ZONDAG, den 31 Juni 1874
's morgens BJ4 ure- Ds. VAN AMEIJDEN VAN DUIJM.
ZONDAG, den 31 Juni 1874
's morgens BJ4 ure- Ds. VAN AMEIJDEN VAN DUIJM.
ZONDAG, den 21 Juni 1874. Vroegdienst des morgens te zeven ure. Hoogdienst des voormiddags te half negen ure. LOF des avonds te zes ure.
VERTROKKEN.
SAMARANG, 18 Juni. Duitsche bark Velóa.J. Lodberg, Soerabaia. Engelsche Stoomb. John Bramall, F. Hood, Batavia; Ned. Ind. schoener. Elisabeth, Hadjie Mohamat Ijassin, Bandjtrmassin.
In de April aflevering van de Economist bespreek* de Hr. Quarles van UfFord het regeerings-verslag over Britsch Indië voor het jaar 1871—7-, en zegt daarbij.-„De laatste afdeelingen van het verslag zullen onbesproken blijven, omdat wjj eenige meerdere woorden wenschen te wijden aan de belangrijke sde afdeeling: „Irrigation" (blz. 37—73j. Het ook voor Ned.-Indie, speciaal voor Java, zoo hoogst gewiohtig onderwerp der irrigatiën, behoort tot die onderwerpen, welke totnutoe meer besproken dan afgedaan werden. Het is daarom wellicht niet onnut, iets uitvoeriger dan w|j bij het bespreken van vroegere verslagen over Br.- Indie deden (zie de Kol kron. v. 1873 in de Econ v. Aug— Sept. 1873), het een en ander mede te deelen aangaande het daarvoor in Br.-Indië verrichte. Alweder echter zullen wij ons moeten bepalen tot een zeer beknopt uittreksel van hetgeen daaromtrent in een ongeveer dertigtal bladzijden van het voor ons liggend verslag wordt medegedeeld. Irrigatie heet eene bepaalde noodzakelijkheid voor een groot gedeelte van Indie, is van groot gewicht voor een nog grooter uitgestrektheid, en is slechts onnoodig in twee betrekkelijk niet groote gedeelten, waar overvloedig regen valt- Ten einde daaromtrent zekerheid te erlangen, is jaren lang op menig punt van Indië de hoeveelheid der gevallen regens gemeten Het land is dientengevolge ingedeeld in onderscheidene zonen, op eene bijgevoegde kaart voorgesteld. De eerste zone is bjjna 'geheel woest, heeft althans een jaai-ljjkschen regenval van minder dan 15—30 duimen. In deze beiden is irrigatie volstrekt noodig. De derde zone heeft een regenval van 30- 60 Eng. d. Hier bestaat ook dikwerf gioote behoefte aan irrigatie. De volgende zone heeft een regenval van .60—75 d., waarin aan irrigatie, behalve in enkele gedeelten en in bijzonder droge jartn, geen behoefte bestaat. Vervolgens heeft men nog eene zone, waar overvloedig regen valt.
Kan men, wjj zeggen niet voor Ned-Indië, maar voor Java, sedert ruim 2^ eeuw de hoofdzetel onzer macht, dergelijke opgave, dergelijke regenkaart openbaar maken, als Engeland het voor het kolossale Hindostan deed?.... Die wetenschap, met die van de hoeveelheid water door de rivieren afgevoerd, moet, meenen wjj, den grondslag van een goed irrigatiestelsel uitmaken. In vorige eeuwen, ook lang voor dat de Britten meester ia Hindostan waren, zyn dikwerf bewonderenswaardige, kolossale irrigatie- werken uitgevoerd, ond. and door den edelen Akbar den Groote, waarvan enkelenog bestaan. In denlaatsten tijd echter is men daaromtrent meer en meer stelselmatig en wetenschappelijk te werk gegaan. Daartoe heeft men ond. and. het stroomgebied en den waterafvoer der verschillende groote rivieren van Indie getracht te leeren kennen. Met die kennis gewapend gaat men geregeld trapsgewijze te werk en voorziet het eerst die streken van irrigatiewerken, die daaraan het meest dringende behoefte hebben. Het Verslag deelt achterrolgens mede wat daaromtrent in het stroomgebied van elke der groote rivieren is verricht, en wyst ook nu en dan op het vele dat nog te verrichten is. Het bespreken van eenige der vele medegedeelde bijzonderheden zou ons te ver voeren ; het is ook voor ons doel onnoodig Genoeg dat uit het Verslag bljjkt, dat tal van millioenen aan die irrigatiewerken zyn en voortdurend worden besteed; dat daardoor groote uitgestrektheden onvruchtbaar land in vruchtbare velden zyn herschapen en andere in vruchtbaarheid zeer zyn toegenomen, waardoor natuurlijk de kansen op herhaling van hongersnooden, als die sommige gedeelten van Br.-Indie te dikwerf teisterden, en helaas! nog teisteren, minder en minder worden; dat er nauwlyks iets is waardoor het Britsch bestuur de harten van een grootendeels landbouwdrijvend volk als de bewoDe*s van Hindostan meer kan winnen, dan door de groote zorg welke voor irrigatie werken en daardoor tot uitbreiding van den landbouw, wordt betoond, en dat de regeering zich, daargelaten nog dat hare inkomsten aanzienlijk toenemen door. het steeds klimmen der landelijke inkomsten, de aanzienlijke uitgaven voor dezen tak van dienst gedaan niet behoeft te beklagen, daar zy, door de betaling welke voor het waterverbruik wordt geëischt, en meestal gewillig opgebracht ook, jaarlyks van 3 tot 20 en meer procenten terug