Voor het laatste kwartaal van dit jaar, j ontvangen, volgens gewoonte, DE LOCOMOTIEF | van 15 September tot I October GRATJS. ABONNEMENTEN voor de geheele maand September en de volgende drie maanden zijn niet te verkrijgen. DE GROOT, KOLFF en Co.
De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- 29-09-1874
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- Datum
- 29-09-1874
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Semarang
- PPN
- 852209738
- Verschijningsperiode
- 1863-1956
- Periode gedigitaliseerd
- 1863-1903 / 1947-1956
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB C 76
- Nummer
- 227
- Jaargang
- 23
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
Nieuwe Abonné's
De verhouding van de zoogenaamde Gouvernements koffietuinen tot de schatkist. (*)
11. Men heeft tegen de door den Heer van Dedem Verdedigde wijze van opheffing der gouvernements koffietuinen — n. 1. om die aan den inlander tegen betaling van een zeker grondrecht af te staan — het beswaar gemaakt, dat daardoor aan den koffieplanter niet "leer dan een „gewoon loon, geschat naar dat van den daglooner" zou worden gelaten, waarbij hetgeen tot blijvende verbetering van den grond is verricht niet in aanmerking zou komen. Die beschouwing omtrent het ontwerp berust op een misverstand. Kent de Staat zich alleen op de grondrente recht toe, dan moet eene vergoeding voor allen arbeid worden gelaten, ook voor dien, welke aan den bodem is besteed om hem aan het doel, waarvoor hij wordt aangewend, dienstbaar te maken, 'n wel eene vergoeding naar den maatstaf der waarde, die de aangewende arbeid in het maatschappelijk verkeer heeft, hoeveel die ook het loon van den arbeid te boven ga. Bij die waardeering moet voorzitten eene schatting van alle factoren, die tot de voortbrenging medewerkten, zooals de staatshuishoudkunde dit vordert.
Is op dit oogenblik de vergoeding van den gewonen arbeid bij den landbouw, naar den maatstaf zijner Waarde in het verkeer, niet veel hooger te achten dan het loon voor handenarbeid gesteld zou kunnen worden; weegt thans het voordeel van den landbouw voor eigen rekening dikwijls op tegen de risico's, die daaraan Verbonden zijn,— die toestand is geenszins bevredigend te noemen, en naar eene algemeene verhooging van de waarde van den arbeid moet gestreefd worden, •Eerst wanneer van Java's hulpbronnen beter partij Wordt getrokken, en tengevolge daarvan ook de opbrengst van den grond, die de minst gunstige omstandigheden aanbiedt, toeneemt, zullen arbeid en kapitaal de vergoeding kunnen vinden, die zijn gelukkige gesteldheid hun aanbiedt.
Daarom ook is de grcndrente van aan Europeanen eQ aan Inlanders afgestane gronden niet gelijk te stellen. Immers zij wordt bepaald door hetgeen normale landbouw van den grond kan verkrijgen, en de waarde van arbeid en kapitaal, die voor zoodanigen landbouw wordt vereischt, rekening houdende met het vaste kapitaal, aan den bodem verbonden. Kan in homogene maatschappijen, zooals de Europeesche, op een
(*) Zie Locomotief No. 221 gegeven tijdstip slechts van een normaal gehalte van den landbouw en van een normale waarde van den arbeid, dien deze vordert, sprake zijn, geheel anders is dit in eene maatschappij, zooals die op Java, uit ver- I schillende rassen bestaande, die op een geheel verschillende trap van oeconomische ontwikkeling zijn geplaatst. Aan den Europeaan staat meer kennis dan aan den inlander ten dienste. Hij beschikt over een kapitaal, dat de voortbrengende kracht van zijn arbeid ze_r verhoogt, in vergelijking waarmee het kapitaal van den inlander over het algemeen luttel is. Wordt de ruilwaarde van des inlanders arbeid uitsluitend door den binnenlandschen oecouoroischen toestand beheerscht, die van den Europeaan is in de eerste plaats van de buitenlandsche arbeidsmarkt afhankelijk. Zijn arbeid zal zich niet aan de oiitwikkoliug van Java's productieve krachten komen wijden, zoo de vergoeding, die daur te vinden is, uiet iv eene bevredigende verhouding tot de vergoeding elders staat. Kan met het oog op deze omstandigheden niet van één grondrente voor Europeaan en inlander sprake zijn, voor wie zij het hoogst is, valt niet in algemeenen zin te zeggen. Kan de Europeean aan grund, die voor de suikercultuur geschikt is, zoo hij dien in goed afgeronde perceelen, in voldoend bevolkte streken, tot zijne beschikking krijgt, een veel grooter grondrente doen afwerpen, dan de inlandsche landbouwer daarvan weet te verkrijgen, zoo mag worden betwijfeld of de Europeaan thans bij de rijstteelt met den inlander zou kunnen concurreeren.
