op de Locomotief, ontvangen de Coul
De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- 24-12-1874
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- Datum
- 24-12-1874
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Semarang
- PPN
- 852209738
- Verschijningsperiode
- 1863-1956
- Periode gedigitaliseerd
- 1863-1903 / 1947-1956
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB C 76
- Nummer
- 301
- Jaargang
- 23
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
Nieuwe Abonné's VOOR het jaar 1875.—
Zelfverdediging, enz.
De kritiek vindt in de discussiën, welke de geachte afgevaardigden van het. Nederlandsche volk aan de jongste Indische begrooting hebben gewijd, een ongemeen ruime baan. Aan de HH. Saaymans Vader, VAN DEN BERCH VAN HEEMSTEDE, VAN ZINNICQ BERGmann en Kuijper vooral is dat te danken, De Hr. Saaijmans b. v. kwam met de redeneering voor den dag, dat het eedsformulier in de grondwet van 1848 „het bestaan van een levenden God" erkende, dat onze Koning zich koning noemt „bij"de gratie Gods", en dat daarom de Koning „geroepen is om bevorderlijk te zijn aan de uitbreiding van het koninkrijk Gods" door uitbreiding van het Christendom ! — De Heer v. d. Berch v. Heemstede gaf hem in zonderlingheid van «rgumentatie niets toe: met bezorgdheid, zoo verklaarde dat lid der Staten-Generaal, had hij het nemen van een maatregel gezien, „die, zoo 't schijnt, van hoogerhand is uitgegaan, en die ten doel heeft de dessagronden in individueel bezit te herscheppen." Onze lezers begrijpen, natuurlijk dadelijk, dat die uitdrukking uitermate geschikt is om hilariteit te verwekken, en overigens volkomen onjuist; maar ook zullen zij moet toegeven, dat de Hr. v. d. Berch, nu hij eenmaal zulk een voorstelling van de conversie heeft, den maatregel als een zeer pijnlijke en bepaald zorgwekkende operatie moet beschouwen. Hij ziet dan ook de toekomst vreeselijk somber in: hij vreest voor oorlog op Java, en, zegt hij, de oorlog tegen Atsjin heeft thans reeds 2124 menschenlevens gekost, „doch dit getal zou in geen vergelijking komen, wanneer het ongeluk wilde, dat er in 't hart van Java een deasa-oorlog uitbrak." Den Hr. van Zinnicq Bergmann benauwt de gedachte aan een „dessa-oorlog" klaarblijkelijk minder dan de herinnering aan het adres, door belastingschuwe ingezetenen van Batavia aan den Koning gezonden. Dat is „verzwakking van het gezag," roept de Hr. Bergmann uit: „zij mogen den schijn niet aannemen, dat zij onze constitutionneele beginselen niet kennen, of ze minachten. Ik wil de ontworpen belasting noch verdedigen noch bestrijden; maar ik wijs op den vorm vau het adres, waarin onze constitutioneele Koning wordt gesteld tegenover zijn regeering. Men zou zoo iets hier niet gedoogen, en als lid van de Nederlandsche vertegenwoordiging gedoog ik dit nog veel minder in Nederlandsch-Indië." We weten thans, waaraan wij ous in Indië te houden hebs beu. Het schijnt echter, dat de Hr. Bkrgmann bescheiden genoeg was, om zich vau zijn betrekkelijk verpletterende uitspraak niet te veel succes voor te stellen; ten minste hij hield nog niet op met banbliksems uit te werpen, en liet ook deze treffende woorden ontsnappen: „De adressanten beweren, dat de geheele Europeesche bevolking in Indië middellijkof onmiddellijk voor dè belangen vau Nederland werkt. Ik zal het bespottelijke van die bewering niet toelichten," waut „de za a k komtmijte ernstig voor!"— Helaas, ook het hart van den Hr. Kuijper is onrustig. Vervult hem de zaak der conversie met vreeze ? Beeft zijn ziel om het adres dat van Batavia uitging tot den Koning ? Van het ecu noch van het ander een spoor. Hij belijdt bezorgdheid over de toeneming van het Mahomedanisme, eu over de vergrooting van het getal vrouwen 1 „Het aantal vrouwen op Java bedraagt 600.000 meer dan het aantal mannen." Ook bij onwettige geboorten zijn de percenten der vrouwelijke altijd hooger dan die der mannelijke geboorten. Wij moeten daarin verandering brengen!"