Inlichtingen der Regeering. 's-Gravenhage, 31 Lecember 1873. Ter voldoening aan het vei langen der Tweede Kamer van de Haten-Generaal, om inlichting te ontvangen, betreffende klachten omtrent de handhaving van het verbod van godsdienstig onderwijs op de openbare inlandsche scholen ia Nederlandsch Indie, meent de ondergeteekende, in verband tot de beraadslaging van den 18den dezer, zich te kunnen bepalen bij het volgende. De grieven der adressanten zijn tweeledig. Zij hebben bttrekking vooreerst op het weglaten van Jezus' naam uit schoolboeken, waarin oorspronkelijk daarvan melding gemaak", was; en ten andere ep let gebruik maken op de pcholen van werkjes, zelfs voor prijzen in aanmerking komende, waarin door dwaze en onkjesche verhalen het Mahomedanisme verheerlijkt wordt. Zooals de adressanten zich uitdrukken, zou alzoo aan den eenen kant bedoeld zgn „verzwijging en verduisteiing van het Christendom", aan de andere zijde „bevordering van onzedelijkheid en aanbeveling van den Islam", Het is der Kamer bekend, dat art, 4 van het Koninklijk besluit van 3 Mei 1871 no. 17 (Indisch Staatsblad no. tiHv betreffende; het onderwij-., dat van Gouvernementswege aan de inlandiche bevolking van Nederlandsch-Indie wordt gegeven, alle godsdienstig onderwijs op de scholen verbiedt; doch de schoollokalen buiten de schooluren beschikbaar stelt vooi bet geven van onderwijs in den godsdienst. Dit voorschrift, hetwelk gelijkluidend is overgenomen uit het Koninklijk besluit van 30 Mei 1868, n". 37, dooiden Minister van Koloniën Hasselman voorgedragen, en waarvoor later het besluit van 3 Mei 1871 in de plai.ts tiad, heeft alzoo, wat de eerste alinea betreft, geen andere bedoeling dan dat bet onderwijs ep de scholen geene godsdienstige strekking hebba; met andere woorden: dat het schoolonderwijs niet dienstbaar worde gemaakt aan de bevordering der leerstellingen van de eene of andere godsdienstige gezindheid. Eene bepaalde verdediging vau dit artikel zal thans wel niet. van den ondergeteekende worden gewacht. Genoeg ?ij het te doen opmerken, dat in den Indischen Archipel met zijne grootendeels Mahomedaansche bevolking, zoodanig voorschrift door de rechtvaardigheid zoowel als door het staatsbelang schijnt geboden. Een noodzakelijk' gevolg dezer bepaling is, dat geene werkjes ten gebruike op de scholen mogen worden toegelaten, waarin wordt uitgegaan van stellingen die meer bijzender den grondslag uitmaken van het geloof eener bepaalde godsdienstige gezindheid. Bijzonderheden, ontleend uit de gedijde geschiedenis, waarop naar het oordeel der Christenen de waarheid en de voortreffelijkheid hunner leerstellingen zijn gegrond, mogen alzoo niet in dat licht aan de inlandsche schooljeugd voorgedragen worden; evenmin als voorstellingen of overleveringen berekend om de Mahomedaansche geloofsleer te staven. Toetst men dé door adressanten vermelde bijzonderheden aan bovenstaande regelen, dan zal men moeten erkennen, dat bet weglaten van den naam Jezus, in verband met bijzonderheden uit diens leven op aarde, niet ten onrechte heeft plaats gehad; maar dat aan den anderen kant het gebruiken van boekjes als dat van Iladji Ibrahim nadrukkelijk moet worden veroordeeld. Wat bet eerste betreft, verwijst de ondergeteekende bepaaldelijk op de zinsnede op bladz. 5 van onderen der bijlage van bet adres, waar Jezus is voorgesteld als de Heiland der wereld. Zoodanig dogma mag en kan niet op de inlandsche gouvernementsscholen worden onderwezen. De mo"elgkheid aannemende, dat met het schrappen van uitdrukkingen nu en dan te ver worde gegaan (ofschoon zulks niet blijkt uit de genoemde bijlage), zal de ondergeteekende echter gaarne den Gouverneur-Generaal uitnoodigen, om zorg te dragen, dat het toezicht op de schoolboeken niet strenger 'Ü dan noodig is voor de stipte toepassing van het wettelijk voorschrift. Eindelijk, wat het laatste aangaat, heeft de ondergeteekende niet geaarieid, zoodra I.ij kennis verkreeg van de klacht dat boekjes als dat van Hadji Ibrahim voor schoolgabttiik zouden zijn aaubevoLn, deu Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, ouder dagleekeniug van 13 November 11, litt. Aaz. n°. 