Het is tti.gelijk, zooals beweerd is, dat de Europeesche ondernemer nog een pacht van f 4.— per bouw kan opbrengen van gronden, waarop de inlander door de koffieteelt, bij geheel vrije beschikking over het product, zijne kosten niet goed zou kuunen maken, maar het valt daarentegen te betwijfelen, of de Europeaan voor de uitstekende gronden van Pasoeroean evenveel zou kunnen betalen, als daar thans door den inlander vrijwillig wordt opgebracht. Of de grondrente voor den Europeaan of voor den inlander ten aanzien van een gegeven deel van den bodem het hoogst is, hangt hiervan af, of hetgeen eerstgenoemde den bodem meer kan doen produceeren al of niet wordt opgewogen door zijne hoogere kosten van voortbrenging. "Waar bij afstand ■ van grond, waarop nog geen rechten verkregen zijn, alleen het fiscaal belang in aanmerking komt, is het natuurlijk wenschelijk een algemeene mededinging in te roepen, waarin dan zegevieren zal degene, voor wien de grondrente het hoogst is. Waar politieke of oeconomische overwegingen aan inlander of Europeaan de voorkeur doen geven, moet daarentegen de vergoeding, die voor den grond wordt gevraagd, berekend worden naar de grondrente, zooals die bestaat voor hem, aan wien men den grond wil afstaan.
Noemt men de thans gemeenlijk door Europeanen betaalde pacht van f 4 tot / 10 per bouw zeer laag, dan moet men niet vergeten, dat de aan hem afgestane woeste gronden zeldzaam in gunstige omstandigheden voor de voortbrenging verkeeren, in den regel niet tot de vruchtbaarste behooren, en in schaar bevolkte, dikwerf onbewoonde streken gelegen zijn. Zijn in andere gevallen, door bevoorrechting, de belangen der schatkist uit het oog verloren, dan is er geen reden om op dien verkeerden weg voort te gaan. Elke keer, dat de schatkist zonder voldoende reden prijs geeft, datgene, waarop zij aanspraak kan maken, is dit eene verkorting van het algemeen belaDg, eene
benadeeling van de algemeenheid der belastingschuldigen.
Het is op grond van al het het voorgaande, dat de Heer van Dedem tot de slotsom komt, dat alleen grondlasten, steunende op het beginsel dat de Staat op de grondrente recht heeft, waar geene aanspraken daarop tegenover hem verkregen zijn, de rechtvaardigste en doelmatigste verhouding tusschen den koffieplanters en de schatkist in het leven zouden kunnen roepen.—
Feuilleton. De vergissingen van één dag. DOOR Mervijn Merriton.
(Slot.) Neen, dat wilde Frank niet doen. Het vooruitzicht om tioh weer in het huis te vertoonen na zijn onderhoud van den ochtend lachte hem niet aar., maar het denkbeeld om bij een paar postpaarden de wacht te houden, en nog wel b(j eene grauwe gevaarlijke merrie, die misschien wtêr op hol zou gaan, bekoorde hem in 't geheel niet. Hij besloot dus zelf te gaan, en ging regelrecht op het huis toe in hot vertrouwen Julia .niet te ontmoeten. Toen hij de oprijlaan bereikt had, zag _fl Harpur, naar allen schijn in gedachten verzonken, leunende op het y.o-'en tuinhek. Vóór dat Frank hem roepen kon, keerde hij tich om en sloeg haastig een der tuinpaden in. „Ik ben er zeker van, dat hjj my gezien heeft," dacht tfrank, „maar hij wil mij vermijden." Eer Frank nog tyd had om over hei voorgevallene na te denken, kwam Scoles, die juist den stal verliet, op hem toeloopen. „Kaptein," zeide de oude man, „gy moestbinnenkomen. De huishoudster vond het niets aardig, dat g(j van het lunch geen gebruik bebt gemaakt, zy had kaif.cot.letten en ham voor u klaar gezet, dat waren immers uwe lievelingskoaten. De doctor heeft zyn lunch gebiuikt, en liyua eene flesch oude port uit ;ed:G_ken. Maar hy heeft zyu maal verdiend. Echter leidde liet tot geen gevolg, volstrekt geen gevolg. Ach Kaptein! Hij ligt zoo ziek, maar loch is het een troost, dat gy kwaamt, en di zen flink.n Londenschen doctor meebracht. Voor mij is het een grcote troost en voor de juffrouw ook, hoewel ik nie; kan zeggen, dat zij er zooveel van gevoelt als ik wel zou wenschen.