ontvangt van de aan irrigatie-werken bestede gelden. Vergissen wjj ons niet, dan is betaling voor het waterverbruik' uit bevloeiingskanalen op Java nog iets ongewoons. Vermoedelijk zou daar met irrigatie-werken spoediger vooitgang worden gemaakt, zoo er redelijke kans bestond door betaling van het waterverbruik weldra goede, althans eenige rente van de daarvoor uitgegeven gelden te zullen ontvangen. Wy zullen dus nog iets mededeelen van hetgeen het B.iisch-Indisch Verslag over die betaling zegt. Hoezeer een groot deel van de Punjaub, door de vyf rivieren, welke aan het land zyn naam geven, voldoende van water wordt voorzien, waren er toch groote gedeelten van dat land, vooral van het ten zuiden daarvan gelegen Seinde, in het stroomgebied van de Indus, die gebrek aan water hadden. Daarom werd onder anderen reeds iv 1850 besloten tot het graven van het Bari- Doab-kanaal. Tengevolge van terrein-moeielykheden moesten de plannen tjjdens de bewerking, meermalen gewijzigd worden en het gedane herdaan, wat natuurlijk tot vermeerdering van kosten leidde. In 1871—72 waren van het hoofdkanaal 212 Eng. mijlen gereed met 692 m. zy- of verdeelkanalen, waardoor 800,000 acres (ongeveer 150,000 bunders) land bevloeid werden. In 1870 waren aau het werk reeds ruim 1 l/t millioen 1, uitgegeven, terwijl de kosten van het geheele werk op 2 millioen 1. worden geschat. In 1871—42 werden reeds Uit den naterverkoop byna 40,000 1. of 3 pCt. van de gemaakt; kosten ontvangen, behalve nog ruim 26,000 1. als indirect inkomen. De betaliug van het water regelt zich naar de producten welke geteeld worden en is in 4 klassen verdeeld: voor suikerriet 6 ropjjen (1 ropjj of Indische gul den is = ƒ 1,20), voor ryst en tuinen B. 4.12, voor tarwe, gerst, katoen en indigo fi. 2.8, voor andere granen en peulvruchten E. 1.8 per acre per jaar. De waarde van den oogst wordt gerekend elf malen deu prijs van het water te bedragen. Het Bigari kanaal, op den rechteroever van de Indus, is een der belangrijkste van Seinde. In dit van ouds bestaande kanaal waren verbeteringen noodig, ten einde waterarme streken van water te voorzien. Die verbeteringen kostten slechts 16.200 1. De kanaalopbrengsten in 1852 bedragende 4.682 1. beliepen in 1862 reeds 17,399 1. In het Gangesgebied, in de Noord- Westelijke Provinciën is o. a. het westelijk Jumna-kanaal gegraven of althans aanmerkelijk verbeterd. De gezamenlijke lengte van de hoofdlijnen van dit kanaal (zie blz. 50) is 445 Eng. mijlen, met de zijkanalen 728 m. In 1866—67 bedroeg de wateropbrengst 70,000 1. en werden 447,171 acres (het grondgebied van 797 dorpen) bevloeid. Tot. in 1871—72 waTen aan het kanaal enz. te koste gelegd 282,517 1; de zuivere ontvangsten in dat jaar beliepen 74.518 1. of 26 pCt. der uitgaven, daarenboven nog 37,256 1. aan indirect inkomen, hetgeen een totaal inkomen geeft van bijna 40 pCt. De watertax is als volgt geregeld: R. 5 per acre voor tuingronden die bevloeid worden, B. 3 voor suikerriet-en indigo-o ronden, die gedurende 10 maanden van het jaar water ver^ischen, B. 2,4 voor rijst, katoen en taTwe en B. 1.10.8 voor andere gewassen Wanneer het water door middel van Persiscbe waterraderen (*) of andere kunstmiddelen uit putten of kanalen op het land moet worden gebracht, gelijk in die streken veel wordt gedaan, is de tax een derde minder. Ook het oostelijk Jumna-kanaal w.rd aanmerkelijk verbeterd. In 1871—72 beliep de opbrengst reeds 16.6 pCt van de uitgaven Het Ganges-kanaal is éen zuiver Britsch werk, loopende door een streek, waar vroeger geen kanalen wa:en gegraven. Hetis het uitgestrekt».e irrigatie werk immer tot stand gebracht, en waarbij met groote teneinmoeielijkheden te worstelen was, welke het kanaal zeer kostbaar maakten. In 1848 aangevangen, kwam het hoofdkanaal in 1854 gereed, hoewel er sedert dien tijd nog vooitdurend aan moest gewerkt en gewijzigd worden. Het kanaal zelf is 348 Eng. m. lang, de zijtakken 306, de verdeelingskanalen 3078 m. welke 767,000 acres in 5,061 dorpen bevloeien. In 1871 —72 waren de zuivere opbrengsten 66,234 1. ol 2.78 pCt. van bet bestede kapitaal Door de verschillende kanaalwerken in het gebied van den boven-Ganges in de Noord-Westeljjke Provinciën, de grootste die immer tot stand werden gebracht, woid.n thans dooreen 1,065,450 acres bevloeid, het eene jaar meer, het audere minder, naarmate er veel of weinig regen valt. t„ 1871 72 bedroeg het inkomen van het water-departement 217,573 1., waarvan echter, door de groote onkosten van onderhoud en beheer, slechts ongeveer 95.000 1. als zuivere inkomst overbleef (blz. 54). In Orissa, het land dat zoo treurige vermaardheid verkreeg door de hongersnoodeu, welke er bjj'herhaling woedden, zijn kolossale wei ken onder handen, om iv dien toestand