— Niet bij machte om tot de uitvoering van dat edele voornemen mede te werken, scheiden wij hier van den Hr. Kuijper, maar vol bewondering voor zijn overtuiging en moed. Wij staan ook niet stil bij de waardige houding van den Minister, die in het betamelijke gebruik- dat Batavia's ingezetenen van bet petitierecht Lebhen gemaakt, een noodlottig gevolg van de tropische zon betreurt. Wij gissen dok niet, hoe boog de temperatuur wel geweest is in het gebouw, waarin onze Westersche wijzen hun parlage over de Indische begrooting voor 1875 deden hooren. Alleen op een beschuldiging hebben wij nog te antwoorden. De Hr. Heydenrijck sprak in de zitting van 7 November o. a.: „In verband met een verklaring >n het koloniaal Verslag over 1_74, waar gesproken wordt van de regeling dezer aangelegenheid, welke echter nog niet tot stand is gekomen, heeft mij getroffen, hetgeen indertijd door de Locomotief is medegedeeld omtrent een regeling, die men, althans volgens dat blad, zou voorhebben. Dair is geen sprake van onderling overleg, van overeenstemming tusschen bestuur en inlanders, maar ook op v.rlangen van één of meer ingezetenen der dessa zou. de verdeeling der gronden kunnen worden afgedwongen. Als dit in het plan der Begeering ligt, dau zal de Minister zeker niet kunnen ontkennen, dat het in strijd is met art. 71 van het Kegeeringsreglement." „Ik stel
de vraag: bestaat bij de Regeering het voornemen, om conform hetgeen door de Locomotief is medegedeeld, een regeling tot stand te brengen, waardoor het ook aan enkelen zou vrijstaan, om tot de verdeeling der gronden te dwingen ?" De Minister ontkende dat, ontkende ook, dat de zending van den Heer Levyssohn Norman met de conversie „iets" te maken had. „Het besluit waarin het doel der missie wordt omschreven," zeide Z. E. Van Goltstein verder, „bepaalt zeer duidelijk en eenvoudig de grenzen daarvan Het is een onderzoek naar de moeielijkheden en geschillen, die zich hebben voorgedaan. Bij het omschrijven van een der hoofdpunten zijner instructie wordt alleen gezegd, dut hij met de hoofden van gewestelijk bestuur gedachten moest i wisselen omtrent de regeling, welke in Indië omtrent I dit punt in behandeling is. Maar dat is niet de regeling, waarvan de Locomotief gewaagde. Hetgeen de Indische couranten omtrent die regeling hebben medegedeeld, is volkomen onjuist." Tegen die qualificatie komen wij op. Wij hebben rech»,-daartoe. In ons nummer van .9 September schreven wij bij den aanvang van een inailoverzicht: „Veel stof hebben de laatste drie dagen niet opgeleverd, maar toch behoeven wij ons niet zonder de kennis van een belangrijke tijding aan het schrijven te zetten, nu een onzer correspondenten te Batavia ons het bericht gezonden heeft, dat er een ordonnancie ontworpen is, die de conversie van communaal in individueel grondbezit regelen moet." Daarop volgden eenige bij-, zonderheden, o. a. deze: „Verlangt voortaan een deelgerechtigde in de tot heden gemeenschappelijk bezeten bouwvelden, dat hem ean met zijn rechten overeenkomstig stuk land in individueel bezit worde toegekend, dan zal — altijd wanneer het ontwerp kracht van werking verkrijgt — daaraan gevolg gegeven moeten worden; dan zullen het dessahoofd en de overige deelgerechtigden den aanvrager een behoorlijk gedeelte, dat het zijne jaar iv jaar uit blijft toewijzen, of, bijaldien de aanvrager zich met het hem toegedachte niet tevreden stelt, zullen van bestuurswege alle velden der dessa in evenveel deelen als er deelgerechtigden zijn worden gesplitst, waarna het lot voor goed beslist, welk stuk grond den aanvrager toevalt,
Hoe daaruit door den Hr. Heydenruck afgeleid kan worden, wat hij schijnt afgeleid te hebben, dat een sawahgerechtigde al zijn dessagenooteu zou kunnen dwingen, de gewoonte van communaal bezit op te geven, heeft men nog te verklaren; er valt naar onze meening uit de bedoelde bepaling niets te concludeeren, dan dat een deelgerechtigde in de padivelden de overigen derzelfde dessa slechts noodzaken kan, om hem een stuk der bouwgronden individueel af te staan, wat de anderen zeker niet belet om het restant der sawahs communaal te blijven bezitten. Maar nog zwakker is de bewering van den Minister. De Minister noemt onze mededeelingen onjuist. Het spijt ous om den Minister. Want dat de ontwerp-ordonnancie bestaat, en dat daarin nagenoeg woordelijk voorkomt, wat