„Gy weet, z;j is jong, en heeft over zooveel andere dingen te denken. Wat u betreft, kapitein, men mag niet vooronderstellen dat gy eenigzins belang in hem stelt. Hoe het zy, wy hebben ons bc.t gedaan. Als iemand hm had kunnen redden, dan was.hat die Londensche. heer. Het is ten goede vent, eö. een groot vgoproever., V-elaan, wat moet zijn, geschiede, en ik vrees dat nio'.s hem redden kan. Ik geloof dat liy den avond nist baalt. Wat de doctoren betreft, zij zaggen weinig, maar men leert, om iv hun oog te lezen, en ik weet, dat hrj eveneens denkt als ik."
Al wnt Frank uit deze wartaal kon cpmaken, waarin Julia Harpur, Scoles, hij z.lf en nog een ander bij betrokken waren, was, dat de hij in qua.stie dien hij altyd voor Julia'», echtgenoot hield, .matig zi-k was. Overtuigd, dat het hopeloos was aan Scoles zelven inlichtingen ie vragen, gaf hrj den cuden man dcor teekenen te kennen, dat hij dadelijk in huis zou gaan, en ging spoedig Harpur achterna. Toen hrj hem inhaalde, was de uitdrukking van ergernis duidelyk op zijn gelaat te lezen. Hy sprak goen woord en liet Frank het gesprek beginnen. „Wat scheelt er aan, Harpur?" vraagde Frank. „Wat my scheeltl Niets. Wat ter wereld bedoelt gij?" „Ik zie wat u hindert, Harpur, daarvoor ken ik u te goed, oude kameraad. Gy staat voor een ziektegeval en dat gaat nu by u boven alles. Welaan, al wat ik te zeggen heb is, dat ik bereid ben om te vertrekken. De postchais wacht ons aan het hek, maar ik wil wachten en u een redelijken termijn stellen. Ik vooronderstel, dat gij slechts in een consult gemoeid zijt, maar u niet voor goed hebt verbonden Om kort te gaan, ik geloof dat gij geen plan hebt om hier te blijven. Omdat als —" „Kom, Frank, nu geen gekheid." „Gekheid! Zeker denkt gij dan, dat ik in staat ben om op een oogenblik als dit te gekscheren? De oude Scoles vertelde mij, dat er geen hoop op herstel is." „Die verduivelde oude Scoles!" barstte Harpur los, maar zijn drift beteugelende, vervolgde hrj met een onderdrukt g.brom, „welnu, hij zal buiten twjjfal sterven. En nu verzoek ik u, geen woord meer over dit vervloekte onderwerp te reppen 1 Geef mij ean half uur tijd, en dan zal ik bereil zrjn te vertrekken. Wat u betreft, zoo zal uwe positie niet beter of erger wordeu door een half uur langer bij uwe bekoorlijke Julia te bl(jven. Gy hebt den wyn opengetrokken en ge moet hem drinken, zegt de Franschman. Ga nu heen, als een beste jongen, en laat mij aan mijne gedachten over." Er was zulk een beslistheid in Harpurs spreken, dat Frank geheel overbluft was. In plaats echter van naar het huis terug te gaan, dwaalde hrj in den tuin rond en zette zich op een rustieke bank neder bij de oranjerie, op een van die plekjes, welke hem maar al te zeer het verleden voor den geest brachten. Terwyl hij de oogen sloot en de hand op de cogen hield boorde hrj dichtbij eerst een deur toedoen, en toen naderden voetstappen. Hy zag op en bemerkte Julia. Zy bevond zich in de oranjerie toen hy a». .kwam, en daar zy dacht dat hy in slaap gevallen was, wilde zy hem ongemerkt voorbijgaan. „Julia!" riep hy oprijzende uit. „Ik dacht, dat gij vertrokken waart," zeide tij op een gedwongen kalmen toon, terwijl zrj een voorwerp, dat zy in de band hield, trachtte te verbergen: „Ik ben op het punt cm Donnington te verlaten," zeide Frank. Ik kwam alleen om mijnen vriend te halen, omdat ik niemand vond die hem kon waarschuwen, dat het rijtuig gereed was. Ik kan mrj dit zeer goed voorstellen, want hei huishouden zal door het voorgevallene wel eenigszins in de war zyn. Maar ik wil hierop niet terugkomen, het is even pijnlijk voor u, als voor mij, — maar om verschillende redenen." Julia zag eenigszins verwonderd op, maar daar zy sprak noch eenig teeken van vertrekken gaf, voelde Frank zich niet alleen aangemoedigd, msar zelfs gedrongen om het gesprek voort te zetten, wat hij dan ook deed met toenemende warmte. „Ik dacht er juist over na, Julia — vergeef mrj, maar ik kan u niet anders noemen, en nog minder op dit oogenblik — dat het ongeluk, dat heden mijne tegenwoordigheid aau dete p a>ts veroorzaakt, .nor de Voorzienigheid beschik' is. Om kort te gaan, de saxccloop der omstandigheden U opra ïkelyk." „Ik be«rrjp niet recht wat gij bedoelt," zeide Julia, „;'c g_l..-f dat het _n_emkkig is, daar htt ons ecu verleden herinnert, dat het na on«.e pl.cht is te vergaten." Uuti piu-ht. Matr sinds er nu mogelykneid bestaat,' brj hettugelae tich telven, by de gedachte dac Cuarles Herberl nog levend was en indigde cf.n volzin met: „Julia, gy hebt gelyk. lt e.keu, da» ik de zaken zie door het l:e--duegeH ke medium der veibeelding, en gij door het kouae, oave-anderlykc lictit van het verstand."