28/2089, te schrgven als volgt: „Maar zoo de Regeering dus alleen en strikt neutraal onderwijs van harentwege verstrekt of ondersteund, mag zij niet toelaten, dat in eene andere, aan het Coristendom vijandige of tegenovergestelde ridtiug op dat beginsel worde inbreuk gemaakt. Aanleiding tot deze opmerking vind ik in eene mij gedane mededeeling, dat onder de Malehche leesboeken, van wege het Gouvernement uitgegeven er een voorkomt, getiteld: „Zamenspraken in het Maleisch van Bjohor, verzameld door Hadji Ibrahim," hetwelk ook bestemd zou zijn voor prijs aan de inlandsche schooljeugd; en dat in gemeld werkje allerlei onzinnige en walgelijke geschiedenissen voorkomen, die hare waarde ol bare beteekenis uitsluitend daaraan ontleenen, dat zij strekken tot bevestiging van verhalen in den Koran. Ik houd mij overtuigd, dat Uwe Excellentie niet zal nalaten, zoo deze mededeeling blijken mocht juist te zijn, zoodanig boekwerk onmiddelijk van de inlandsche scholen te doen verwijderen." Terwijl de ondergeteekende alzoo vertrouwt het bewijs geleverd te hebben, dat het „koketteeren met den Islam," waarvau het adres giwaagt, althans niet op zgne medewerking kan rekenen meent hij zich, in afwachting van het i.ntwoord van den Gouverneur-Generaal op het aangehaald schrijven, aan de bovenstaande mededeeling te mogen houden. Be Minister van koloniën, Franssen van de Putte.
De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- 10-04-1874
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- Datum
- 10-04-1874
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Semarang
- PPN
- 852209738
- Verschijningsperiode
- 1863-1956
- Periode gedigitaliseerd
- 1863-1903 / 1947-1956
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB C 76
- Nummer
- 83
- Jaargang
- 23
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
Staten-Generaal. Zendeling-genootschap — Grodsdienstig Onderwijs. Tweede Kamer.
In Gevangenschap te Coomassie.
Onder dezen titel bevat de Times eene belangrijke cor.
respcndentie uit Prahsu, betreffende het wedervaren van drie zendelingen — de heer Kühne en den heer Ramseyer met echlgenojte — die door de Ashantijnen iv Juni 1869 gevangeu genomen, eerst onlangs door koning Coffee aan de Engtlschen zija uitgeleverd. De zendelingen bevonden zich bij hunne gevangenneming nabg Anum in de Kreepee-streek, welker bevolking, voortdurend overhoop liggend met de naburige Aquamocs, thans vau hare vijanden, gesteund door 6000 Ashantijiieu, onder bevel van Adoo Buffoo, een nieuwen aanv. 1 te verduren had. Domprey, de aanvoerder der Kreepees, had de zendeliugen gewaarschuwd, doch van oordeel zijnde, dat, die poging om hjn weg te krijgen, slechts de bemachtiging hunner goedereu ten doel bad, blpven zij, niettegenstaande de stad geheel verlaten werd, zonder catechisten en dienstbaden, alleen achter. Den 12u Juni van het jaar 1869 nu, was me^r. Ramseyer bezig met buiten hare woning liunen te drogen, toen zij eensklaps boven het hooge gras eenige geweerroeren zag uitsteken. Cngeveer een twintigtal mannen verschenen en richtten hunne geweren op het huis. Mevrouw Ramseyer wenschte hun goeden morgen en giug naar binnen om haar man en den heer Kühne ts waarschuwen. Beide zendeliugen kwamen daarop naar buiten; na er zich vau vergewist te hebben, dat zij met Ashantijnen te doen hadden, verklaarden zg hunne vrienden te zijn, en niets met den oorlog te maken te hebben. De Ashantijnen schudden hun na die verklaring de hand, en hun aanvoerder zeide, dat allen naar de stad moesten gaan om den generaal hun compliment te maken. Eene tegenwerping dat er dan nie- ; mand overbleef om het huis te bewaken, werd uit den weg geruimd door de verzekering dat er schildwachten bij de woning zouden geposteerd