de Hr. Heïdenrijck in de Locomotief heeft gelezen, is een waarheid. Wij hebben de meest overtuigende bewijzen daarvan in handen gehad; indien de Minister zich de moeite getroost, om alle circulaires op te vragen, welke in Juli 1874 uit Batavia naar de hoofden van gewestelijk bestuur gezonden zijn, dan zal hij inzien, dat noch het verfrisschende Europeesche klimaat, noch zijn ambt hem behoed heeft tegen een dwaling, welke in een staatsdienaar, die de portefeuille van koloniën heeft aangenomen, zoo al niet verrassend, minstens bedroevend" is. Indien zulk een gebrek aan kennis zicb zelfs bij de bespreking der hoogst belangrijke conversie-quaestie openbaart, waar is dan een degelijke grondslag voor het vertrouwen aan te wijzen?
Maar misschien is nog niet alle twijfel opgeheven. Wij zullen daarom nog meer bepaald spreken. De ontwerp- ordonnancie nu is samengesteld door den gewezen Resident van Bantam, van Baak, en is met een circulaire, gedateerd „Buitenzorg 7 Juli 1874" verzonden. Die circulaire verder behelst o. a. dezen zin: „Het laatste, maar daarom niet het minst gewichtige punt van behandeling" (voor den Algemeenen Secretaris op diens reis) „zal zijn het bij de Eegeering aanhangige vraagstuk der conversie van het communaal in erfelijk individueel bezit." Wat alweer in strijd is met hetgeen de Minister aan de Kamer heeft medegedeeldl—
Feuilleton. INDEIJSZEE. EEN NOVELLE door WILKIE COLLINS.
Hoofdstuk XIV. Het is dag. Van verre en nabij biedt de tuin, door de stralen der middagzon beschenen, een vroolgk en helder uitzicht aan. Alles roudóm de villa ademt leven en^ vroolijkheid. Uit den tuin van het naas*bijgelogen huis verhffen zich levendige kinderstemmen. Langs den weg aan de achterzijde klinkt het geratel van wielen. Karren ca rijtuigen rollen brj tusschenpoozen voorbij, Buiten op de blauwe zee, verraadt het verwperde gepla» van raderen en gefluit van atoommachines, dat er van tijd tot tgd booten het kanaal tusschen het eiland en het vasteland doorvaren. In de boomen «ingen de vogels lustig tusschen de ruischende blaren. Binnen 's huis maken de vrouwelijke diei-stboden *ich vroolijk over de ecu of andere aardigheid. Het is een levendig, aangenaam oogenblik — een heldere, genet- T°Ue dag. De beido dames hadden een wandeling gemaakt, en rustten op een tuinbank uit. Z^j wisselden eenige onboduidende woorden omtrent het »°hoone weer eu zwegen toen, Clara herinnerde üch duidelijk alles wat,zy in haar toeval had gezien,— zooah men gewoonlijk de herinnering behoudt aan droomen — eu zg was nu vast overtuigd, dat haar orgste voorgevoelens bewaarheid waren. De laatste fiauwe hoop, om Frank weder te zien, was vervlogen. Mevrouw Crayford kende Clara te goed, dan dat zij niet zou weten, hetgeen thans iv haar geest omging, en ze waagde bet dasrom niet een poging te doen om met haar te redeneeren en haar ernstig te onderhouden,' wel wetende dat het tijdver-pillen zon zgn. De geneigdheid, welke zij den voiigen avond zelve gehad had om zu k een buitengewoon gewicht te hechten aan de woorden, die Clara in haar verrukking gesproken had, was bij het aanbreken van den morgen geheel over gegaan. Kust en nadenken hadden haar geest tot bedaren gebracht, en haar gezond verstard weer de overhand doen kragen. In alles sympathiseerde zij met Clara behalve in haar sombere wanhoop. Zij, die nog steeds kon hopen, had niets te zeggen aan de droeve gezellin, die geen hoop meer bezat. De rustige oogenblikken volgden elkander ongestoord op, en de beide vriendinnen zaten steeds zwijgend naast elkaar. Een uur ging zoo voorbij — toen weerklonk de bel aan de poort der villa. Beiden schrikten op —- beiden toch kenden zij die wijze van schellen. Het was het uur, waarop de postbode de nieuwsbladen van Londen bracht. Hoe dikwijls hadden zg niet in vroegere dagen den band der couranten haastig afgescheurd, en met verlangen en wanhoop naar dezelfde kolom gezien! Daar kwamen zij Wtêr — even als gisteren; en morgen, als zjj het beleefden, zouden zij weer gebracht worden — daar stond de knecht met de couraot voor Lucy, ca die voor Clara in de handl Zouden beiden heden doen, hetgeen zjj zoo meermalen vroeger deden?