„En tocb, in vnrvlogen dagen waart gy gewoon mrj van cc.c newiug tot het maken van illusies te betichten." Ziedaar, Julia I nu praat gij zelve over hettelfde verleden en gij verklaait dat het onze plicht is, dit te vergeten."
„Ik heb ongelijk, en ik verdien uwe berisping." „Bene beriepiug! Acb, Julia! Berisp u zelve, omdat gij die gelukkige dsg-eu noemt, toen wy nog onte hoop, onte vree., onte droefheid en onte vreugde, ome torgen, toen wrj alles samen deelden! Maar! wat hebt gij daar in a*« band? M»sr.M>nl Julia, liefsn Julia! En gij verbergt ze voor mrj? Gij dacb: dat ik te niet tien ton!" En ia »e»'ukkin. trjn arm om Julia, middel slaand*, had h_ de k.rifio band gevat en drukte te teederlyk, hartstochtelijk. Jaüa koa aiet spreken, ie was aiet in staat bet pijnlijke uit te drukken van 't geen tij voelde. Het kostte haar zalfs veel moeite om hare band terug te trekken. Toen zij di; deed, ztide Fr.uk op een verdrietigen en eenig.dns dcft.gtn toon: „Ik begrijp uwe stilzwijgende a! keuriug Ik d.-td verkeerd, bet tya-tip om myne g.vcelen. uit te drukken it slecht gek-zen." „Sltcht gekozen!" riep Juiia uit. „Ik geloof, my'nheer, dat gy hiervoor en i gesn.ikter u tdruk.uig kondet vinden." „In uogcublikkeu als deze kau men niet aliyd zoo nauw zyue woorden uitkiezen. Dit alleen weet ik, Julia, — ik aanbid u, en ...." „Ben op het punt om een onoverkomelijke hinderpaal tusschen ons te stellen." „Stel ik die hinderpaal?" vraagde Frank „Is het dan waar, of niet, dat gij met Miss Kate Aubr „Frank, is dat wa»r op uw wooid van eer?" vraagde . Julia. „Ik Zwee:1 bet bij al wat heillig isl" riep Frank uit. „Ik h.b nooit een ander lief gehad, en ik zal nimmer een ander dan u lief hebben." Ju..ia', oogen straalden van geluk. „Ik kan aan uwe woorden niet twijfelen", zeide zij. „Maar ach! waarom hebt, gij het ni.t eerder g^z-nd? Terwyl gy wist dat ik u beminde, verbondt gy u aan Kate Au' „Doctor," zeide zy, „zich tot Harpur wendende, die uu dichlby stond, „_y — vad.r en zuon — hebben Frauk eu my vyf a z.s i_aau.cn van olkau .tr verwyduid gehouden ai» ar de arme Hatu Aubrey (toen zii dieu naam uitte kwam .r ecu woik over het aud.rn zoo effen voornoofd, en hate vtundelyke uogou verrieden eenige aaudoemug) hetveidriot veroorzaakt uwe liefde of wilt ge liever uwe vriendschap te verliezen." Juiia werd nu gestoord door Marpnr, die op-Frank w.--z nde, zeids; „Hot schynt u_y .oe, dat kapitein Öeymour nau«elyk. acht slaat op uwe woorden, die toch zuo zeer de aaudaent verdienen," „Haipur heelt gelyk, Julia," riep Frank uit. „De waarheid is, dat ik zoo verrast, too geschokt, zoo — in 't kort gezegd, wilde u vriendelijk verzoeken cm een paar minuten over deze byzondere gebeurtenis te mogen nadenken." «Verlangt gy dat ik heeuga?" vraagde Julia. „Hu tegendeel is waar, myne luiste; kom by ir{j zitten." De wdnige oogenblikken van n.dvnk-u, die Frauk gevraagd had, 'machten hem tot de ovbivuiging, dat er een vergiseiug had plaats gehad, of dat hij niet goed by z.u .e'stand was- Zijne oogen vielen toen toevallig op Juli»'» hai.d. dio, als door eene plotselinge ingeving tot nadere opheldering aanleiding gaf „Ik bid u," zeide hy bitter en e.iagsz.n. ruw, „Laat mrj uwe hand tien — neen, deze ni.t, de linker, en tonder Laudschoen." Zj voldeed aan zijn verl.u en en trok haar handschoen uit; Frank verüleekte teen bet goed passeude nommer te» eu drie kwart alleugskeus vau de h. „Is bet mogelyk? Maar hoe komt het toch, dat gy' sinds uwe komst alhier niet bejierkt hebt, dat gij bedrogen waart?" „Myn lieve Mi:B Dormer", eeide Harpur, „als gij tot kapitein Seymour dete vraag richt, vraag n.y dan eene, als 't u belieft, hoe het komt, dat ik als doctor ben geroepen voor uw