In het Kolrni » 11 Tqdichrift bespreekt dc ouc dsl&Valette «en ■ werkje v__a cL.*.,. » Judksr, getiteld: „Die Deutsche Kolonien". Dit kleine boek — zegt de schr. — trekt vooral aan om hetgeen 't zonder erg geeft in een inleidend algemeen overzicht. Het is onbetaalbaar van praktischer, zin voor zaken doen in en m. t koloniea. Niet cynisch, volstrekt niet; eenvoudig: oprecht. B e kenntnisse einer schonen Geschaftsseele.
Dt gepromovterdt sehrgvtr van het geschrift staat door zijn titel en als onderwgissr voor dien intellectueelen middenstand oen schrap hooger, maar ademt «n leeft toch in dien kring. Msn gevoelt dat hg d« daar h««rsch«nd« denkbeelden deelt en eerbiedigt. Als staatsambtenaar, gepromoveerd*, gymnasial-profestor vertegenwoordigt en leeraart hg wat da*, voor gezond, degclgk en betamelijk toargaat. En hg doat dit ter goeder trouw, uit overtuiging. Vandaar de representatieve waarde van hetgeen hg zelf zegt, of, nog litvtr, mtt instemming aanhaalt vaa Duitsche gezaghtbbtnden inaake koloniën. Etn kortt inltiding behandelt dteeratt ovtrzeesoht nederzettingen der Daitsoheri in de 17e en 18s etawen, eerlang door ons en Frankryk in beslag genomtn. Daarna volgt dt twttdt, dt eigtnlgkt koloniale ptriodt, aanvangend met de vestiging van dtn Bremer Koopman Lü derits in de bocht van Angra-pequena aan de Z.-W. kust van Afrika, het vtrstst der nagvarige regtering van dt Kaapkolonie tegen dt Duitsoht overeenkomsten met dt hoofde i dor iuuoo ; _i en het historisch ««worden telegram door Bsnarck den 24 len April 1884 aan dan Duitsehea consul te Kaapa^ad geseind: „Volgens mededeeling vau den heer Lüleritz trekt de (Britsche) koloniale regeering in twijfel of zija nederzettingen bsnoordea de Oranjerivier op bescherming van hat rijk aanspraak kunnen maken. U gelievt ambtshalve tt vtrklartn dat hij tn zijn ntdtrsettingen onder 's rijks btschtrming staan". Een telegram, dat sedert beschouwd wordt als de geboorttacte van Daitschland's koloniale politiek en koloniale geschiedenis. D*za geschiedenis verder, van de afzonderlijke koloniëa tn dt geografische, tthnografischt an tconomische ovtrzichttn in het werk gsgtven, mogen hier verder onbesproken blijven. Htt is hitr om iets anders te doen, om kennisneming van enkele hoofddenkbttlden o?er koloniën tn haar behttr, welke gemeen goed geacht kuonen worden in Duitschland; niet om de aankondiging van etn botk met een min of meer volledigt bisprtking van den inhoud. Daartoe behoeven wg ons slechts tt bèpalea tot dt reeds aangehaalde alg»meena inltiding.
Deze vangt aau met de aanteekening, dat d« Duitsch» koloniën een gebied omvaten van 2.938\449 v. K. Kilomtters met 13 000.000 inwoners, „ein gewaltiger Kclooialbesiti, dtr drittgö.zte der E-de". Waar blijft Rusland met ayn onmetelijke Aziatische nederisttÏBg ondtr rtchtstrteksch gtzag, tn zijn protectoraten Boakharije tn Khiwa? Nadtrland met ttn gezamtnlijkt oppervlakte voor Oistetn West-lndië van 2 045 647 v. K. KUomtttrs, dus wel ttn kleine 948.000 mindtr dan het totaal gebied voor Duitschland, maar daartegen mtt een 40 000 000 inwoners? Zou dit niet eer- Her het i/drittg; Ö3ite' Koloniaalrgk zijn ? Fransche en Engelsche statistieken oordeclen an ws', re'tsata? hiulsai oik mit de uitgestrekte, ongetande en voor kolonisatie vrij wel waardelooze gedeelten van Duitsch Ooet-Afrika vooral, tan deelt ook van Ouittch West- Afrika en Nieuw-Guinea. Intusschen, aan oppervlakte, aan vierkante mijlen grondgebied in tik geval „drittgtésite", wanneer man Rusand nitt mtdtrekent. duitschland kau toch ook welstaanshalve niet achter Nederland aanko* man. Doch dit slechts in 't voorbijgaan- Htt belangrijkste detl dtr algemetnt btschouwingtn vormen de hoofdstukken, handelend over de Wirtichaftlichtßsdeutung en over de Verfassung und Verwaltung der Koloniën.
Wat is kolonisatie en waartoe dient zg ?