worden, en weinige oogenblikken later daalden de zendelingen—mevr. Eamseyer met een kind van 10 maanden op haar arm — deu heuvel af, dio hen van de stad scheidde. Onderweg ontmoetten zij ongeveer 500 Ashantijnen, die met woest geschreeuw den heuvel oprenden. Anum bestaat uit 3 steden. In de eerste stad vertelde men dat de generaal in de tweede en in de tweede dat hij in de derde was. In de derde gekomen, was hij ook daar niet, en heette het dat men hem een weinig verder in een dorp vinden zou. Zoo hield men de gevangenen den geheelen dag aan den praat, en eerst des avonds bereikte men een dorp, waar zich de koning vau Aquamos bevond. „Wij zijn zendelingen," v;egden zij dezen toe, „en w\j hebben niets met den oorlog uit te staan; waarom behandelt men ons aldus?" Opnieuw klonk het: „gaat naar den generaal der Ashantijnen; hg zal u ongetwijfeld weer naar huis zenden." Den volgenden dag werd derhalve de reis hervat: mevrouw Ramseyer verloor een schoen in een moeras, maar mocht geen oogenblik toeven om hem er uit te halen, terwijl de heer Kühne, een weinig achterblijvende, met de zweep gedreigd werd. 't Was avond alvorens men bg het kamp der Ashantguen wa 3 aangekomen. Terstond werden zij nu naar een soort van tent geleid, dat later bleek een groot regenscherm te weten, eu daaronder zat de gevreesde Adoo Buffuo, in een wit kleed gehuld. De soldaten van he; escorte kuielden neder, en stelden hunne gevangenen voor. Daarna verscheen een man, met ecu ontzaglijk mes gewapend, die de gevangenen — welke, naar 't schijn, aaneengebonden waren — van elkandsr scheidde. De heer Kühna werd in een hut gebracht, waar ecu hoofd der Ashantijnen bezig was-zgae bloedende wonden —in het dien dag geleverd gevecht bekomen—met warm water te wasschen Hij beval den heer Kühne te gaan zitten, en maakte een gebaar alsof hij ham de armen wilde afslaan. Vervolgens vroeg hg zijn gevangene of bij had medegevochten, en ten antwoord krijgende, dat hij een priester voor zich had, gaf hij een teeken, den heei Kühne in boeien te slaan. Deze overtuigd dat hij ging sterven, kon op korten afstand hooren, hoe de heer Ramseyer en zijne vrouw, eveneens in ketenen, elkander in hartverscheurende bewoordingen vaarwel zeiden. Evenwel, ofschoon geboeid en geplunderd, werden zij verder niet mishandeld, en Adoo Buffoo liet hun in beleefde termen weten, dat hij voornemens was hen naar hunne broeder» terug te zenien, doch eerst moesten zij zich naar een vreedzame stad bepe/en, waar zjj konden eten en uitrusten, alvorens de reis te aanvaarden. Hij stelde hen onder bewaking van een oud hoofd en eenige soldaten, en liet hen gaan. De vreedzame stad, waaiheen zij op weg waren, was Coomassie, gelijk zij van hunne geleiders vomamen. Na 5 dageu marcheerens was men ia de Quow-streek aangekomen, en van daar naar Coomassie ging het door heesters er. struiken. Mevrouw Ramseyer had een weinig melk in een flasch, waarmede zij haar kind gedurende eenigen tijd in het leven hield. Toen dat voedsel was verbruikt, bereidde zij eene spijs uit eieren en gekookt graan, en in de dorpen, die men doortrok, gingen de zendelingen huis aan huis om een ei bedelen. Niet altijd werd aan dit verzoek voldaan, maar toch waren er velen, die hun zelfs ongevraagd voedsel verschaften- Desniettegenstaande werd bet kind dagelijks magerder en bleeker, eu voor bet einde van Juli was bet gestorven. Juist was de arme kleine begraven, toen de gevangenen van Koning Coffee een geschenk ontvingen, met de boodschap, dat zij niet bevreesd moesten zijn. Ofschoon zij naar aanleiding daarvan door hun geleide aanmerkelijk beter behandeld werden, toch bleef de gewoonte om hen des avonds te ketenen, behouden. Hoewel slechts op korten afstand van Coomassie moesten zij nog gciuimen tijd in een naburig dorpje vertoeven, alvovens hun verguud werd de stad binnen te teeden. Eenmaal daar, werd hun het Wesleyan-Zendingshuis tot verblijf aangewezen. Voor deu Koniug