Newfouudlendseüen hond. Eéu antwoord is voldoende om dete twee vragen op te lossen. Alles komt hieiuit alleen voort, dat gy ecu stokdooven bottelier hebtl" Dr. Harpur, die totdusverre ons dk alles vertelde, heeft ons niet bekend gemaakt, hoe het met de onderhandeling met Miss Aubrey afliep, die eerder het slachtoffer der omstandigheden dan van het voorbarige gediag van kapitein Seymour was, om de woorden te gebruiken, waarmede dete gentleman zijn geweten wilde in slaap su.sen. D.zs hinderpaal was in elk geval waarschynryk te overkomen, en wij zullen er ons niet mede bemoeien. Onte plicht was alleen om het veihaal van onten doctor weer te geven omtrent hetgeen in zijn tegenwoordigheid was voorgevallen, en om mede te deeleu hoe Frank Srymour z.n liefde verloor en te weer terugvond, en haar byna weer verloor, tengevolge van dete zonderlinge Vergissingen van één dag.
Ingezonden stuk. De Converisie te Toegoe in hare gevolgen, en de schrijver van „De ware toedracht,” e. z. v., opgenomen in het Dagblad van N. I.
Bene insinuatie is en bl .ft voor dengene, die er mede bedoeld wordt, een slag in het aangezicht. Als men iets bespottelijk maakt, dan is her zaak om de reden er voor, kort en bondig, op te geven. Zóó toont men, dat men de zaak beter begrijpt dan degene dien men bespot, slecht maakt of als een domoor gaat afschilderen. Ik heb met deze korte inhiding het artikel op het oog, voorkomende iv het Dagblad v. N. I. en hierboven opgegeven. De naamlooze inzender, die zich verbeeldt dat wy hem naar Klatten zullen gaan nareizen, is zoo vriendelijk geweest, om, in dit merkwaardige stuk, al datgene in een bespottelijk daglicbt te gaan plaatsen, wat, op instigatie van den Algemeenen Secretaris, door tusschenkomst van den Ass.-Resident van Zijllde Jong, te Toegoe, is uitgevoerd. Hy maakt zich hierin vroolijk over den heer Levyssohn Norman, over den Kesident Lammees van loorenbürs, over den Ass. Besident, de inlandsche hoofden en, natuurlijk, ook over de Javaan jes. Late. wy eens nagaan, met welk recht dit gedaan wordt, en of de schrijver een ander doel voor oogen had, dan het doel, om personen en zaken bespottelijk te maken. Wij vragen derhalve iro primo: Had de heer L. Nouman het recht, om te Toegoe dat te gaan doen, wat hy geiaan heeft? Antwoord: ja, want de officieele courant spreekt er van als van een feit. Als die courant, in dien zin, daarover spreekt, dan heef; de Gouv. Generaal, in elk geval, zjjne toestemming daartoe gegeven, en is dit ook een feit, dan begrrjp ik niet wat de echrtjver daartegen in te brengen heeft. Want, laat ons eerlijk zyn! Is de zaak iets nieuws, iets dat, zoo te zeggen, onverwacht is, uit de lucht is gevallen ? Volstrekt niet. Reeds voor zeven jaren heeft de toenmalige Minister van Koloniën, de heer de Waal, de invoering •ler agrarische wet ia het uitzicht gesteld. En wat wordt daarmede bedoeld ? Niets anders dan eene verdeeling van het gemeentelijke bezit, zooals dit, in den tyd der Romein" scha republiek geschiedde; wat men in Europa, na den feudalen tfld, overal in werking bracht, en wat men ook hier, op Java, wil in het leven roepen, namelijk: „Men wil aan iederen landbouwer zijn aandeel in »de erfenis of in den boedel geven, welke totnutoe «door de gemeente beheerd werd." Dus nieuw is de zaak volstrekt niet. Er bestaat ook hoegenaamd geen reden, om ze bespottelijk te maken. Of is het niet gemakkelijk te bewyzen, dat hij beter voor zijn stuk land zal zorgen, wien het in eigendom toebehoort, dan hij wien elk jaar een ander brokje toegewezen wordt, dat hij in het daaropvolgende jaar terug moét geven? Waarover lacht gij da-i? Ja, zegt gy, de Javaan begrijpt er niets van: hrj is nog te dom, om daaruit het voordeel te