boston, waar een tuin lag, de grond over een oppervlakte van 20 vierkante meters onder eeD geweldig geraas, met alles wat er op stond weggezakt en terstond door water vervangen, dat zich weldra over de omliggende eigendommen heeft gestort. Dit geheimzinnige voorval heeft de bewoners in den omtrek met grooten schrik vervuld, te meer dewijl het tot dus ver nog niet gelukt is den afgrond te peilen. — Naar gemeld wordt, hebben eenige dames den paus ter gelegenheid van Ma-ia Hemelvaart ecu half millioen francs gezonden, als opbrengst vau den St.-Pieterspeuning. — De Courrier de la Roehelle deelt een ontzettend voorval mede op de boot la Marie Aimée. Dit vaartuig, onder bevel van kapitein le Goaster, had 14 Februari de haven verlaten ter kabeljauw vangst bij IJsland. De bemanning bestond uit 19 persenen, meest allen Bretons. Na een zeer gelukkige vangst keerde het schip tonder eenig meldenswaard voorval naar Frankiijk terug, toen in den nacht jan 8 op 9 Augustus, op 100 mglen van de kusten van IJsland, een der opvarenden, Croajou genaamd, plotseling werd aangetast door een aanval van razemy, waarvan men de oorzaak niet vinden kan. Deze man, buitengewoon sterk, was gewoonlijk zeer stil en somber en daaibij zeer twistziek. Bij hem in de hut bevond zich een matroos, wiens arm eenige dagen te voren ten gevolg:) van een stortzee door het roer gebroken was. Croajou werpt zich op den ongelukkige, die niet in staat is zich te verdedigen, kerft hem letterlijk met messneden en geeft hem in zyne woede ontelbare beten. De plaats waar dit alles gebeurde, le Poste genaamd, is slechts door één man te bezoeken. Op lut geschreeuw vau den matroos snelt de kapitein toe. Terstond weTpt Croajou zich ook op hem en brengt hem met het mes een stoot iv het aangezicht toe, die hem het kakebeen verbrijzelt. Twee schepelingen snellen hem te hulp, maar in de volslagen duisternis, die er heerscht, kunnen ook zy de aanvallen van den woedeuden gek niet ontwijken, en ook zij worden op verschrikkelijke wij te gewond. Aan den kapitein en de beide matrozen gelukt het eindelijk bebloed en verminkt het dek weder te bereiken, den ongelukkige overlatende aan de razemy van Croajou. Elk was echter overtuigd dat het slachtoffer reeds bezoeken zou zyn. Den gehöelen nacht waakte de bemanning voor den nauwen ingang. Niemand meer hebbende aan wien de woedende zijne razernij kon kotleu, verbrijzelde hij alles en dreigde allen die hem bewaakten te dooden. Nu deed hij pogingen om brand te stichten, en om deze nieuwe ramp te voorkomen moest men een groote massa water in de kajuit storten. len laatste moest de kapitein een einde maken aan dit drama. Door het wegbreken vau een plank in de zoogenaamde poste, kreeg hy gelegenheid een revolver op het monster te lossen. Croajou werd doodelijk aan het hoofd getroffen. Zyn slachtoffer werd deerlijk verminkt op het dek gebracht; hij ademde nog. Het lyk van Croajou werd den volgenden morgen onder het gtbed voor de dooden over boord geworpen. De Marie Aimée wierp later het anker op de reede van Saint Martin (Ile de Ré). De drie matrozen, wier wonden zeer ernstig zyn, werden naar het hospitaal vervoerd en de kapitein heeft zich by de rechtbank verantwoord. Het maritieme wetboek geeft den gezagvoerders onbeperkte macht in zulke omstandigheden, en hier althans moest kapitein Le Goaster er wel toe komen om het razende moDSter te dooden. — De nieuwe directeur-generaal der posterijen, de heer Seliban, heeft een merkwaardige circulaire gericht tot het postpersoneel. Misschien kan het geen kwaad de volgende résumés uit die circula-re onder de oogen te brengen van de Nederlandsche postbeambten: „üe post-administratie is van alle staatsdiensten die, waaraan het publiek de meeste zorg wenscht gewijd ie zien. Het gewicht der zoo verschillende belangen, welke wij hebben te behartigen, legt ons bijzondere verplichtingen op, en het vertrouwen, dat men in ons stelt, moeten wy ons waardig maken, door allen een even vluggen ah volmaakten dienst te verzekeren. „Bescheidenheid, stiptheid en beleefdheid moeten de wet en de eer zijn van onze administratie. Daardoor alleen wordt het staats monopolie van de postoryen gerechtvaardigd. Goed te doen is ouze plicht, beter te doen moet ons stre\en zrjn" „Ik hoop dat de post-beambten van alle rangen van die beginselen doordrongen zulkn zijn en blyven." Die vjortreffelijke woorden zijn, verzacht, de herhaling van het slot d<.r circulaire van den heer Vendal, die onder Napoleon 111 directeur generaal was der posterijen: „Vergeet niet, dat wy, op welken sport \an de hiërarchische ladder wy ook staan, de dienaren zijn van het publiek, dat ons betaalt."