verschenen, verklaarde deze, dat hjj hen volgaarne zoude loslaten, en dit ook voornemens was, doch dat hg op de komst van Adoo Buffoo zou wachten. Toen deze generaal aankwam dreef hij— vetscheidene duizenden gevangenen voor zich uit, maar zij behoorden, zonderling genoeg, tot dat gedeelte van Kreepee, dat met de Ashantijnen bsvriend was. Dewg'l de oorlog niet veel succes had gesorteerd, had JBuffoo hen maar medegenomen, om niet met leêge handen terug te keoren. Do -ofidolïngen werdon vrij goed beliandold, ontviugen een maaudeljjksche toelage om zich voedsel te verschaffen, en kregen nu en dan zelfs geschenken. Den 17n Fel>r. liet de Koning zijne hoofden en de zendelingen voor zich verschijnen, maar nauwelijks was meu gezeten, of er werd brandalarm geslagen, en aangezien het een wet is in Ashantee, dat de Koning b|j eiken brand moet tegenwoordig zgn, haastte hg" zich er heen te spoedeu. Zoodra de brand was geblu3cht keerde bij terug en zeide tot de hoofden: „mijne vrienden, ik heb juist van het gouvernement een brief ontvangen, waarin mij verzocht wo*dt de witte mannen te laten gaan. Ik heb er persoonlijk niets tegen; wat zegt gg' er van?" Op die woorden rses Buffoo van zgn zetel op en protesteerde, waarna de Koning de stemmen der hoofden opnam: de meerderheid was het met Buffoo eens. Andermaal het woord voereude, verklaarde de generaal echter, dat hij hen tegen rantsoen zou loslaten, en stelde voor, dat de Koning 1000 periguins zou vragen; hij als hoofd zju slechts 800 periguins eischen, d. i. 6840 M. Inmiddels ging Elmina aan Engeland over, en van daar werd de heer Plange naar Coomassie afgevaardigd, om naast de aankondiging van dit feit tevens 1000 £ losgeld te bieden, Er werd nu een groote vergadering gehouden, en de Koning zeide daarin tot Plange: „En als ik nu de witte mannen niet laat gaan, wat zal de gouverneur dan doen?" Plange gaf als zijne meening te kennen, dat daar waarschijnlijk oorlog op zou volgen. Die woorden biacbten een geduchte opschudding te weeg. Allen stonden te 1 gelijk op, en de Koningin-moeder, het eerst aan t woord, verzekerde, dat zij wel met haar liukerband de Fantees kon verslaan, 't Hoofd van Fomana verklaarde, ofschoon de kleiuste van alle hoofden, zich eveneens hiertoe in staat te achten. Elk hoofd sprak op *ijne beurt en allen kwamen overeen, dat van ieder hunner de linkerhand voldoende was. De hesr Plange bracht echter in het midden, dat men zich zoo niet moest opwinden, daar hetgeen hij gezegd had zijne individueele Weening was, en er geen woord van in den brief stond. Daarmedo kwam aan het getier een einde, en er weid ecu vreedzaam antwoord gegeven. In November 1872 werd den gevangenen medegedeeld, dat het rantsoen was aangenomen en zij op vrije voeten waren. Men zend hen nu naar Fomana, dat zich vlak bij ue grens van Ashantee Proper bevindt, eenige mijlen van de Engelsche buitenposten in die dagen. Terzelfder tijd werden echter ia Ashautee toebereidselen gemaakt om op het protectoraat ten inval te doen. De Koning had het plan gemaakt om de 1000 £ voor de belofte: de gevangenen ui vrijheid te stellen, op te zullen strijkeu, en zoodra de afgezanten veilig en wel de Prah waren overgestoken, in plaats van de witte mannen een leger te zenden. Zijne rektning faalde echter, want het rantsoen werd niet vooruit betaald, en zoodra die tijding te Fomana vernomen was, liet hg het masker vallen. Woedend over de teleurstelliug kleedde men Plange naakt uit en sloeg hem op ds gruwelijkste wijze. Weldra was het Ashantijnsche leger in vollen marsch naar de Prah. Den gevangenen, naar Coomssie teruggevoerd, kwam, gelijk zich laat begrijpen, niet veel omtrent den stand van zaken ter ooren. In Mei ontmoetten zij echter koning Coffee op straat, hij danste voor hen en zwaaide met zijn zwaard voor hunne oogen, zeggende, dat hij te Dumquah was eu de witte mannen allen zou dooden. Dat was het keerpunt; daarna kwamen de pokken, buikloop, de verdrijving