Neeil Mevrouw Crayfoid opende haar courant als gewoonlijk, Clara legde de hare ouaaiguroerd naast zicu op de tuinbünk,
Zwijgend zag mevrouw Crayford naar de kolom der laat-te buitenlandsche berichten. Een luide vreugdekreet ontsnapte haar, toen haar oog op het blad viel. De courant ontglipte aan haar bevende handen. Z(J omhelsde Clara hartstochtelijk. „O, lieve! lieve! eindelgk zQn er berichten van hen!" Zonder te autwoorden, zouder eenige verandering in haar gela.t nam Clara de courant op, en las de eerste regel der kolom, die in groote letters was gedrukt: „De Noordpool-expeditie." Zjj zag mevrouw Crayford aau. „Z!jt gij bedaard genoeg, Lucy," vro.g rrj: „om mg aan te hooren, als ik dit voorleeB? ' Mevr. Crayford was te opgewonden om te kunnen antwoorden. Zij knikte Clara ongeduldig toe om voort te gaan, Clara las het bericht dat in die kolom vervat was. Het luidde aldus: „De volgende berichten zgn ons van St. Johns, Newfoundland, gezonden. De walvischvaarder Blylhewood heeft de overgeblevene officieren en manschappen der expeditie in Dans-straat ontmoet. Velen zijn er dood, en men vooronderstelt dat tommigen vermist z'jn. Voor de juistheid ven de lijst der geredden, door de equipage van den walvischvaarder opgemaakt, "ordt niet ingestaan, d&ar de o__standigheden geen nauwkeurig onderzoek toelieten. Het schip h: d niet veel tijd en de Nooidpcolreiiigers waren allen __ u of meer uitgeput van vermoeienis en niet in staat de noodig. inlichiingen te geven. Verdere bijzonderheden worden met de eerstkomende mail verwacht."
D: lijst der ger.ddeu vo gdt hu rop met de uame de. ffii'ia-eü vo gen. hun ra_g e plaatst. Zg' laten de lyst li-niue - :-k. De eerste naam, dis vermei. t,t->ud, was die v,.n kapitein Helding De tweede was die van luitenant Crsyford. Door vreugde overmand bleef mevr. Crayford eeui.e oogenblikken sprakeloos. Toen legde zg haar arm om Claa'ö middel en finisteide: „Lieve, zgt gy even gelukkig als ik? Btaat Franks naam er ook bij? Tranen verduisteren mijn oogen. Lees voor mij — ik kan zelve niet lezen." Het antwoord werd op rustigen, droevigen toon gegeven. „Ik heb slechts gelezen tot den naam van uw man. Ik behoef niet verder ie lezen." Mevrouw Crayford wischte haar tranen af, en nam vastberaden de courant in de handl Op de lijst der geredden was Franks naam niet te vinden. Op een tweede Igat, waarboven stond gedruk': „Dood of vermist", waren de twee eerst vermelde namen die van: Francis Aldersrey. itichard Wardour. Ten hoogste ontsteld, en verschrikt zag Mevr Crayford Clara aan. Zou zij kracht genoeg hebben om dien zwaren slag te dragen? Ja; zij droeg hem met zonderlinge, onnatuu lijke berusting — zij sprak met de droeve zelfbeheersching der wanhoop, „„Ik was er op v .orbereid " zeide itj. „Ik za_ hem dezen nacht in den geest. Jriic ,ard Wardour heeft d waarheid ontdekt, en Frank moest met zgn leven er voor boeten — en ik, ik alleen — ben schuldig " Z. sidderde m legde de hand op baar hart. „Wij zullen niet la_g gescheiden zijn, Lucy. Ik zal tut hem gaan. Hij ui niet tot mQ terugkeeren."