verbetering te brengen. Het land lijdt minder aan gebrek aan water dan aan slechte waterverdeeling. Hebben sommige gedeelten behoefte aan water, zoodat plannen ontworpen zijn om 1 600,000 acres te bevloeien, in andere streken richten de overstroomingen vau de Mahanaii groote verwoestingen aau. De voorgenomen verbetering zal hier vooral zeer kostbaar zyn, daar.van.de onontwikkelde, fanatieke bevolking geen medewerking te verwachten is, en met moeite van haar verkregen wordt dat zjj zich bereid verklare om voor het gebruik van bevloeiings-water B. I. per acre per jaar gedurende vijf jaren te betalen, (blz. 56). De regeering laat zich daardoor echter niet weerhouden om te doen wat hare hand vindt te dcen, overtuigd dat het staatsplicht is te trachten in den treurigen toe?tand waarin dat land verkeert verbeteiing te brengen en in de hoop dat de bevolking eenmaal zal waardeeren wat voor haar wordt verricht.
In Madras en Bombay zy'n ook belangryke inigatiewerken tot stand gebracht. Hunne kosten on opbrcngato. blyken evenwel niet bepaald uit het Verslag. Aldaar, even als in Orissa, had men een tyd lang voor het tot stand brengen van irrigatiewerken gebruik gemaakt van de tusschenkomst van maatschappijen, welke door den Staat werden gesubsidieerd. De Gouverneur-Generaal Lord Lawrence heeft echter in 1864 beslist (blz 63), en zyn. beslissingen zyn door het opperbestuur goedgekeurd, dat de Staat zelf voor de noodige irrigatiewerken zou zorgen, en dat daarvoor, zoo noodig, gelden zouden worden opgenomen. De herhaalde hongersnooden, voor een goed deel gevolgen vau wanoogsten aan onvoldoende irrigatie, dus aan ojvoldoende productiviteit der voor beteeling vatbare veldeu, geweten, hadden de overtuiging gevestigd dat het hier ecu gewichtig algemeen belang gold, tot welks voorziening de Staat gehouden is Ten einde daarby' met de vereischte eenheid en kracht te werk te gaan, is sedert 1867 ecu Inspecteur- Generaal der irrigatiewerken in Br.- Indie in dienst gesteld, terwjjl in de meeste gewesten inspecteurs daarvoor zjjn aangesteld. Volgens bet tegenwoordige stelsel wordt jaarlyks de som vastgesteld welke uit de gewone inkomsten voor irrigatiewerken zal worden besteed, en weike tot geen, ander doeleinde mag worden aangewend. Is deze som besteed, dau kan geld worden geleend. De begrooting vau elk werk moet vergezeld zjjn van eene begrootiug van inkomsten, opdat de vermoedelijke resultaten kunnen worden overzien. Onder dit stelsel is iv geheel Britsch-Indië aan alles wat met de irrigatiewerken in verband staat eene groote impulsie gegeven, die reeds veel goeds tot stand deed komen, en voor het vervolg nog veel meer belooft. Voldoende hoeveelheid water is in de tropenlanden het hoofdversisc.te voor de opbrengst der velden. Maar met genoegzaam water is men er ook bjjna verzekerd van goede oogsten. Dit beseft de Britech-Indische regeering. Zij wendt daarom voortdurend hoogst belangryke sommen voor alle mogelijke irrigatie-werken aan. Gaf men zich de moeite, uit het voor ons liggend Verslag de sommen op te tellen, daarvoor in de laatste 20 of 30 jaren besteed, men zou tot een verbazend cijfer komen. Men zou tevens zien dat de werken overal worden aangelegd waar zjj bepaald noodig schynen en redelijke kansen op voldoende uitkomsten, op directe of indirecte voordeden aanbieden. Maar men zou tevens zien, wij haalden er enkele voorbeelden vanaan.dat vele dier werken directe geldelijke, tnkele zelfs zoo aanmerkelijke voo)deelen opleveren ten gevolge der bereidwilligheid van de landbouwers om voor het wateiverbtuik een zeker bedrag 's jaars te betalen, dat de voor irrigatiewerken bestede gelden binnen weinige jaren geheel in de schatkist terugvloeien, en het surplus tot andeie soortgelijke werken kan worden aangewend. Zal men weldra ook in onze koloniale verslagen een dergelijk belangrijk hoofdstuk over irrigatiewerken aantreffen, als wjj in het hier besproken Verslag over Brit-ch-Indië aantroffen ? Sedert een paar jaren is de vrosgere Directeur der Burgerlijke openbare werken, de heer de Bruyn, die indertjjd inde gelege_heid werd gesteld de irrigatiewerken in Lombardije te leeren kennen, met het onderzoek of met het voorbereiden van plannen voor irrigatiewerken op Java
(*) Van zoodanig Perzisch waterrad vindt men de afbeelding en beschrijving ia The lllastrated Londen News van Jan. 2_, 1874, blz-73 en 71. Datzelfde artikel maakt melding van een irrigatie-kanaal, dat met het oog op den tegenwoordigen hongersnood in Bengalen in eenige weken werd gegraven en dat oogenblikkelijk zgne kosten goedmaakte. Ook elders leest men dat die hernieuwde hongersnood een krachtigen stoot aan het maken van zalke werken heeft gegeven, ook met het doel aan het volk daardoor verdiensten te bezorgen.
