De Hr. Willink Ketjen, le. Luit. der Infanterie alhier, heeft het noodig geoordeeld, een all «heftigst artikel tegen dsu Eedacteur der Locomotief te schrijven, eu dat niet aan dj Locomotief, maar aan da Samarangsche Ct. ter pia»t»iug te zenden.(•)
Wij moeten dat artikel hier overnemen, omlat wij het beantwoorden willen, en omdat onz; lezers de twee partijen dieaen te hooren.
Het schryven van den Hr. Keuen, den aanvaller, is het eerst aan de beurt.
Op den 17en Maart jl. liebbea zich drie officieren, waaronder de ondergeteekende, ten huize van deu Redacteur der Locomotuf vervoegd, en heeft eau hrwmer iich, met de volgende woorden, tot ZEd. gewend.
„Mijnheer! In de laatste dagen zijn er in l*av „blad eenige artikelen \ ersciienen over militaire „aangelegenheden, die ons de vrijheid doen* nemen „tj eenige inlichtingen te vragen, en' die avvder„keebig te geven, voorzoover wij veem eenen het u „aangenaam kan zijn, over eenige onjulsjheden, in „UW BLAD VOORKOMENDE, BETER INGELICHT TE WOEDEN. „Wij zullen voor het cogenblik slechts drie ouderwer„pen aanhalen, die achtereenvolgen» in uw blad besprakken werden.
„Ongeveer .wee maanden geleden kwam in een „artikel: „üanttnes" de zinsnede voor: „het „ware te wenschen, dat de officieren' hun minderen „avat meer het voorbeeld gaven in een matig ge„bruik van sterken drank.
„Dez« zljdelingsche beschuldiging, als uwe persoonlijke opinie geheel op zich teil staande, kunnen we, „zonder beleidiging tan on« gevoel van eigenwaarde, „niet anders beantwoorden dan door haar aan het ocr„deel van het publiek over te laten. Wij releveren „HAAR DAN OOK ALLEEN, OM DE GELEGENHEID TE HUi,.BEN U ONS LEEÜAVEZEN TE ISETUIGEN, OVER DE KEUZE „UWEB KENNISSEN ONDER DE OFFICIEREN, DIE U TOT „ZOON TREURIG OORDEEL GEBRACHT HEEFT.
Nadat de Eedacteur op het gewaagde van dezen zln doelde, ging spreker voort:
on^'*6o^_f (& HL
„SCHREVEN; DE UITDRUKKING DIE DAARIN" VOORKOM! WERD „MJJ, ONDER DEN INDRUK VAN DET OOUENBLIK, IN DE „PEN GEGEVEN, DOOlt EENE ZAAK, DIE JUIST TEU MIJNEE „KENNIS KWAM, EN DIE, ALS IK MIJ NIET VERGIS, TE „SaLATGA WAS VOORGEVALLEN; ZIJ HAD ECHTER GEEN „BETREKKING OP OFFICIEREN DEK InL'ANTERIE; BOVENDIEN „HAD IK .MET DAT SCHRIJVEN NIET DB MINST ONHEUSCHK „BEDOELING, EN INDIEN IR GEWETEN HAL), DAT SOMMIGE „HEEREN HIEROVER GEVOELD! WAREN EN MIJ DIT TOEN, „OP EVEN BEIEEFDE WIJZE ALS NU DOOR U GESCHIEDT, „ONDER liET OOG GEBRACHT WAS, DAN ZOU IK DIT GAARNE „ONMIDDELIJK HERSTELD II LUI. KV. „WAT UB f TAVEÊDE GI DI KLIK lil, TREFT, HET IS WAAR, „de politie is verantwoordelijk in den doolt ij bb„diillden zin, doch telkens als er sprake is van conflicten waarin .militairen betrokken zltn, onttrekt „zij zich uit vrees aan dik verantwoordelijkheid. „En eindelijk, het bericht uit Djocja, waarvan „mijn artikel „tact van hoofdofficieren" een ge„volg «fa's, is mij eerst hede^j geblekkn onjllsj te „ZIJN, Ik MEENDE OP MIJN COR.RESPONDENT TE KUNNEN „vertrouwen, doch dit vertrouw en schijnt m jsl'la atstte „zijn. ik erken, dit is avel geen voldoen i) excl l:;, daar ik „in ieder geval aansprakelijk blijf, .maar u begrijpt, „dat ik alles niet altijd even nauwkeurig kan' nagaan, „en alli in hoofdzaak moet bepalen tot de redactie der „hoofdartikelen. Overigens is deze zaak in zoover in „het rune geuraciit, dat zij reeds in het blad van „heden, door een schrijven dit djocja, zooveel mo„gelijk is gecorrigeerd. wat aangaat die aanean„ding van een chinees, cok hieromtrent zal ik na,,i)er doen onderzoeken en de onjuistheid zoo noo„dig herstellen." Hiermede was het gesprek in hoofdzaak geëindigd. De officiereu, ofschoon het gevoelen niet deelende van den heer van Kester.n, die, afgaande op zijne redeaeriug, schijnt goed te keuren: le. Dat een publicist algemeene gevolgtrekkingen maakt, onder den indruk en ten gevolge van ecu felletnstaand feit. 2e. Dat hy de eene autoriteit beschuldigt, omdat ecu andere haar plicht uiet doet. 3e. Dat hj op berichten van ónvertrluvvbare correspondenten, redeneringen bouwt, krenkend voor de waardigheid van hoofdofficieren. 