Die woorden warden met een kalme, zekere overtuiging uit iie-p-okm, die vreeselijk was om aan te hooren. „Ik heb hier niets meer bij te voegen." sprak zjj en stond op om in huis te gaan. Mevr. Crayford greep haar hand en noodzaakte haar om zich wtêf neer te zslten. „Ze mij nift zoo aan en spreek niet zoo wanhopend 1" ïi»p zy ni'l „Clara, gfj zjjt geen redelijk weten, wanneer gij Gneis barmhartigheid betwijfelt, en spreekt zooals daareven. Zie de courant in. Zie! daar staat duidelijk dat de berichten niet ta vertrouwen zy'o, —- dat eerst nadere, bijzonderheden m■■ ■ t n verwacht w.rdan. De woorden, die boven aan de )tj«t st-aa. toonen u reeds aan, hoe weinig ztj van de waarh-i ' »f-veten. „Oood of vermist!" Volgens d.za berichten U b-r even waarrcby_lijk, dat Frank vermist is, als dat hr dood is. „H.t is zner wel mogelijk, dat de volgsnde mai; l> i f van hem zal brengen. Luistert gij naar mi)?" -Kv t gij ontkennen, wat ik zeg?" „J,! ' „N en!" Is dat alles wat gij mjj te. antwoorden heb', nu dat ik zoo bedroefd en bekomm.rd over u ben r" • spijt mjj zoo ge?prjkea te h-bben, Lucy; Viij hebs. mmige z
„Ik ben zeer ongerust geweest over juffr. B urn ham," antwoordde mevr. Crayford: .eu ik dacht tr juist o .er om om u te zenden, toen gij hier kwaamt." Na deze woorden gesproken te hebben, vertelde zy aan den doct-r alles wat er gebeurd was, en herhaalde ni t alleen haar gesprek met Clara van dien ochtend, maar ock de woorden Welke Clara geuit had gedurende het toeval, dat z\j den vorigen nacht ge hal had. De doctor luisterde aandachtig. Al naarmate Mev<-, Crayford verder kwam in haar verhaal verdween langzame - nand de glimlach van _yu gelaat en werd hy ernstig eu bekommerd. „Kom! wQ zullen baar eens gaan zien," zeide h{j. Hy zett* zich naast Clara neder, en beschouwde opmerieaam baar gelaat, terwijl bij haar den pols voelde. Da ir bt-tond geen sympathie tussc>ien de droomerige mystieke gemoedsgesteldheid van de patiënt en het opent, gedecideerde karakter van deu doctor, dat zich steeds in de we) ■ kelijkheid bewoog. Cara had een hein-lijken tegenzin tegen baar geneeskundigen raadsman. Zij onderwierp zich ongaarne aau zijn scberp onderzoek. Hy ondervroeg haar—zg antwoordde onvriendelijk. Hij deed een stap verder (de doctor was niet licht uit het veld te slaan) en vestigde de aandacht op het b.richt omtrent de Ni ordpool rxptditie; terwijl bjj er verder in denzelfden geest over sprak als Mevr. Crayford gedaan had. Clara weigerde daarover te spreken. Zij stond op, en vroeg vergunning naar huis terug te keeren. De doctor wilde haar niet langer tegenuouden. „Met alle genoegen, juffrouw Burnham," aatwoordde bij — na eerst een blik gewisseld te hebban met Mevr. Crayford, die luideltjk te kennen gaf: „Blijf gij hier bij mijl" Clara boog zwijgend en met gedwongen beleefdheid en liet hen alleen ta samen. Mat een uitdrukking van zorg en onrust op het gelaat volgde de blik van den doctor de vermagerde maar toch nog bevallige gestalte van het meisje, terwijl zjj zich verwijderde, en Mevr. Crtyford merkte dit met een angstig voorgevoel op. Hij zeide niets, totdat Clara gehtel verdwenen was onder do veranda, welke «ich aan de tuinzijde van het huis bevond. „Als ik my niet vergis" zoo begon hy: „dan hebt vin der tijd mij gezegd, dat juffr. Buruham geen vader of moeder meer heefi?'