belast. In de Kol. Kroniek van een jaar geleden prezen wjj het dat hij, na den hongersnood welke Demak en Grobogan opnieuw geteisterd had, het als zijn plicht had beschouwd allereerst na te gaan wat noodig zou zijn tot het begiftigen van die gewesten met een go^d irrigatiestelsel. Een jaar ging echter weder voorbij zonder dat wij ons kuni.en herinneren over die zaak iets naders te hebben vernomen. Z|j behoort toch niet tot het vele dat tengevolge van den treurigen, kostbaren Atsjineeschen oorlog uitgesteld is moeten worden? Moge dan hetgeen wjj uit het Britsch-Indisoh verslag opteekenden, er iets toe bijdragen om er de aandacht van hen, die aan de zaak bevorderlijk kunnen zijn, op te vestigen, dat het hier een staatszorg betreft, waaibjj tegenover aanmerkelijke uitgaven soms ook aanmerkelijke directe baten staan, zoodat, bjj behoorlijke regeling, de vrees voor te groote kosten niet van de zaak zelve behoort terug te houden.
Wel heeft, helaas! de zorg om geheel Britsch-Indie trap - gewijze \»n de noodige irrigatiewerken te viorzien, niet kunnen verhoeden dat een deel van Beogalen dit jaar andermaal door een schrikkelijken hongersnood wordt geteisterd. Maar hoe veel erger zou die toestand niet zijn, zoo niet reeds zooveel tot verbetering in dit opzicht en tot meeider vruchlbaarmaking van groote uitgestrektheden gronds ware gedaan en zoo de regeering niet, juist door het vele dat reeds is verricht, bekend ware geworden met hetgeen nog te verrichten overig blijft en een corps ondervindingrijke ambtenaren hadde verkregen, die weten wat te verrichten is, en waar het eerst aangevangen moet worden om het meeste nut te stichten. Het is te betwijfelen of men op Java reeds in die phase verkeert. Maart 1874. J. K. W. Qu_.rl_s van Uffoeu."
Met de. grootste belangstelling en over 't geheel met groot genoegen heb ik Uwe voor het Indisch Genootschap bestemde Nota betreffende koffiecultuur gelezen. Over 't algemeen kan ik my met den inhoud daarvan zeer goed vereenden Op een enkel en wel een zeer belangrijk punt meende ik echter van u te moeten verschillen en, aangezien het een zoo groote en gewichtige zaak geldt acht ik mjj verplicht mijn gevoelen, behoorlijk gemotiveerd, ter nwer kennis te brengen. Het geldt namelijk uwe op bladz. 25 uitgedrukte meeting, „dat, wanneer de Staat tot ver„vreemdiug zjjner koffieaanplantingen mocht besluiten, van „particuliere industrie in het klein vooralsnog geen h-il te verwaohten is". Deze uitdrukking heeft, indien ik mij niet bedrieg, betrekking op de eenige jaren geleden ontworpen West-Java-koffiecultuur-MaatschappiJ, door u toentertijd aanbevolen en verdedigd en door mjj bestrelen. Wy staan derhalve op dit punt al dadelijk tegen elkander over. Daar er echter tegenwoordig van die Maatschappij geen spraak meer is, zoo doet dit verschil in gevoelen niets ter zake. Het geldt op dit oogenblik alleen de vraag, of bjj de gewenschte overdracht der gouvernements-koffiecultuur aan de particuliere nijverheid, die overdracht in grooter of kleiner perceelen behoort plaats te hebben. Ook hierin staan wy vry scherp tegen elkander over. Door u schjjnt de meening te worden voorgestaan, dat de aan particulieren over te laten perceelen niet kleiner behooren te zyn dan 1000 bouws, aangezien deze uitgestrektheid tot. grondslag uwer berekening genomen wordt, 'erwyl op bladz. 27 gezegd wordt, dat 500 bouws u wa klein voorkomt. Ik voor mij geloof Jaarentegen, dat tene uitgestrektheid van 500 bouws volkomen, ja meer dan genoeg is, zonder dat ik daarom het afstaan van grooter perceelen zou willen uitsluiten, indien zich daarvoor gegadigden opdeden. Dit zou echter ook de uiterste grens zijn, tot welke ik zon wen.chen te gaan. omdat eene intensieve cultuur, welke het worden moet, voor nog grooter perceelen al te groote kapitalen vordert en de oprichting van cultuur-maatschappijen noodzakelijk maken zou, die ik voor 't algemeen zoowel als voor 't bijzondere belang niet wenschelijk acht.