kunnen putten, dat door zijne Europeesche of Chineesche broeders daaruit wordt geput. Kom, wees toch uiet zelf zoo don;, om zoon domheid dea armen landbouwer op Java te willen aanwrijven. Wees verzekerd, dat hij, eens op eene wettige en behoorlijke wrjze in het bezit van zjjn land zijnde, wel zal begrijpen, wat er meê te doen ie. Maar, zegt gy, hij zal het verdobbelen, verschuiven, aan Chineezen verkwanselen . . . want: hij is nog een kind. Halt! Een kind, zegt gij? Maar brj zal en mas; toch, om 's Hemels wil. niet altijd een kind blijven 1 De roeping van elke regeerinp- bestaat immers daarin, dat zy al het mogelijke moet doen, om de geregesrden tot mannen te maken? Sedert meer dan vijftig jaren wawelt de oude-wyfjespers, in Nederland, over de Kinds.eid van de Javanen. Maar deü.n zrjn, om den drommel, geen zoo kleine kinderen meer als men daar denkt. Aangenomen echter dat het werkelijk nog het geval is, dat de Javaan, op dit moment, werktlyk nog in de kinderschoenen loopt, kan dan het Göuverneme.t geen besluit nemen, om daaraan, dadelijk, een einde te gaan maken? B. v.: „Wij ordonneeren mits deze, dat elk Javaan, die sawahs „in eigendom ontvangt, over tien jaren geen kind meer mag »*.'»■" Begrepen? Over tien jaren! Als wij met Beduine» te doen hadden, zoude ik zeggen: over zeven jaren. Weet nu zoon kind van een Javaan, dat op dit oogenblik _fc vijfentwintig; jaren oud zal kunnen zrjn, dat het, als met een tooverslag. eigenaar van' een stuk land is geworden, dan moet het Gouvernement, b_ de boven bedoelde ordonnancie, nog voegen, dat het kind „vanaf heden tot over tien jaren, wanneer het een man „zal zijn geworden, zyn land noch verkoopen noch verpanden „mag." Dat zal, wel is waar, een koopje voor de Chineezen en anderen zijn, welke de naamlooze schrijver van „De ware reden" bedoelt, maar het kind zal toch, in elk geval, gedurende de bepaalde tien jaren, verstandiger en, met Gods hulp, een __an moeten worden. Ziet die man daa het nut van het individueel grondbezit nog niet in, dan moet hij .Jju erfdeel maar, in 's duivels natm, gaan verkwanselen Wordt hij dan een bedelaar, een koelie of wat ge maar wilt, dat hij worden zal, dan is het zrjn eigen schuld. Het Gouvernement heeft zijnen plicht gedaan, en is noch voor zjjne domheid, noch voor zyne roekeloosheid verantwoordelijk. Ik verwijs, te dezen opzichte, naar Algiert. Daar heeft keizer Napoleon 111, omstreeks het jaar 1855, onder de Beduinen insgelijks het individueele grondbezit ingevoerd, en aan elke zwervende troep, die het verkoos, hare landerijen ia eigendom toegewezen. Hrj decreteerde echter, dat zjj gedurende de eerste zeven jaren niets er van mochten verkoopen. Was hrj bang voor de Chineezen? Neen, die zyn daar nog niet. Maar hrj was bßng voor de Joden, die er, in ruime mate, de Chineezen vervangen. Dus, de zaak is gezond. Het kind wordt eigenaar van een stuk laad, mag dit echter, gedurende de eerste tien jaren, niet vervreemden. Sterft het kind, dan vervalt het land aan zijne erfgenamen of, als dezen niet bestaan, aan de gemeente, die van Gouvernementswege of voigens de wet, weten moet, wat met den grond in het vervolg dient te geschieden. Wat valt er nu nog op te vitten? De sawah's van de dessa Toegoe werden, onder toezicht van ambtenaren en hoofden, op het terrein verdeeld; er werd aan elk hoofd en aan elk ingezetene, het hem toebehoorende stuk aangewezen. Hiermede waa het uit. ledereen wist nu, wat hem de fac t o toebehoorde, en waarmede hy, van nu af aan, de toekomst te gemoet ging„Zonderling" I zoo roept de naamlooze schrijver nit, „zonderling is het, dat alleen by de bewoners van de dessa „Toegoe het verlangen is opgekomen, om gronden in ei„gendom te mogen bezitten."