— Gustave Flaubert, de auteur van Salambó en Mme Bovary, zal binnen kort een groot drama, getiteld De verzoeking van den Heiligen Antonius, doen opvoeren. Dat zal het eerste tooneelwerk zijn van dien schryver, wiens werken vau zooveel kennis en studie getuigen, al kan men er ook zakere voorliefde voor excentriciteit niet aan onUeggen.
"Nieuwtjes uit Parijs.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/10/08 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297733:mpeg21:p002
{Uit de Standaard) Van de hand des heeren Saint Mare Girardin ziet een uiterst merkwaardig rapport het licht, Het werd uitgebracht namens een Comm'ssie door de Nationale Vergadering te Versailles benoemd, om licht te verspreiden over de houding van het Fransche bewind in het aangaan eu voeren van den geduchten oorlog, die het zwaartepunt der Europeesche staatkunde verlegd heeft van Parijs naar Berlijn. Verschenen bij de firma Germer-Bailliere, draagt het den titel: La Chüte du second Empire (De Val van het tweede Keizerryk). Dat zulk een rapport boe'en moet, springt iv het oog. Nog levendig heugt elk onzer lezers de zenuwachtige spanning, de koortsachtige trilling die ook in ons vaderland de gemoederen bewoog, toen in Juli 1870 plotseling het op elkander stooten van de twee sterkste militaire machten te duchten stond. Met een gretigheid die haar weerga zocht, werd elk telegram verslonden. Het was of heel Europa, en wij met haar, de polsslagen telde, die over de toekomst van ons werelddeel zouden bsslissen Toch was, wat men te weten kwam, uiterst onbeduidend. Van de eigenlijke toedracht der zaak in Paleis en Kabinet vernam meu slechts zooveel, als de acteurs in het bloedig treurspel geraden achtten rond te seinen. Althans voor zooveel Frankrijk betrof bleef de juiste ontwikkeling der toestanden een geheim. Dit geheim is thans ontsluierd. Met een nauwgezetheid, die verbaast, met een onpartijdigheid, die eert, met een volledigheid, die allen lof verdient, heeft de Commissie der Nationale Vergadering den loop der dingen van dag tot dag, van uur tot uur nagespeurd, en met een openhartigheid, die het recht der publiciteit erkent, haar resultattn blootgelegd. Zulk een rapport moet gelezen worden. Aan meêdeeling by uittreksel valt niet te denken. Slechts een drietal in het oog vallende bijzonderheden willen we aanstippen, om ten slotte nog een algemeene opmerking aan deze korte aankondiging toe te voegen. Het eerste is, het bijna onverhoeisch overslaan, in den nacht van 12 op 13 Juli, van een bijna gewaarborgden vrede tot een onvermydelyken oorlog. Gelyk men weet, had de Spaansche gezant, de heer Olozaga, den 12den Juli des namiddags te 3 uur het Fransche Gouvernement officieel kennis gegeven van het besluit des Prinsen van Hohenzollern, om af te zien van zyn candidatuur van den Spaanschen troon. Aan den Engelschen gezant Lord Lyous, en den Oos'enrijkschen, Prins von Metteruich, was nog dienzelfden dag door den Hertog van Grammont verklaard, dat Frankrijk met deze daad vrede zju nemen en slechts wenschte, dat ze meê door Koning Wilhelm ter zyner kennis werd gebracht. Gelijk uit de Mémoires van den ambassadeur Benedetti (Mamissionen Prusse) blijkt, was op even denzelfden dag door De Grammont een depêche naar Ems gezonden in gelijken, zeer vredelievenden geest. En ook Ie Ems beschouwde men de zaak als afgedaan. Pruisens Koning verklaarde aan Benedetti dat het incident uit den weg was geruimd en scheidde van hem op de vriendschappelijkste wijs. Toch volgde den 13den Juli reeds vroeg een besluit van den Ministerraad, dat geen anderen uitleg liet dan door het zwaard. Vanwaar dezj ommekeer? Het rapport geeft licht. Napoleon is de schuldige. Het is de Keizer, die in den avond van den 12den, geheel uit eigen aandrift, onverhoeds van vrede tot oorlog oversloeg en Frankrijks lot besliste door ecu schrijven aan zijn Minister van Buitenlandsche Zakeu, dat in zeven artikelen de te volgen gedragslijn onherroepelijk vaststelde. „10. Wij hebban met Pruissen, niet met Spanje te doen. 20. Het bericht van het loslaten der candidatuur is niet ambtelijk tot ons gekomen. 