4e. Dat hy feiteu publiceert eu ze eerst daarna onderzoekt De officieren, zeggen we, ofschoon dat gevoelen niet deelende, waren echter iv zoover voldaan over de explicaties vau den Heer vau Kesteren, dat zij meenden, dat daar waar gedwaald was, dit ter goeder trouw geeu ilit rteam, vol^eue de v<.-r__„*r"og vun. etc— Ked'actßlfr een begiu van uitvoering had gekregen iv zyn blad va>> dieu dag. Nadat hun woordvoerder hunne excuses gemaakt had over het oponthoud dat zij ZEd. veroorzaakt haddeu, scheidden zij, na het wisselen van ecu hauddruk. Mijnheer van Kenteren! Op uwe eer, voor zoover die bestaanbaar is bij hetgeen volgen zil, viagen Wij u: is niet de geest van liet tusschen ons gevoerd gesprek correct, zijn niet- de woorden nagenoeg letterlyk in het vorenstaande weèrgi geren ? Dat gij d-j waarheid hiervan slechts schoorvoetend erkennen zi. lt, bewijst dat gt uw onwaarde ala publicist gevoelt, en ook wij gaan er slechts met leedwezen tje over u als zoodanig aan het publieke oordeel ovor tt gev.n. Doch tij hebt er ons toe gedwongen. Sedert ons ondeihoud i- een week voorbijgegaan. In dat tijdaverljop is er, iv strijd met uwe verzekering, in uw blad goene apologie gemaakt over uw artikel „tact van Hoofdofficieren" dat toch volgens uw eigene verklaring zijn aanlijn dankte aau valsche berichten. Hoc is dat. mynheer van Kesteren? Moet ge niet erkennen dat het billijk, rechtvaardig ja plicht is, het publiek te waarschuwen, opdat het wete dat het devies van uw blad is „leugen en partijdigheid," dat het dus niet langer vertrouwbaar is en ep ééu liju dient gesteld te worden met A«modée, Kladder_datseh, Charivari, c. s. Ten slotte, eene uitweidiug. De heer Roorda van Eisinga noemde, voor eeuige maanden, uw blad een eeuw bij zijn tyd ten achteien. Gij beantwoorddet die beschuldiging met tvvea kolommen smaadredenen in een huichelachtigen vorm en besloot met de wooiden: „doch er is meer." Nu mocht de lezer, die reeds walgde van uwe ter ?ake niets afdoende persoonlijkheden, verwachten, dat uwe eigenlijke repliek biuuen eenige dagen zou volgen. Helaas, manuden zijn sedert verloop-n, doch er is niets gevolgd. Wij brengen dit feit in herinnering, om den lezer attent te maken ep uw „tact als publicist" om u van onaangename zaken af te maken, die veel heeft van wat een schooljongen noemt „er hopjes op nahouden." Wij brengen dat feit in herinnering, met het oog op later.— W. E. WILLINK KKTJEN, 1" Luitenant der Infanterie. Ziehier nu wat de waarheid is. Toen den 17en Maart jl. de ovatie aan Majoor Cavaljé ten einde was, vervoegden tich diie officieren, die daaraan deel genomen hadden, bij de redactie van de Locomotief; do een, de woordvoerder, stelde zich voor als den Luit. Kbtjen; de anderen bleven ongenoemd, De HH. wenschten den ondergeteekende alleen te spreken. Ik zocht „aar een geschikt plekje, maar vond er' door de aanwezigheid van eenige bezoekors gte: ; ik verklaarde my echter r.p een vraag van den Hr. Kbtjen volkomen b.reid, de HH. des avoi:da tegen half zeven te mijnent te ontvangen.