uit Elmina, en het gevecht van Abrakrampa. In de schermutselingen, die voorvielen, waren de Ashantijnen, eooals bekend is, somwglen overwinnaars, maar voor hen is elk gevecht, waarbij niet te plunderen valt, een nederlaag. Koning Coffee danste niet meer. Amanquatia bracht slechts weinige gevangenen mede. Daar nu in Ashantee eene wet bepaalt, dat de generaal en zijne onder-bevelhtbbers, overeenkomstig hun rang, een zeker getal gevangenen uit deu krijg moeten medebrengen, riep de Koning de hoofden bijeen en beboette ben met eene hoeveelheid stofgoud, welker waarde gelijk stond met die der mannen, welke het hun plicht was geweest te verschaffen. Veeitien dagen stond de Koning bun toe het goudstof te versameien, doch binnen dien termijn kwam het bericht, dat de Engelschen de Prah waren overgetrokken. Thans kwam de angst. De Koning zeide in eene raadsvergadering, dat sedeit onheugelijke tljlen geen vijandelijk leger in Coomassie was geweest; maar de hoofden gaven ten antwoord: dat het gisteren geen heden was. De Koninginmoeder verklaarde bovendien, dat God den Ashantijnen altijd gunstig was geweest wanneer zij vochten voor eene billijke zaak; deze oorlog was dit Liet; zij hadden beloofd de witte mannen terug te geven, en moesten dit ook gedaan hebben. De Koning verzocht daarop den heer Kühne als bemidJelaar oy te treden, en liet hem des nachts de stad verlaten, bevreesd, dat de bevolking, het ziende, zou beweren „dat hij bang was." Het overige is bekend; alleen willen wij nog aanstippen, dat lijdens het verblijf der gevangenen te Coomassie nog twee andere Europeanen daar gevsnkelgk waren binnengebracht. Door een zonderlinge speling van het toeval droegen zg evenals een der zendelingen, den naam van fiamseyer.
Koninklijke Besluiten.
BENOEMD : tot kolonel bij het 2de reg. vestiogartillerie luit.-kol. K. li. Van Diepenbrugge, comm. van het corps en bij het reg- rijdende art. luit. kol. W. 'Oe Villeneuve, comm. van het corps; de ontv. der dir. bel. en ace. te Hcinenoord c. a., A. Van der Minne, als 200--danig te Maassluis c. a. VERGDSD: aan M. Blok, arts, thans te Londen, tot het aannemen en dragen der stalen medaille voor niet-strijdcnden, hem door Z. M. deu Duitschen Keizer, Koning van Pruisen, geschonken. # Bij Kon. besluit is benoemd tot Burgemeester der gemeenten Hoog- Blokland Hoornaar en Noordeloos C J. A. Vïynaendts, onder toekenning van eervol ontslag aJs Burgemeester der gemeente Leimuiden en tot burgemeester der gemeente Leimuiden G. A Haentjcus De Bij Kon. besluit is E. J. Erdmann erkend als consul van het Duitsche Rijk te Samarang. Bij Z. M, besluit van 13 Febr., is de consulaire werkkring van den heer K. C. Keur, Ned. consul te liender-Bushir, uitgebreid tot alle havens aan de Perzische Golf. BENOEMD : tot president der arr.-rechtb. te Sneek mr. L. V. Ledeboer, thans kaLtonr. te Alphen; tot rechter in de urr.-recbtb. te 's-Heitogenbosch, jhr. S. Laman Trip, thaus subst.-offi. van just. bij de arr -reebtb. te Hoorn; tot not. binnen het arr. Roermond, ter standpl. Venray, C. A. M. Smitz, cand.-not. aldaar, en de heer H. Martens, thans ontv. der dir. belast en ace. te Oeejatgeest c. a.; tot ontv. derzelfde middelen te Kralingea c. a; M. Rochussen to__ * "c--taris van legatie te Berlijn. BEVORDERD: jhr. mr. A. L. E. De Steurs, t£--_,-» -"•» van legatie, tot raad van legatie. cS|* VERPLAATST: jhr. mr. R. A. A. E. Von' ±.tel, raad van legatie te Londen, naar Parijs, en mr. F. W. C. P. graaf Von Bylandt, raad van legatie te Berlijn, naar Londen. VERGUND : Aan A. Van den Heuvel, te Gorinchem, het aannemen en dragen van het kruis Fidei et Virtuti, hem door Z. H. den Paus geschonken; aan L. S. A. Hoyack, consul van Duitschland te Amsterdam, het aannemen van het ridderkruis 4de kl. der Kroonorde, bern door Z. M. den Duitschen Keizer, Koning van Pruisen, geschonken. ONTSLAGEN: mr. M. Bakker, op zijn verzoek, eervol als rechterplaatsv. in de arr.-rechtb. te Snoek