„Ja. Zij is een wees." „Heeft zij geen andere familiebetrekkingen?" , Neen. U kunt openhartig met mjj sp „Daar zal zjj stoliig niets van willen weten," hetvatto Mevr. Crayfard. „Ik h.b haardat reeds heihaaldelijk voorgesteld en altijd bedankt zjj daarvoor." De doctor zweeg een oogenblik alsof hij zijn gedachten wilde verzamelen. „Op mjjn weg hier naar toe," hei nam hy: „vernam ik iets, dat mij een plan aan de band heeft gedaan, waardoor wjj die moeieljjkheid, waarover n daar juist spraakt, mis sodien zullen kunnen te boven komen. Ik maet mj erg vergissen, wanneer juffr. Burnham daarin ook niet zou willen treden." „Wat b doelt gij?" vroeg mevr. Crayford levendig. „Neem het mjj niet kwalyk, wanneer ik u eerst van mijn kant een vraag doe, voordat ik u antwoord," zeide da doe tor: „Zijt gjj zoo gelukkig-, mevrouw, om eenige invloedryke kennissen b(j de Admiialiteit te hebben?" „Zeker. Mijn vader is by' de Secretarie geplaatst, en twee zijner vrienden zijn Lords van de Admiraliteit." „Dat treft uitmuntend ! Ik kan nu vrij uitspreken, zonder bevreesd te zyn u teleur te stellen. Na al hetgeen ik u gezegd heb, zult u met mij willen instemmen, dat de eenige afleiding ten goede bij juffr. Burnham die is, welke haar denkwfj.e omtrent het bestaan van den hr. Alderalry totaal doet omkeeren Laat haar te weten komen — niet door onophoudelijk op het onredelijke en belachelijke van haar visioenen te wijzen, maar door haar de werkelijkheid te laten aanschouwen —of de hr. Aldersley nog in leven is of met, — en daar zaleen eind komen aan haar toevallen, welke nu haar gezondheid op noodlottige wjj ze ondermijnen. In het ergste geval — wanneer het zich bewaarheidt, dat de hr. AldersUy iQ de noordpoolze.ëa zijn dood gevonden heeft —- dan is het toch nog beter, dal zy daaromtrent zekerheid V-rkrygt, dan haar weken achtereen over te latei aan haar tien ziek__tjke verbeelding en visioenen, wachtende op nadere en betere berichten omtrent de expe ditie. Kortom, ik wenschte, voordat de week nog om is, juffr. Burnham met de werkelijkheid in contact te brengen. Vooronderstel, dat gij tot haar seidet: „Lieve, wij verschillen in meeuiug omtrent Francie Aldersley. Gij verklaart, zonder daarvoor eenige geldige reden te hebben, dat hy' zeker dood is, en wat nog erger is, dat hij door toedoin van een zijner kameraden dien dood gevonden heeft. Ik daarentegen verklaar op gezag dar nieuwsbladen, dat niets van dien aard gebeurd is, en dat er meer kans bestaat, dat hij nog onder de levenden behoort. Wat zoudt gij er van zeggen om den Atlantischen Oceaan over te steken om op dia wijze uit te maken wie g lyk heeft—gij of ik?" Zandt gjj denken, dit juffr. Burnham daar ook neen op zal zeggen ? Mag ik op eenige mensohenkennis bogen, dan zal zy deze gelegenheid met beide handen aangiypen om u te bekerren tot bet gsloof aan „dubbelzien." „Hemel ! doc'or, gij bedoelt toch niet, dat wij de zee zullen oversteken en de noordpoolexpeditie op haar thuisreis te gemoet gaan ?" „Goed geraden, mevr. Crayford I dat wilde ik u juist aanraden." „Maar hoe zullen wij het aanleggen om dat ten uitvoer te brengen f" „Dat zal ik n dadelijk zeggen. Vertelde ik straks niet, dat ik bjj mijn gaan hiernaartoe iets gehoord had?" Ja!" „Welnu, toen ik uit mijn huis kwam, ontmoette ik een oud vriend vaa mij, die met mij een eind hiernaartoe heefi opgeloopen. Een paar avonden geleden heeft mijn vriend bjj den Admiraal te Portsmouth gedineerd. Ouder de gasten was er een lid van bet ministerie, die het nieuws omtrent dstxpeditie van Landen had medegebracht. Deze deelde het gezelschap mede, dat de Admir iliteit zonder etnite twijfel een stoom boot zou uitzenden om de geredde personen uit Amerika te gaan halen, en naar Engeland terug te brengen. — Wees bedaard, mevr- Crayfard.