Maar, naamlooze vitter, laat ons toch eerlijk zija, laat ons biet altoos door vai. comédie spreken, waar met eenige geurm.kerij ook een hoogst prijzenswaardig doel beoogd wordt. „Van het verhevene tot het belachelijke is maar één pas", (zegge: een el Nederlandse.) zeide Napoleon I. Op welke wy'ze zoude dan, volgens uwe meening, de uitgifte vsn landen, in particulier eigendom, moeten geprovoceerd worden ? Had zich b. v. de Gouverneur Generaal, op zijnen verhevea zetel, te Buitenzorg, moeten plaatsen, en van daar Uit moeten rot-peu: „Vaoaf den lsten zal elk dessabewoner zijn stuk „sa*ah tn eigendom betitteo. Gaat heea, en verdeelt de „grondt n 1" Dat sou vetl Halach.'iijk.r geweest zijn dan hetgeen nu, door den Alg.meenen Secretaris, gedaan is. Want, let wel op, wij komea nu tot iets, waaraan gy, by' de groote zucht tot vitten en spotten, niet gedaebt hebt.— U was het alleen er om te doen, om personen belachelijk te gaan maken ; de zaak zei f o liet gij links li. gen. My is het echter alleen om de zaak te doen, en daarom \ raag ik: Is een bezit de facto, eok ren bezit de jure? Of zal en kan mij het Gouvernemen', in de geheele uitgestrektheid van bet my toegewezen stuk land handhaven, in het geval er later q.aeaties daaromtrent, van den eenen of anderen kant, mochten komen te rijzen? Is de toewijzing op het terrein voldoende, cf moet er niet nog eene o ms oh i ijvin g daarvan, op het papier, gemaakt worden ? Ik vermeen dat het laatste er bij behoort, en dat het juist deze omschrijving is, welke bezit moet constateeren en tevens waai borgen. Waar in Europa de landen schaarse, en duur zrjn, daar komen de meeste processen voor. Men «cknoeit daar sems duizenden guldens voor een brokje land van eene el breed. En, let wel op, de gronden op Java, al zijn te nu nog niet too duur als elders, zullen duur worden, en juist daar, waar zich de bevolking met elk jaar vermeerdert, en waar geen gronden meer aanwezig zrjn, die verdeeld kunnen woiden. Wy moeten kaarten of mee'brieven hebben. Hebben wij .erst van elke gemeente eeoe kaart, dan is het gemakkelijk om datgene, wat op het veld, dns buiten, verdeeld en afgepaggerd is, ook op de kaart te doen aanteeke.eu. Zyn dan alle perceelen volgens hunne uitgestrektheid op de dessakaart, met de daartoe behoorende cijfers gebracht, dan hebben wij, voorshands genoeg. Zoon gemeentely'ke kaart kan dan als legger of algemeene m«etbrief, voor de geheele gemeente dienen, tonder d..t elk individu eene eopy of een extra meetbrief voor zijn eigen stnk land behoeft te krijgen. Het Gouvernement verklaart dete dessakaartea, ah wettig geconstateerde, algemeene meetbrieven. Wat tegt ga hiervan? Vindt ge hierin iets bespottelijk»? „Ja," zegt gjj .. „maar waar krijgen wij, in eens, voor „elke dessa of gemeente, eene kaart van daan ?" Wel, die nemen wij van de Statistieke Opname, die reeds, aed.rt twintig jaren, met deze dessasgewijte opname bezig is, en met een tevental Residenties, rasp. veertienduizend dessakaatten, helpen kan. Dat is in elk geval reeds veel, en meer dan genoeg om er mede te kunnen beginnen. „Ja.... ja, maar de Statistieke Opname, ik weet het niet, „maar ik heb er too raar over hooren praten." Wat hebt gij booren praten? „Weet U, me n tegt, dat de nauwkeurigheid van haar „werk veel te wenschen overlaat.' Wie is die me n, die dat zegt? Spreek op, naamloote, wie durft too ieta beweren? „Om U de waarheid te zeggen: ik heb het uit den mond „van iemand, die het wederom van een van die heeren ge„hoord heeft, welke, voor een paar jaren, uit Europa zrjn „gekomen, om hier déze opname, hoe zeg je toch ... te, „ik vermeen, te kadastieeren." Nog