30. Prins Leopold is candidaat, en niet hy', maar zyn vader geeft de candidatuur op. 40. Benedetti moet derhalve eischen dat de Koning van Pruisen zich verbindt, om des noods een weer opnemen der candidatuur te zullen beletten. 50. Zoolang deze belofte uit Ems niet komt, moeten we geacht worden geeu antwoord te hebben. 60. Zoolang dit antwoord uitblijft, moeten we voortgaan ons te wapenen. 70. Van een meêdeeling aan de Kamers mag nog geen sprake zijn." Dit program is uitgevoerd. Het kostte Napoleon zijn troon en Frankry'k zijn glorie. Het tweede punt is de beleediging, zoo men zei, te Ems door Koning Wilhelm aan Benedetti of door Benedetti aan Koning Wilhelm aangedaan. Het feit is niet te loochenen, dat het gebeurde te Ems door bet Fransche bewind als laatste, beslissende drangreden tot onverwylde oorlogsverklaring aan het Corps Legislatief is meegedeeld. En evenmin, dat zoo in Frankrijk als in Duitschland door het verhaal van dit feit de oorlogszuchtige geest eerst recht ontronkt is. En wat blijkt nu? Wat we teu deele reeds uit Benedetti's meêdeeling wisten: 10. dat er noch van de ééne noch van de andere zijde een beleediging heeft plaats gehad; 20. dat het Fransche Gouvernement op het oogenblik der oorlogsverklaring nog niet in het bezit was van de dépêche door Pruisen aan de Buitenlandsche hoven gezonden, cii 30. dat van achteren die dépêche geen andere verklaring bleek te behelzen, dan waanneê het Fransche Gouverment nog op den dag der oorlogsverklaring betuigde vrede te kunnen nemen. Het derde punt eindelyk betreft de onverwachte verandering in Mac Mahons krijgsplan, die tot den noodlottigen ondergang van het Fransche leger by' Sedan leidde. De sroote vraag was: Zou het leger onder Mac Mahon by Chalons saamgebracht op Metz rukken om Bazaine te ontzetten, of den weg naar Parys inslaan om de hoofdstad te dekken? Mac Mahon had stellig verklaard, dat de weg naar Metz niet practicabel was, en uit krijgskundig oogpunt slechts één weg: die naar Parys, open stond. Toch toog hy naar Sedan. Waarom ? Dit blijkt thans. Den 22sten Augustus, des middags te vier uren, ontving Mac Mahon een depêche van Bazaine van dezen inhoud: „Ik blijf bij mijn voornemen om Noordwaarts op te rukken, dan op Montinédy ie gaan en zoo over Ménêhould naar Chalons le komen, zoo de weg mij tiet versperd is. Mocht dit het geval lijn, dan ruk ik op naar Sedan, en des noods naar Mésières om Chalons ie bereiken." Het is dus Bazaine, die Frankrijks ééue leger te Metz verloor, en het andere de plaats aanwees waar het reddeloos zou geslagen worden. En nu nog een korte opmerking. Girardin zelf geeft ze ons in de pen. Telkens wijst hij er op, hoe van Fransche zijde by' eiken tweesprong steeds, schier stelselmatig zou men zeggen, de verkeerde weg gekozen is. En de Keizer, èn de Ministers, èn de Kamer, èn de Maarschalken kozen altyd verkeerd, en werden, waar eerst het beste gekozen was, onveranderlijk toch tot het uitvoeren van het slechtere plan verleid. Men gevoelde allengs, schrijft hy', dat alles ineenzonk, wegviel en ons begaf. Er was een fataliteit, die het oog veiblindde, het doorzicht falen deed en schier elke daad in een feil omzette.
"Achter de schermen.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/10/08 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297733:mpeg21:p002