— Totnutoe weet nog niemend wat er bepaald is omtrent het uitzeilen van dat schip Vroeger hebben begunstigde personen onder bijna gelyke omstandigheden vergunning gekregen om als passagier, ja zelf* als gast, met Harer Maje-teits ichep m m<è te gaan; en wat vroeger reeds toegestaan is, zal nu naar alle waarschijnlijkheid wel niet geweigerd worden. Ik h-.b er niets meer bij te voeg.n. Als gij voor u zelve tegen die reis niet opziet, dan heb ik er niets tegen — integendeel, dan ben ik er op medische gronden zeer voor dat mfjn patiënt haar doet. Wat zegt gij er van f Zult gy aan uw vader schrijven, dat hg' rjjn invloed aanweuut bjj zijn vrienden aan de Admiraliteit?" Hevig opgewonden sprong mevr. Crayford op. „Schrijven I" riep zy uit; „ik zal wat betera doen dan schrijven Een reis naar Londen beteekent niets, en ik kan Clara gedurende mijn afwezigheid wel aan de zorg van mijn huiihouds:er toevertrouwen. Ik zal van avond nog mijn vader spreken 1 HQ moet al zijn invloed bjj de Admiraliteit aanwenden, gij kunt daar gerust op vertrouw n. O, mijn beste doctor, wat hebt gij roy daar voorgespiegeld 1 Mijn man 1 Clara 1 Wat een prachtig idéa hebt gQ daar opgeworpen! Wat een juweel van een doctor zyt gij! Ik kan niet dankbaar genoeg jegens u zijn I" „Badasr, lieve Mevrouw, bedaar! Maak u riet b'jj met een doode muscb! Laten wij aannemen dat juff-, Bu-ham er in toestemmen zal. Maar w(,t, ingeval de Lords van de Admiraliteit neen rullen zegget?" „Ik ban immers tv Londen, doctor l en in dat geval ga ik zelve naar hen toe. Lords zjja mannen, en de mannen weigeren m|j nimmer iets, wanneer ik wat traag 1" Hierop scheidden zij. Ongeveer een week daarna zette H. M. schip de Jmason koers naar Noord-Amerika. Verscheidene bevoomcnte personen, die betrekkingen hadden onder de tooHpoulreizigers, hadden vergunning gekregen om mede te gaan. Onder die begunstigden bevonden zich twee camss— Mevrouw Crayford en juffrouw Burnham.
Ingezonden Stukken. De Doodstraf.
Benige jaren geleden werd door de Tweede Kamer der Suteu-G.neraal in .Nederland de doodstraf afge.chaft. Algemeen werd deze afschaffing toegejuicht, en ter.cht. Maar nu doet zich de vraag voor: Waarom wordt de doodstraf in Nederlandsch-Indie gehandhaafd?
Vergun mij, geachte Redhct-ur! meteen enkel woord ip bet onbilijjke hiervan te vtijcen. De overwegingen, die in Nederland tot _e af.cnaffiag er van deden besluiten, waren minder van juridische- dan van philanthropicneu aard. De doodstraf, zoo redeneerde men, behoort niet toegepast te worden: 10. Omdat de mogelijkheid bestaat, dat de richter gefaald had in zijne rech'spraak, en alzoo een on chuldige was ter dood gebracht, waarvtsn inderdaid vuo.br
in da lrjfstrbffelrjke recbtf-plegi-g zjja aau te wg tn, eu 20. Omdat ba den meu-ch, in gewone omstandigheden althans, '.ie' vrijstaat einen evenmeasch het lev_n te benemen.