De perceelen moeten naar mijne meening niet grooter zijn, dan dat zij door één of hoogstens twee vereenigde eigenaars nauwkeurig kunnen worden nagegaan, en bestuurd, 't geen by grooter uitgestrektheden dan van 1000 bouws nagenoeg ondoenlijk is. Zou ik den.alve 1000 bouws als het maximum weuschen aangenomen te zien, zoo zou ik 500 bouws geenszins als het minimum wenschen beschouwd te hebben. Evenals bij onzen landbouw behooren er p.rceelen van zeer verschillende grootte verkrijgbaar te zyn, evenredig aan de kapitalen, waarover bijzondere personen te beschikken hebben, en er is naar myue meening goen enkele reden aan te voeren, waarom koffietuinen van miuder dan 500 bouws minder intensief behandeld zouden moeten worden dan grootere ; geen enkele reden, waarom b. v. gepensioneerde ambtenaren, die slechts over tien of twintig duizend gulden te beschikken mochten hebben, niet met betrekkelijk even groot voordeel een tuin van 100 of 200 bouws zouden kunnen rxploiteeren, als de meer gegoeden grooteie. Het tegendeel is zelfs waar, want landbouw is landbouw, waar ter wereld ook gedreven.ennu is het een onweersprekelijk feit, dat de meest intensieve en meest voordeelige landbouw in ous vaderland en elders op kleine perceelen gedreven wordt, waar alles onmiddelijk onder het toezicht en zekere medewerking van den ondernemer geschiedt, en waarby' zelfs, indien men 't er ernstig op toelegt, zij 't ook langzaam, kapitaalvorming plaats hebben kan. De bepaling van de grootte der perceelen moet geheel overgelaten worden aan het verlangen van den ondernemer, die op zijne beurt te rade gaan moet met zyne middelen. Wie in zfc'n stand geheel van zyne onderneming leven en meer ol minder snel kapitaal vormen zal, moetnatuuilyk op grooter schaal werken, dan hjj, die, zooals de gepensioneerde ambtenaar, een grooter of kleiner inkomen heeft en slechts eene zekere vermeerdering van inkomsten behoeft, om behoorlijk te kunnen leven, zijn kinderen' eene opvoeding te geven en huu eene toekomst te bezorgen. Zoodanige uit-ifte, by voorkeur in erfpacht, van kleinere perceelen zou voor Indië het zoozeer te wenschen gevolg hebben, dat er zich meeren meer een blijvende Europeesche bevolking vestigde, die, zelve welvarend zjjnde zonder iv weblde te baden, welvaart en beschaving onder de inlanders verspreiden zou. Dit alles onderstelt echter, dat zoo.el de grootere als de kleinere ondernemer de vereischte kundigheden bezit. De uitoefening van den landbouw in 't algemeen, maar vooral van den inteusieven landbouw onderstelt en vereischt kundigheden, die men niet in dan droom, maar alleen door ernstige studie verkrijgt. Dit is tot heden met betrekking tot den Indischen landbouw veel te veel uit het oog verloren. Doet men bjj de Indische landbouwondernemers onderzoek naar eigenlijke landhuisboudeljjke, vooral meer wetenschappelijke begrippen, dan ziet 't er over 't algemeen allerongelukkigst uit. Hun kennis bestaat in verreweg de meeste gevallen eenvoudig in aangeleerde routine en indien velen daardoor groote fortuinen verworven hebben, zoo is het niet aan hunne kennis, maar aan ten samenloop van gunstige omstandigheden en daaraan toe te schrijven, dat de landbouw op groote uitgestrektheden, extensief, gedreven wordt, 't geen én minder kapitaal én minder kennis vei eischt. Intensieve landbouw daarentegen is landbouw door kapitaal en grondige, wetenschappelijke kennis, die tot heden in Indië hoogst zeldiaam is. Van hier ook het algemeene begrip dat groote uitgestrektheden noodig zjjn om met zoodanig voordeel landbouw te drijven, dat men na verloop van dikwijls een zeer klein aantal jaren met een meer of minder groot fortuin repatrieeren kan. Zoo was en is in hare overbljjfse'en de gouvernementscultuur zuiver extensief en hierin is de grootste oorzaak gelegen, dat voor en na, met uitzondering Tan koffie en suiker allo gouvernementsculturen hebben moeten opgeheven worden, omdat ze bij gebrek aan landbouwkennis van den grondlegger en van de uitvoerders van het cultuurstelsel gedreven we-den ten koste van den grond en van de bevolking Van hier, voor een goed deel, dat na verloop van een klein aantal jaren de koffietuinen als improductief afgeschreven moesten worden, en dat de koffieboon», die elders een SOjarigen en zelfs nog hoo^eren leeftijd bereikt, zonder onvruchtbaar te worden, op Java ten hoogste slechts 12 tot 15, zeer dikwijls slechts 8 — 10 jaren oud wordt. Van hier, dat men groote uitgestrektheden wisselgronden behoeft en telkens nieuwe aanplantingen doen moet, omdat men de kennis mist om den grond op den duur in goeden, vruchtbaren en de boomen in gezonden en vruchtgevenden staat te houden.