Op deze vragen haalt de schrijver met volledige instemming eén uitspraak aan van Dernburg, den eersten staatssecre'eris voor koloniën, en nu nog ds voornaamste Dnitsche specialiteit op koloniaal gebied. Esn uiterst merkwaardige uitspraak en die ik, om haar volkomen zuiver te laten, hier onvertaald afschrijf: „Kolonisation heiszt, die Nutzbarmachung de Bodens, seiner Scba'z», der Flora, der Fauna und vor Allen der Menschen zugunsten der koionisierenden Nation". Aldus woordelijk de aanhaling op blz. 32 van dr. Jankers boek.
Wannetr men aan zulk ten tin komt, krijgt men even ttn schok. Men heeft behoefte om htm ovtr tt ltttn, tn nog ttnt ovtr te lezen, om tt weten of men goed las. Dernburg, de moderne groot-fiaanci«r en handelsman, een van Duitschlands schrandaratt kopptn, Duitschlands voornaamste koloniale specialiteit, segt niet ia ten onbewaakt ooganblik ziju meening ovtr htt dotl van koloniaal bezit. Wannear dit dus klinkt, als hoordan wij etn Coen of Speelman, of een dtr Httren Bswindhtbbsren, hun meester der V. O. O; klinkt als instemming met vhun metdoogenloos «xploitttrtn van Oost tn West", dan kuuntn wij slechts aannamen, dat hij in gtlgktn geest denkt. Werpt men wellicht tegea, dat de aanduiding vvmeedoogenloos" hier in elk gtval te veel, althaas niet gewettigd is, daa mogen wij vragen waar in Dernburgs koele, straffa, zakelijke dsfioitie ook maar iets te vindtn is, ge« tuigend van «enig mtdedoogtn mtt de vtrworvtn Koloniëa ? Waar daarin uitgesproken of gedotld wordt op de plichten van rtchtvaardightid, welwillendheid, 70ogdschap tagenover de onderworpen btvolkingP Van de taak om haar te btschermen, haar recht tt vtrtchaflUn, haar te ontwikkaltn P
Dat het brutale f_cploite«rstels«l, door Dsrnburg ten doel gesteld ia zija overgenomen wooïden, bg die Duitschers ingang vindt, daarvan getuigen meer uitlatingen in dr. Junkers merkwaardige inleiding. r/Bij de waardepaling van ons koloniaal grondbezit', luidt hat toch verd«r bg hem. //dient vóór alles gelet te worden op zgn beteekenis «oor het Duitsche volksleven, voor de Duitsche volkthuishouding. Welk nut brengen ons dezs groote 07c;zsescke landstreken, welks voordaelen bieden tij het moederland?'* Dit behoeft g««n tegenspraak; alleen is et nog esn andere kant aan het bezit van koloniën; tr is óók de vraag, welk nut tn wtlkt voordteltn het motderland aan dt ovtrzeescht buittingtn, mst namt aan dt tigtn bevolking daarvan brengt, aan die yvóó* alles ten bate dtr kolonisetrendt natie tt gebruiktn' btvolking? Daarvan wordt nitt gerept. Uitsluitend tr op geweien, dat Duitschland, sedert den oorlog van 1870/71 ean groote industritstaat gtworden, nieuwe afzetgebieden moet hebben voor de voortbrengselen daarvan, «n wal «ig«n afzetgebieden, voor Duitschen handel en industrie openstaand z/ohne dass neidische Kookurrenten «ingreifan këuncn". Wel erkent de schrijver dat het Duitsohe fabrikaat, het *made in Gtrmany' tegenwoordig geheel de w«r«ldmarkt überschwemmt, maar dit is onvoldoende, en hoe lang zal het nog duren ? Hg houdt de koloniëa dan ook in de eerste plaats aangewezen ala spu.gel«ge__heid voor de overdadig voortbrengende Duitsch* nijverheid.
Veel gewichtiger nog acht daschrgvrr d« koloniën voor het spuien der tt)tk toenemende Duitsche bevolking vau hat rijk in Europa. Daaromtrent maakt hij zich blgkbaar illusies, wannesr hg schat, dat oog«v««r de helft dier bezittingen geschikt is, 't zij voor eigenlijk gezegde volksplano tingen, 't zg voor tgdelgk verblijf van langeren duur voor Europeanen. Iv de derde plaats moeten de koloniën dienen om aan het moederland grondstoffen voor verdere bewerking te leveren (rubber, copra, katoen, palmolie, koffie, cacao, kruiden, mineralen, «na.), welke anders sleebts veel duuider uit vreemde koloniëa te verkrijgen zgn. Eindelijk ziju dt koloniën noodig als steunpunten voor handel en scheepvaart: ver keer s- en oorlogahavtns en kolensta* tions.