Wie _ou zir h niet m>t beida overwegingeu kunnen vercenuen? Wie rou willen beweren, dat de Tweide Kamerten onbillijk vonnis velde, toen z\j iiet doidv.n'ni» over de do>dstrbf uitsprak ? Maar is dau dat, wat id Nederland recht, is en biüijk, dit wellicht in Indië minier ? Zoo men zich in Nederland uit pr:ncipe tenen.ht-t ter do_d breuken van misdadigers veriet heeft., waarom wordt dan dat principe i_ ludië niet gehuldigd? Iv Indië 100 de ncuter o.eindig meer gevaar dau in Holland e.u o.jui.. vonnis to vellen. Dit is ecu bekend feit, dat niet meer door bewu.ru behoeft te wordeu gestaafd. Voor den iulander bief' ecu eed veelal teer geringe beteekenis. Ons is zelf* een voorbeeld I'ekend van een Javaan, die voor een handvol siririblad.reu een valschen eed zwoer 1 Daaruit volgt, dat zelfs de btëedigde veiklaringen van Ruigen, ofschoon vaak tot een vonnis leidende, niet vertrouwbaar zijn. Daarenboven wordt de beschuldigde in verreweg de meeste gevallen niet bijgestaan door aen rechtsgeleerde, hetgeen eene onbillijkheijd moet genoemd worden. V\el is waar, .rordt h m _c' reclit zich door een raadsman te doen bó-taan i_ enscin» ontzegd, doch waar er een te vinden? Welk advocaat z«i geneigd zyn zyne practgk te laten varen, ten einde ecu beschuldigde, die misschien een honderdtal palm van _yo standplaats voor den omgaandeu rechter moet ter.ciit stam te gaaa verdedigen? In 99 gevallen van de 100 g.schiedt dan cok de veroordeeling,'onder dat iets wat naar een pleidooi ten gunste vanden beklaagde zweemde, werd gehoo d. üiinoolig is het op het onbillijke hiervan te wezen. Menig ter dood veroordeelde in Indië zou minder steng gevonni.d zjj ci, zoo hrj door een kundig advocaat waru bijgestaan. Men zal dus moeten toegeven, dat de eerste der voot Nederland geldige overwegingen dit in nog grootere a ate voor Indië is. En de tweede, het besef namelrjk, dat de .éoe menech den andere, zjj 't ook bjj voonis, het leven niet map; benemen, het behoef', geen b toojr, dat de wetten der moraliteit in Indië evenzeer behooren door te gaan eu geëerbiedigd tr worden als in 't Moederland. Het mag dus als bewezen wor'en aangenomen, dat buiten gevallen van opstand, waarbij het algemeen belaag parate executie kan wenschelijk, ja, noodz.kelijk maken, ook in Indië tot de afsebaffiu-. der doodstraf worde, besloten. Rn ri>)t, dit niet reeds tang is ee«-hi_rt, móet, eeTÓoven wti voornamelijk geweten worden aan de hoogst gebrekkige inrich i-g van het strafrecht voor inlanders. Naast de straffe des doods staat dwangarbeid in den ketting gedurende een 20 al ja en. Oogenschgnlgk een ontzettende straf, doch inderdaad lang zoo verschrikkelijk niet als zg oppervlakkig toeschijnt. In Hollandsche ooren moeten de woorden dican arbeid in den ketting vreeselijk hard klinken; voor ons echter, die weten wat zjj eigenlijk te beduiden hebben, is di' het geval niet. Wg allen weten, dat de zoogenaamde ketting slechts in een ijzeren halsband bestaat, terwijl het nirmaid enter onbekend is, dat de duangubeii in werkelijkheid niets anders is, dan werken zonder loon gedurende ongeveer acht uur daags, een weken dat eigenlijk dien rja_m niet mag dragen. Wat wonder, dat de inlander een 100 pbilanthropische straf niet vreest en er zelfs meestal verreweg de voorkeur aan geeft boven gewone gevangenisstraf? Het is duidelijk, dat deze toestand dringend voorverei.cht. Liat den dwangarbeider inderdaad dat wat hg feitelijk behoort