Geheel het omgekeerde hiervan is de intensieve landbouw, die betrekkelijk groote kapitalen vordert, omdat er voorschotten aan den grond moeten wordt n gedaan, waarvan bjj de extensieve cultuur geen sprake is, maar die de oorzaak worden van grooter prouuctie en besparing van velerlei arbeid. Het is een algemeen uitgemaakte zaak, naarmate er meer kapitaal op doelmatige wijze aan een zekere uitgestrektheid grcnds besteed wordt, de oogsten zoozeer vermeerderd worden, dat de productiekosten voor een zekere maat of gewicht verminderen, en de winst aanmerkelijk grooter wordt. Halve oogsten (extensieve cultuur) ruineeren den landbouwer, volle oogsten (intensieve cultuur) maken hem rijk. Dit is ecu algemeen verkregen ondervinding, eu indien de extensieve cultuur in Indië in vele gevalltm het tegendeel schijnt te bewijzen, zoo is dit 10. alleen het gevolg daarvan, dat de grond daardoor uitgeput en, zoo uiet voor altijd, dan toch voor een lange reeks van jaren onvruchtbaar en voor cultuur ongeschikt wordt, terwijl 20. de extensieve cultuur alleen bjj hooge prijzen der producten bestaan kan, bij matige, laat slaan dan bjj lage prjjzen onbestaanbaar is en dan in Indië evenals in Europa den ondergang der ondernemers ten gevolge heefi, zooals dit door menigte van voorbeelden bevestigd is. Bij een goed gedreven intensieve cultuur neemt integendeel de grond gedurig in vruchtbaarheid toe, en hoezeer door daling der marktprijzen de winsten uit den aard der zaak verminieren, zoo zijn deze door de groote tevens meer verzekerde oogsten zelfs bij lage pryzen, die .ltijd skchts een zekeren tijd dureu en weer door hoogere vervangen worden, nog altijd voldoende om staande te 'ilyveu en do toekomsiige -ijzing met gelatenheid te kunnen af «achten. Passen wij het gezegde op de koffiecultuur van Java toe, dan bljjkt daaruit, dat geenszins zulke bijzonder groote uitgestiekthedeu noodig zijn om duurzaam hoogot aanzienlijke wiusten te verkrijgen, aangezien de producten per bouw ten minste verdubbeld, waarschijnlijk verdiievoudigd en misschien nog aanmerlijk hooger opgevoerd worden kan, en zoodoende een uitgestrektheid van 500 bouws meer dan voldoende is. Dat dit geene holle, schoonklinkende theorie i?, blijkt uit de productie op Ceylou, waar 10 picols koffie geoogst worden van dezelfde uitgestiektheid, dieopJuva gemiddeld voor het gouvernement slechts 8/2 en bij particulieren slechts 4/a pieols oplevert. (Zie Nota, bladz. 3 en 4) en zulks niet*egenstaaude verzekerd wordt, dat de bodem op Java uit zijn aard beter voor de koffieteelt geschikt is, dan die op Ceylon. Met gerustheid en zonder eenige overdrijving mogen wij derhalve aannemen, dat bjj goed gedreven intensive cultuur de oogsten op Java tot gelijke hoogte als die op Ceylon opgevoerd kunnen worden. Neemt men derhalve als normale uitgestrektheid van een koffieland 500 bouws aan, die alle met boomen van verschillenden leeftijd beplant zijn, dan kan men aannemen, dat na verloop der eerste twee of drie jaren een zoodanig land gemiddeld ten minste 5000 picols koffie zal kunnen leveren, die tegen gemiddeld /40 p. p. ƒ200,000 bruto zouden geven. Nu zult ge mij in de eerste plaats misschien tegenwerpen, dat, indien ik de geheele uitgestrektheid als beplant aanneem, er geen wisselg.ouden voorhanden zjjn. Dit is echter naar mijn overtuiging bv de intensieve cultuur, zooals ik die bedoel, geenszins noodig- Deze brengt mede, dat aan den grond jaarlijks in 't algemeen alles teiuggegeven wordt, wat hem door de geteelde en uitgevoerde producten ontnomen is, en indien dit beginsel getrouw in acht genomen wordt, blijft de grond niet alleen steeds in denzelfdeti toestand, maar hij neemt iv vruchtbaarheid toe, omdat hjj zelf door voortgaande verweering jaarlijks en ia Indië vooral onafgebroken bjjdraagt, om de voor den plantengroei noodige stoffen te vermeerderen. Deze teruggave toch betreft alleen de minerale of aschbestanddeelen der uitgevoerde producten, in zake de koffi.boonen. Deze bevatten, volgens een opgaaf van Liebig 8.19 pet. minerale stof, welke samengesteld