Heeds vóór den bepaalden tyd was de Hr. Ketjen met dezelfde officieren, die thaii9 aan mij werden voorgesteld in mvjn woning; ik wees hun een kamer, en nadat wij al-, len plaats geuomeu hadden, begou de Hr. Ketjen ongeveer aldus:
„Mijnheer van Kesteren, wij hebben de vrijheid genomen U om een onderhoud te vragen, omdat wij reden meenen te hebben, te gelooven dal er bij U een Misverstand aangaande het leger heerscht, dat U omtrent militaire zaken niet altijd zoo ingelicht wordt als wel wenschelijk zon zijn. (*) Ik zal maar die onderwerpen aanhalen. Eenigen lijd geleden kwam er in Uw blad ten artikel voor, waarin niets minder werd gezegd, dan dat de officietie/t schuldig maken aan dronke/nc/tap*e zijdeliugfche -beschuldiging staat als uw persoonlijke opinie geheel op rich _nive, en we kunnen zonder beleedijing van ons gevoel van eiger.waaide niet beter daarop antwoorden, dan door haar aan het oordeel van het publiek over te lateu. Hel is mogelijk, cal er officieren zijn op wie de beschuldiging van toepassing is, maar als men het ongeluk heeft ouder zij/i kennissen van officieren alleen zulke personen te hebt/en, dan is dut toch, dttiikl ons, nog (jee/t reden om hel geheele corps am te vallen." Ik. „Mijnheer Keljen, zoudt u de goedheid willen hebben, die laatste zinsnede even te herhalen ?" De Hr. Keljen.- „Welke bedoelt n?" Ik. Ik bedoel dien zin, die begint niet: „Als men het ongeluk heeft" enz De Hr. Ketjen heeft de goedheid, het gesprokene te herhalen. Ik. Mijnheer Keljen, u kent hel oude spreekwoord: de smaken verschillen. Ik beoordeel iv deze quaestie de>i smaak van anderen niet, maar als ik werkelijk het ongeluk had, onder de onmatige officieren kennissen te verkrijgen, dan, verzeker ik u, zou ik welen mij ten spoedigste vau die relalié'n ie on/doen." De Hr. Ketjen schynt zijn toespraak te willen vervolgen. Ik. „ Voordal u verder gaal, nog een vraag. Mag ik vtn h weten, mei welk doel u hier gekomen zijl: is dal om mij een of meer hatelijkheden toe te voegen, of om welwillend eenige inlichtingen le verschaffen, waartan ik partij kan trekken ? Dat wensehte ik eerst te weten." De Hr. Ketjen. „Volstrekt net: we zijn hier gekomen alleen met het doel, om u eenige inlichtingen Ie geren, ah u die ten minste ontvangen wilt, die 11 wellicht nuttig kunnen zijn." Ik. „Ah, zoo! Wij kunnen dan voortgaan." De Hr. Ketjen „Om op die quaestie van dronkenschap uitzondering u weerhouden kan hebben, zoon algemeen vonnis te vellen." Ik „En/in! Maar iaat ik u niet storen.'" De Hr. Ketjen brengt daarna de quaestie der kadets eu het gebrek aan tact, dat de Hoofdofficieren ten opzichte der iuvitatiën van Z. H. Pakoe Alam getoond zouden hebben, ter sprake. Ook verzekert hy da* de soldaat die, blijkens de Locomotief, beschuldigd werd een Chinees aangevallen te hebhen, ten onrechte verdacht was. Wat de cadets betreft, voert de spreker aau, dat z. i. de polili? tegen onveiligheid op straat te waken heeft, ei uiet de militaire autoriteiten; en wat het uiet aannemen der invitatie vau Pakoe Alam aangaat, beweert de Hr. Ketjen, dat meu z. i. de oorzaak mo.-t zoeken in de omstandigheid, dat de uituoodiging aau de officieren vai het leger twee dagen later kwam dan die aan ie officieren va:i de schutterij, en iv de financiëele en andere bezwaren, welke van eon niet tijdig voorbereid uitstapje naar Djocja onafscheidelijk zijn. Hét een en auder werd i" -'''' beleefde betn/ordigiugen uitgesproken, lic. „Hebt u nog iets?" Da Hr. Ketjen: „Neen, daarop alleen wenschten wij u attent maken. Ik. Dan zal ik u antwoorden. Ik begin mei le zeggen dal het Wij aangenaam is, van u al die mededeeli/igeu ontvangen le hebben. Als redacteur bij hel behandelen van honderden