Gsheel de wirtschattliohe Bsdeutung dtr koloniëa wordt aus in dit ovtrzicht teruggebracht tot de bsteekenit der voordtelen, welke zij het moederland dienen te bieden. Geen wjord van hetgeen het moederland, „wirtschafilich* en zede. lijk, voor de kolom'Sa te beteaken en heeft. Men kan bij Allard Pierson, P*ul Bourget, Aodrew Lang, bg anderen nog, de opmerking vinden, dat de Duitscher van vóór Sandowa en Sidan tr een andere was dan dia van daarna. Fransche schrgvers vooral plegen, wanneer irj deze vergelijking uitwerken, van den eerderen Duitscher een min of meer idyllisch beeld te ontwerpen a's van een dichterleken droomer, «en g«-moedsmensch, vroom, trouw, eenvoudig, in politiek gedwee en onderworpen, in zaken naïsf. B»n wat sullige, maar sympathieke Michel. Hoeveel er op dit beeld valt af te dingen, zg hier niet nageepeurd. Groote staatkundige en maatschappelijke omslagen oefenen sonder eenigen twjjfel grooten invloed uit op de houding en het optreden der volkeren. Of tij den aard van een volk veranderen, valt te betwijfelen. Vermoedelijk heeft slechts plaats een zich schikken naar de gtwijtigde omstandigheden. Eigenschappen, bruikbaar voor vroegere toestanden en te sterker ontwikkeld naarmate desa langer aanhielden, worden minder of geheel onnoodig, uiten aich das niet metr, verdwijnen schijnbaar. Andere eigenschappen, welke vroeger niet tot han recht konden komen» ontwikkelen zich en overheerschen. Esn volk, dat druk, verdaeldheid, vernedering geledea heeft en met kracht van gewald zgn zelfstandigheid herwint, treedt daarna geheel anders op. Zslfbewustsgn, gevoel van eigenwaarde, vertrouwen op eigen kracht laten zich vooral geld in. De dan voaruitdringende, den omstandigheden 't best aangepaste andere eigenschappen neigen, evenals die van vroeger, tot overdrijving. Zslfbswustiga tot overmoed, kracht tot g«.weld. Ein dargelgkan omzwaai gat de zich telkens .herhalende wereldgeschiedenis ook ia Duitschland te aanschouwen in het tijdvak na 1866 —'71. Het is gaan voeren eon krachtige, meer daa eens brutale Rsalpolitik, naar B.smarck*e wachtwoord. Niet hat volgen vau sentimenteele leuzen, maar het dienen van tastbare, rcë.le belangen. Zija die er niet mee geuoeid, dan is de geheels geschiedenis nie. de knoken waard van ééa enkelen pommerschen grenadier.
Die nuchtere, zakelijke zin uit zich ook in Duitsch lat: d'? koloniale staatkunde. Zg vo«rt R9alkoloniaipolitik. Liatst an bijna te laat gekom«n in de mededinging naar koloniën, had zg nog juist dea tgd om links en rechts allerlei overschot, en daaronder veel uitschot, binnen te halen. Was het grootendeels niet schitterend, men moeit tr htt beste van zien tt maken, 't metste uit ziea te haltn. Duitschers zelven, en nitt dt minsten ondtr hen, verkondigen het: ten Dernburg, tn lymnasial-proletso.tn, zwtrend bij het woord van den meester in koloniale aangelegenheden, na hem. Koloniëa? Esn Geschaft. Koloniale staatkunde ? Rvalpolitik, Geseb af tsfü.lrung. Nu moge sentimentaliteit in deze misplaatst zijn, ar is toch ook nog iets anders dan ten sakenkant aan het behter van koloniën vtrbondtn. Koloniëa zgn nitt bloot ttn bezit, waarvan mea ten winst- tn verlitsrtktning tn een balans opmaakt. Laat da nationalt ter liquidatie cf vtrkoop tot, wanneer dt schaaepjtten tt belangrijk worden? Immtrs nten, tn op welke gronden dan ook, htt optnbaar gewtteo trkent, dat kolon.ëa nog iets andeis betsekentn dan een bedrijf om winst te behalen, dat zg zedelijke verplichtingen opleggen aaa dtn houder of eigenaar daarvan.
Dé onnoostlheid, dat etn D^aburg, etn dr. Junktr dit nist zouden weten, begaan wij natuurlijk nitt. Verder zij aangenomen, dat dr. Junktr in zijn ovtrigens wtlvtrtorgd handboek Djrnburg oartcht gedaan httft door als diens koloniaal program slechts ditn ééatn noodlottigen zin t« geven. Maar dat Dernburg zelf, tusschen het aanvangswoord en de slotpunt dezer als leus, als stelsel gegeven bepaling, van geen an dart gedachtt üet blijken; dat een docent aan ttn gymnasium, schrijvend voor htt groott, ontwikkelde publiek in zgn land, zondtr tanig bezwaar zulk etn btpa'ing «onder meer aanhaalt, als hat stelsel, dat zijn land voor zijn koloniën te volgen heeft; dit is wel teektnend, wtl van gewicht. Het duidt er tce'i op, dit deGnctitt-opvatting in desa ai het ander» overheertcht.