al aardig; waarschijnlijk met het meetkruis, niet waar? „Daar heb ik geen verstand van, weet U. Maar hij zeide, dat „men hi.r niet goed werkte, en dat de kaarten van de Btatistieke „Opname prenten waren, en geen vertrouwen verdienden". Zoo spreken veleo, byna allen. En weet u ook, waarom zrj too spreken? Omdat te geen verstand er vaa hebben. Zij weten ter nauwernood, wat de Statistieke Opname doet. Zy hebben nog uooit hun neus in eene van de gedetailleerde deesakaarten en registers gestoken, waarmede tieh deze opname bezig houdt. Natuurlyk kannen zy zich ook geen rekenschap geven van den graad der nauwkeurigheid, waarmede gemeten, g.ë-earteerd en berekend wórdt. Zg weten dus niet, dat ia elk deeaagebied, elke soort van gecultiveerd land, met eene nauwkeurigheid van 1 op de 100 berekend wordt, dat men daar maar zekeren staat behoeft te raadplegen, om te kannen tien, wat elke gemeente aan sawahs, tegalgTonden, koffie-en andere tuinen, bosschen, moerassen, tot en met de woone.ven en begraafplaatsen toe, bezit.
En weet men dit, is het dan niet gemakkelijk, om datgene wat nu op het terrein afgepaggerd wordt, over te brengen op de kaart, en te zeggen: Dit behoort aan de individus, en dat aan de gemeente?
De kaarten van de Statistieke Opname deugen niet, zegt grj? Maar het Gouvernement heeft er Teeds tienen gouds voor besteed, en laat no;; steeds op denzelfden voet doorwerken, als vóór de komst van den heer Motké gewerkt werdl Dns bet Gouvernement handelt of z.nder overleg, of het weet wat hot wil, niettegenstaande men niets anders weet, dan wat anderen ook niet weten.
De quaestie, oo welke wijze de Statistieke Opname tot haar doel geraakt, kan men, ia elk werk over landmeten, •xlezeD; dit behoort niet in dit opstel. Ik verzeker het publiek van Nederl. Indië, dat onze geogrtphische ingenieurs, onze Officieren van de Militaire Opname, onze Kontroleuis en gezworen landmetdrs minstens even veel weten, als de uit Nederland gezonden ambtenaren voor het kadaster, die wij hier — ik verz.ek verontschuldiging — niet noodig hadden
Maar de quaestie is nu de conversie. Z.ven Residenties zyn door de Bta.islieke Opuance opgemeten. Hiervan b_3taa., zooals ik reeds gezegd heb, 14000 de.sakaarten; men kan daar, oversl, de verdeeling pro?oceeren. De Preanger Regentschappen, Bantam, Kediii, B.zoekie, Banjoewangie en Madura zrjn voor het grootste gedeelte reeds in individue.lea eigendom verdeeld; Batavia en Krawang behooren, voor het grootste gedeelte, aan particulieren; >tyv.n nog over Cheribon an Banjoemas die reeds begonnen zrjn, en Rembang, Soerabaia en Pasoeroean, waar nog begon_en moet worden.
Zoo staan de zaken omtrent de agrarische aangelegenheden. Men spotte niet met personen die het goed meenen, èa met het Gouvernement èn met de bevolking; men doe mrj hst genoegen, om als men wederom over deze zaak iets gaat schrijven, wat beter daarover na te denken.
Ik besluit myn opstel met eene korte aanhaling uit myn werk Lam daoeloe, lam takarang, deel II Bladz. 379. Uaar heb ik in het jaar 1867 omtrent de Statistieke Opname het navolgende geschreven:
„Op dezen weg worden totnogtoe de werkzaamheden „met overleg en nauwgezetheid veivolgd. Mogen zy' rijke „vruchten dragen voor de toekomst, en tot een vasten „grondslag worden voor hetgeen de vooruitstrevende geest „des trjds, het recht heeft te verwachten; want hier liggen. „de goud- en züvermijnen van Intulinde, hier ligt het ge„luk van het toekomstige geslacht l" Elk zyn aandeel in den grooten en rijken boedel!! Samarang, (op den 2den verjaardag van de Conferentie met de Heeren Motké e. z. v.) den 29 September 1874. F. C. WILSEN.