is uit 42.11 kali, 11.07 natron, 9.01 magnesia, 3.5_ kalk, 11.24 phosphorzuur, 2.95 kiezelzuur, 0.55 jjzeroxyde, 1.97 chloornatrium. Met 10 picols koffie worden derhalve aan den grond ontnomen ongeveer 40 Amst. porden minerale stoffen, welke, indien ze, voor 't oogenblik althans, op Java niet te bekomen mochten zjjn, gemakkelijk genoeg uit Europa kunnen worden aangevoerd. Dit onderste ,t echter, dat het blad eu alle afval der bereiding, evenals het onkruid op den grond blyven of daarop terugkeeren, want men moet er naar streven zulk een humusachtige laag op den grond te doen ontstaan, welke, zooals opzettelijke waarnemingen in Duitschland geleerd hebben, aanmerkelijk tot den houtgroei bijdraagt, en het uitteren van den grond door den toegang van lucht en zon, maar tevens en vooral het wegspoelen der vruchtbare aardlaag belet, welke laatste, en vooral op Java met zjjn tropische stortregens, van het hoogste gewicht is. Om dit te verkrijgen zal meu op eenigszins sterke hellingen noodzakelijk de trapvormige beplanting moeten invoeren, die zelfs bjj minder sterke glooiing ook nog wenschelijk zjjn zal. Bjj een op deze wijze gedreven intensieve cultuur zjjn, zoo als ik zeide, wisselgronden geen vereischto, ja geheel overbodig, deels omdat de grond op den duur _oo vruchtbaar blijft, dat hij, wanneer de boomen te oud worden,< umiddel- Ijjk, 'na behoorlijke bearbeiding, verder kan worden beplant, deels omdat men veilig aannemen kan, dat de boomen in plaats van 12 tot 15 ten minste 25 jaren lang vruchtdragend blijven zullen, zoodat, indien de zaak eenmaal aan 't loopen en goed ingericht is, jaarlijks slechts J/29 gedeelte of 20 bouws nieuw geplant behoeven te worden. Daar de jonge boomen reeds in het vierde jaar vrucht beginnen te geven, zuo kunnen ten hoogste 60 bouwsan de 500 als niet vruchtdragend beschouwd worden, *tg.en tegen 10 p. p. b. een vermiudering van 600 p., d. i. tegen / 40 / 24000 bedraagt. Bij bovenstaande berekening heb ik echter slechts de opbrengst der tuiukoffie op Ceylon tot grondslag genomen, ofschoon er reden genoeg bestaat om aan te nemen, dat de productie bij de door mjj voorgeslagen behandeling aanmerkelijk hooger worden kan. Indien ik mjj niet bedrieg kan men don afstand, waarop do boomen geplant kunnen worden op 4 voet stellen, althans op goede gronden (!) op Java. Naar dien maatstaf komen er derhalve opeen bouw = 72,000 vierkante voeten, 4500 stuks. Nemen wy nu de opbrengst der pagger- en kampongkoffie, naar de opgaaf op blads. 29 der nota voorkomende tot grondslag, dan vinden wjj, dat gemiddeld 310 boomen een picol geleverd hebben, naar welken maatstaf een bouw 14/2 pisol opbrengen zou, 't geen tegen/ 40 p. p. eene waarde van f 580 vertegenwooordigt en voor 500 bouws niet minder dan / 290,000 bedragen zou. Deze opbrengst is derhalve ruim viermaal zoo groot als die bij de gouvernementscultuur en ruim driemaal zoo groot als die op de particuliere landen verkregen. En toch meenen wy' ons by' ouze berekening aan geen overdrijving te hebben schuldig gemaakt. Immers, indien men de geringe zorg in aanmerking neemt aan de pagger of kampongboomen besteed, dan mag men ten allerminste aannemen, dat de gemiddelde opbrengst daarvan bij een rationeele intensieve cultuur bereikt worden zal. Ja, ik geloof dat men t veel verder zal kunnen brengen, en tamelyk algemeen opbrengsten als die van de pagger- en kampongkoffie in Tagal en Passoeroean zal kunnen verkrijgen, waar respectievelijk 113 en 90 boomen, of voor beide ineen rond cy'fer ongever 100 boomen een picol leveren, 't geen dan 45 picols p. b. en tegen f4O een waarde van f 1800 p. b. bedragen zou.
Zonder ons echter aan zulke sanguinische verwachtingen over te geven, bljjkt uit het aangevoerde genoegzaam, dat geen overmatig groote perceelen noodig, ja zelfs niet wenschelyk zyn, omdat het van zelf spreekt, dat aanzienlijke voorschotten aan den grond gedaan moeten worden om de opbrengsten, waarvan wy boven spraken, mogelyk te maken en veel gemakkelijker voor kleine, dan voor groote perceelen bjjeen te brengen zyn.