zaken sta ik onvermijdelijk aan dwalingen bloot, maar hoe minder dat hel geval is, hoe beier. De uitdrukking over de onmatigheid der officieren is ecu gedeelte vm ecu artikd, dal ik zelf geschreven heb, eu waarvoor ik dus aansprakelijk beu. Zij is echter minder juist door u weergegeven. Iv het bedoelde artikel bespreek ii de canlines: die moeten, meen ik, afgeschajt worden: en zij beperken de dronkenschap toch niet, en als men den soldaat goed bezig houdt eu hem llinke recrealiezalen geeft, eu oh verder de officieren nog meer dan tegenwoordig hun ondergeschikten i„ matigheid voorgaan, dun is er een bet,-,- r^eci (l, wac/liei/ ,/-„ tegenwoordig verkregen wordt. Zoo ongecer moei ik gerelateerd hebben. Ik herinner mij hel artikel natuurlijk niet woord toor woord, maar ik durf zeggen dat ik den zin juist weergegeven heb. De Hr. Ketjen stemt dat toe. ■**• »Welnu, ik heb het artikel geschreven onder den indruk van een'ge gevallen van dronkenschap in een naburig garnizoen (ik heb dit niet genoemd), „ik heb een gebrek in hel a gemeen willen amwijten. Hoe men uit mijn gezegde kan n/leiden, dat ik alle, zelfs de meeste officieren voor dronkaards Aie'd, moet ik verklaren volstrekt niet te begrijpen, liet spijl mij intusschen, dal u mij daarop niet veel vroeger attent gemaakt hebt: als U dadelijk na het verschijnen van het artikel b[j mij gekomen waar:, om mij op denzelfden uangenam.cn cri fatsoenlijken toon ah thans ttw fredenkb/g te doen hooren, dan had ik tt, èioen dis nu', mei genoegen ontvangen. i, iemand kr/n mij ten laaie leggen, dat ik ooit g (f Men verüvlijke deze en de volgende i-ursiel' gedrukte woorden met de lezing, door den ilr. K. in Liiisverstuad vim ile ziiak gegeven. v. K.
gerd heb, een aanmerking te hooren en daarvan party te trekken. Nu heeft hel misverstand vele maanden geduurd! „Ten tweede: TI zegt, dat de politie verantwoordelijk is voor heschera.ing tegen strualrooverijen door militairen, maar dal is een ieere quaestie. Wij hebben hel indertijd met de Boeginee-sche militairen gezien: de politie en de militaire avtoriteilen stelden elkander aansprakelijk, maar er gebeurde niets. In elk geval zuil U moeten toestemmen, dat de militairen Ie voorkomen hebben, dat er gestolen gotd m de kazerne worde gebra De Hr. Ketjen verzekert, dat daaraan tegenwoordig met alle kracht de hand gehouden wordt. Ik. „Zoo, dat doet mij pleizier; dat zal ik onthouden, Ook zal ik eren opleekenen, wal w mij van dieu aanval op ten Chinees helt, verteld. „Nu heb ik uog alleen le spreken over het artikel betreffende den tact van hoofdofficieren. Dal artikel, de HH. moeien dit wel ii aanmerking nemen, is ingezonden." Ecu der HH. getuigen: „Ja, dat is zoo!" De Hr. Ketjen -. „Dat wist ik niet. Maar entin, al» Mijuluer v. K. het zegt, zal het wel waar zijn." Ik. „Wc/meer ik ingezonden stukkeu ontvang, Mijne Heeren ! dm stel ik mij drie vragen: \e is de inzender of schrijver een man, bevoegd lt achten om over het door hem gekozen onderwerp te schrijven.' Ie is hij een man, wens eerlijkheid boven alle verdenking staal.' 'ie is er ook een omstandigheid te noemen, waarom de inzender juist in dit geval minder geloof zeu verdienen.' Dien regel heb ik ook len opzichte vut het ingezonden stuk over den tact der Hco.'dof/icieren gevolgd. Ik kende den inzender als een fatsoenlijk, braaf, geloofwaardig man, en ik heb daarom zijn artikel geplaatst. Dat neemt niet weg, dat er nog altijd gevaar voor dwalen bestaat, en werkelijk schijnt ook hij eenige onjuistheden verteld te hebben. In het nommer, dat heden avond verschijnt, publiceer ik althans een correspondentie vit Djocja, waarin ten ipzich/e van een paar punten hetzelfde, wordt bttceerd, wat ik van u heb mogen hooren; daarmede is voorioopig genoeg gedaan; ik zal verder deu inzender, den eenig aansprakelijke, over de quaestie spreken." Wat ik later deed. Verder viel er niets belangrijks voor. De HH. namen daarop afscheid, na mjj nogmaals gezegd te hebben, dat *■<><•[>•„- ;|f lji,n d« lr.nnnL.ii vrnUiJ r.;_* l___l„_ zou duiden: zy hadden den stap gedaan in de gedachte, dat ik gaarne eenige inlichtingen zou ontvaugen, die een misverstand konden voorkomen, ik bedankte hen. En wat was het nu? vroeg men mij, nadat het onderhoud was afgeloopen. Tk vertelde de geheele zaak, zooals ik ze hier vertel. De man, di-j de vraag tot mij richtte was een van de twee kennissen, aaa welke_i'< verzocht i.ad, om tegen ze» uur bij mij te komen: ik moest, schreef ik hun des middag», ecu onderhoud mee drie onbekende officieren hebben, en het kon noodig worden, dat ik daarby getuigen had. Ik heb die getuigen ongeroepen gelaten: na de pertinente verklaring van den Hr. K. dat zyn komst, zooals hy zich thans uitdrukt, volstrekt niet een vijandige bedoeling had, was hun tegenwoordigheid onuoodig, dacht mij ; na huu verzoek om my alleen te spreken, zou zelfs, meende ik, hun tegenwoordigheid, wegens den plicht van feeheimhouding welken ik als redacteur te vervullen heb, ongeoorloofd zijn geweest De gioote hoeveelheid papier, welke de HH. voor zich op de tafel .zagen, en welke ik bestemd had voor notulen, door een der HH. officieren en een van mijn getuigen te maken, moest dus ongebruikt blyven. ■ Ik heb echter thans geleerd, voorzichtiger te zyn. Maar ik heb niet geleerd, voor bedreigingen te buigen. Ik heb mjj nooit een rectificatie laten afdwingen, en voordat ik my in myn huis aan grofheden onderwerp, zal ik mijn karakter moeten verloochenen. Ik heb dm Hr. X. aangehoord, omdat hij in een beleefden vorm mij inlichlitgen verschafte, welke mij nuttig konden ziju; ik zal hem het antwoord op de scheldwoord.n, welke hy mjj thaus door middel vau een dagblad toewerpt, onthouden. Soheldwoordeu zyn geen ar< umenten, dan alleen tegen hen, die ze gebruiken Ik zal verder niet in een outlediug van het strydschrift vau den Hr. K. treden; wie het artikel voor de tweede maal leest, eu een oogenblik nadenkt over volzinnen als deze: „Dat gij de waarheid slechts schoorvoetend erkennen zult, bewijst dat gy Uw onwaarde als publicist gevoelt,'' die kan de redeneering niet zeer klemmend achten. Ik ontkon vervolgens: dat ik een rectificatie van het ingezonden artikel over den tact van hoofdofficieren beloven kon ■ dat ik apologie heb toegezegd: dat ik de eene autoriteit beschuldigd heb omdat een andere haar plicht niet dted; dat ik eerst feiten publiceer, eu ze daarna onderzoek, en al wat mij verder laste wordt gelegd. Niet gewoon, om dadelijic iemand *__ boos opzet te verdenken, kan ik deze ei endere onjuistheden a.u misveistand toeschrijven; maar onjuistheden blyveu het.
Ik vraag daarna: gesteld eens, dat ik werkelijk behalve ecu onderzoek, een rectificatie beloofd had, hoe is het dan te verdedi-en d -e Hr. K. reeds vijf dagen va het uitspreken dier belofr zonder vooraf een enkel maal bij nrj onderzocht te hebben, of die rectificatie uit onwil of door van my onafhankelijke omstandigheden verdaagd werd, iv een ander blad mijn rechtvaardigheid locchent? Koe ook rijmt zulk een daad met de „volstrekt niet vyandige bedoeling"? En ik eindig met dit voorstel: De Hr. Ketjen en ik kiezen elk twee mannen, die te zamen een vijfde benoemen; die vijf maken een eeregericht uit, dat over ons uitspiaak doen, en de uitspraak met de overwegineeu publiceeren zal. De Hr, K. zal my bereid vinden, om hem alie redelyke satisfactie te geven, welke die Commissie mij oplegt.— C. E. v. Kesteren.