Wat echter de grootte der benoodigde kapitalen aanmerkelijk matigt, bestaat daarin, dat, zooals ook de nota vermeldt, het rjjpen der koffievruchten bjjkacs het geheele jaar door plaats heeft, en het plukken zich daarnaar regelen moet, indien men puike waar leveren wil; dat daardoor ook het verkoopen het geheele jaar door geschieden kan en j,ej gey zoo(joenrie aanhoudend rondloopt, 't geen Dy andere cultures, by suiker, indigo, tabak enz. het ge. val niet is. Maar juist ook dit zorgvuldig plukken kon °P kleinere perceelen veel beter en gemakkelijker geschieden dan op zeer groote, omdat het een aanhoudend toezicht noodzakelijk maakt en bjj hooge cultuur zich bovenal het spreekwoord bevestigt, dat het oog van deu meester het paard vet maakt. Indien meu de groote opbrengsten in aanmerking neemt, nie door hooge cultuur ook, en vooral op kleinere perceelen te verkrijgen ziju, dan vervalt van zelf de in de Nota geuite vrees, dat voor deze geene zoo hooge pachtsom zou kunnen worden betaald. Het tegendeel is waar. Ein bekend voorbeeld uit ons vaderland kan dit be/e.tigeu. Nergens wordt hooger, intensiever cultuur gedreven dan op onze warm.eziersgronden, die alle uit betrekkelijk zeer kleine perceelen bestaan, maar, neigeus worden ook hoogere pachtsommen betaald, dan waar de warmoezery bloei;.
Indien men derhalve eenmaal, naar ik hoop spoedig, er toe overgaan zal om de koffieteelt aan de particuliere nijverheid over te geven, en deze zaak bjj de wet te regelen aan 'zou ik wenschen, dat daarby' geen minimum, maa alleen een maximumbepaling opgenomen, en dit maximum bepaald werd op 500 bouws, een uitgestrektheid, die eigen- MJk reeds te groot is om door oen enkel chef zoo in de bijzonderheden nageg-an te worden, als het alg meen en byzonder belang vordert. Wie minder groote uit^trektheden verlangt te buien, die in evenredigheid staan tot zijne beschikbare midd.len, behoort daartoe evenzeer de gelegenheid te vinden als degene, die reeds over grooter kapitaal te beschikken heeft en grooter uitgestrektheden verlangt om dit met hoop op grootere winsten daaraan te besteden Door kleinere perceelen verkrijgbaar te stellen zal men naar myue overtuiging, in stryd met uw meening, veel meer het sluiten van consignatie-contracten voorkomen, die zooals terecht door n opgemerkt wordt, reed* menigen geldgever zoowel als geldnemer ten val gebracht hebben. Jw zullen zich voor kleineie perceelen tien of meer gegadigden aanmelden of latm vinden, die geheel met eigen kapitaal een onderneming drijven kunnen, tegen één, didit doen kan, indien b. v. 500 bouws als minimum gesteld wordt.
Zal echter de overgang der koffiecultuur in particuliere handen volkomen ?lagen en aan de verwachting, welke, de voorstanders er van koesteren, volkomen beantwoorden, dan moet er onmisbaar no^ aan twee voorwaarden voldaan worden, namelijk: lo de tuinen, hoe groot of klein ook, m.e-ten in erfpacht voor 75 jaren worden afgestaan met al de 'echten uit deu aard der zaak aan erfpacht ver bonden. Dit in erfpacht uitgeven der koffietuinen is ongetwijfeld de beste waarboig tegen het uitzuigen van den grond, daar net eigenbelang der bezitters medebrengt om ze op den duur in don hoogst mogeljjkeu staat vau vruchtbaarheid t houden, en 2o volkomen vrye beschikking over het, pronuct, ten gevolge waarvan er eoii geregelde vrjje koffiuhandel ontstaan zal, die het beste voorbehoedmiddel is tegen ie zoo hoogst nadeelige consignatie-contractfii welke eenig en alleen hun oorsprong hebben genomen in deu gekunatelden toestand, waarin Java door de regeering gebracht l8> en die ophouden moet, iudien dit gezegend eiland den trap van bloei en ontwikkeling bereiken zal, waarvoor het vatbaar is.
Ziedaar, WelËd. Heer! wat ik met betrekking tot de uitgestrektheid der eventueel af te stane koffietuinen en der selver behandeling in 't midden meende te moeten brengen. Ik twjjfel geen oogenblik of het zal ernstig be«treden worden, vooral door degenen, die alle landhuis.oudeljjke wijsheid die uit het westen komt, voor Indië niet toepasselyk achten, even als zulks vroeger althans met betreking tot de volkshuishoudkunde beweerd is; eu t ich meen myne stellingen te kunnen handhaven, zoolang als met uwgezetheid genomen proeven op genoegzaam ruime schaal het onhoudbare er van niet bewezen nebben. Zyn «e echter hou ibaar, zooals ik niet in 't minst betwjjel, dan is uw gevoelen omtrent de noodiga uitgestrektheid 'er aan particulieren uit te geven koffietuinen daarmede volledig weerlegd. E. C. Enklaar. () Op Ceylon plant men op goode «ronden op 7 bij 6 vott. Op voet t%T WOrden de afstanden kleiner genomen tot _ bij _'/, _- n °.' n Spall's Verslag over de Koffie- en ki.neelcültuur °P Ceylon. 6