(Van onsen medewerker.) 11. Den Haag, Aug. Wij z'dn hier te Grouw, sooals gezegd, om te visschon, te luieren on te zeilen. En wo hebbei zoowol van. hst een als van het ander braaf genoten. Hot minst van deze drie is echter tot nog toe hot visschen geweest. We zijn, geapproviandeerd als in don beginne verteld, 's ochtends half vier in onzon schouw door de Pikmeer naar ds fis gedreven. Naar de Ea, het groote stuk water waarin hier en daar van den bodem bladerrijk wier opgroeit dat zich aan hot water oppervlak uitspreidt en met elke golfslag meedeinend, hot water kal* meert.
Te midden van dat wier, op do wier* platen alzoo, is het uitstekend visschon. Twee jaar terug heb ik or heel wat half pond's baarion weten te snappen terwijl ik or ook hot zeldzame pisiculture genoegen beleefde, baaraen van boven hot pond aan don hengel binnon boord to werken. Dit jaar, of beter is, dit keer, wil hot maar niet. Het waait — uit het Westen — voel te bard. Er gaan op do moren golven met witte kop jas en do krullertjes spatten hoog tegen den schouw uitsen. Ea nu is or te veel trek in het water geko^ men. Do dobber wordt over hot wier geworpen, het snoer raakt verwart en zelfs ale alles nog goed gaat, is het visschon ■iet deien straften wind een lastige bezigheid. Het snoer drijft gedurig weg, moet woor in wordon gehaald on weer uit worden geworpen en al die moeite geschied om een of ander hongerig klein ding to snappen. Da groote, of sooals ze hier zoggen, da dikke baarsac, bijten niet on hot schijnt wsl dat se naar andere wateren en andere diepten zyn getrokken. Althans gelukt het ook den beroeps visschers niet,—die met diverse netton werken,—ook maar éea baars van ordentelijke afmeting in do bun te krijgen. En als die uitgeala* pen rotten niots weten to bemachtigen, wat sou dan de bongolaar vormogen.
Dien dag dan zijn wo allo gerenommeerde plekjis en wiorplaten of wierpoU lon .langs gegaan. We lagen op de s. g Steenen, oen steenachtige bodem dicht bij don oever, waarvan getuigd wordt het fundament te zijn van een eertijds natuurlijk trotach kasteel, we lagen op de Zandplaat, aan don wal bij Master Monnle (meesters molentje), Syte Buren (aaam van een buurtschap) Trien'sje Mui Beamkes (Tante Trienfjes boompjes), we hebben govischt in de Pionstor Ee, kortom, overal waar do goede visschsrslui gaarno en bij voorkeur hengelen. Maar kot wilde niet. Hier 'n baarsje van 'n ons, daar drie baarnes van nog gesn onr» dan weer 'n bliek]e en tot slot 'n schele post. Toen hebben we de beide vaarstokken, waarmee de schouw wordt vastgezet, uit den bodem getrokken, hebben 'n versche pijp opgestoken, hebbon bij 'n slok boete thee, 'n beren burgerij e genomen, toen het maatje opgezet on hot zeiltje ontrold en hebben ons voort laten drijven langs eilanden en sij-vaarten naar de Kruis Watoron, de Fol kortsloot, do Groene Deken on links af tot do brug onder Suawoudo.
Onvergetelijk mooi wae do dag doorgebroken. Do witte dikke nevels waren van de plassen opgezogen tot oen licht grijze wazigheid, die, bij hot doorschieten der matte zonnestralen, glinsterde als silverpoedor. Al do watoron on lage landen om ons boen lagen als bestoven van dat blonde matsilveron poeder, dat schoon te loven on toch ook weer zoo roerloos lag. En dat wazig blinkende landschap word omzoomd door myiterisuse horizonten van molkblanke novolstropen, wonderlijk en grillig soms, maar dan weer uitloopond in roerlooze witte sluiers, dooden-sluiers, sooals mijn collsga trefhnd juist opmerkte. Hebt ge 100' n ochtend, 'n lato ochtend van oen triestigon dag, waarop do volle iware, vottige waternevels en do lichtere grijze landnevols geen haast hebben weg te komen, hebt ge rp de moren wol eens zoon aelk-blanken ontwakonden dag gezien P 1 Dat is oen schouwspel zoo schoon, zoj ontroerend schoon, dat je stil wordt on starend peinst, peinst.... peinst. Ea als or dan 'n windstoot komt dis wolkgevaarten en nevelstapeliogen uiteen veegt en do zon dan plotseling door komt schieten, dan vraag je rillerig waarover je gepeinsd hebt. Ei ja weet het niet, je weot het niet.... Langzaam kwam do dag op. Nu on dan schoot do zon van achter een voorbij ijlend wolkengevaar e on dan zagon ws do horizonten zich verscherpen, do kleuren van daken on torentjes zich uitdrukken in de transparante wssighoid on asgen we zoo ver ons oog reikte, do rietbandsn wuiven en schudden onder don cijdigon dmk van don telkenmale plotseling uitschntendcn wind. Snol worden we voortgedreven langs de lage groene rondo eilanden die met hun riotsoom grooto diepe borden leken, doelloos ronddrijvend in het moor, langs de vettige wallen van roode on witte klavervolden, langs rietpoilen waar meerkosten en waterhoentjes doken on nerveus rondzwommen, langs beurt schippers dis met korte gangen laveerien en die wij dicht onder den wal passeerden om hen niet te hinderen, langs schouwkes waarin 'n visschersman doende was zn paliugstebj :s in te halen, langs do eenzame boeren plaatsen die bier en daar op eilandjes midden in do plassen staan en verdwaald schijnen in deze streek van water ca onmetelijke luchten en langs de enkele knoestige bc «men die zich zoo vroomd, zoo armelijk, bijna wanhopig uit hot water hebbon omhoog gewrongen. Wo zeilden voort op hot grauwe, nn on dan inktzwarte water dat onder de pirsing van naderende sware buien, g?o>to golven met dartele witte krallerfj*s droeg. Toen opeens begoo. het, vorgeield van nijligo rukwinden die ons kleine zsil'j» haast nog te groot dsed zijn, hard to re» genen. We haalden onze rogoojassen on Dunlopcapes onder de bank vandaan en sloegen van ome slappe hoeden de randen nssr. Zoo, dachten we, konden we er wol t gen. Maar op die grooto wijde vlakten kan hot wser zoo vreemd en nijdig te keer gaan, dat alle berekeningen falen. Ia pink dikke s ralen sloeg hot hemelwater op ons neer, dan simmend van links, dan van rschts, Jan kletterend op onzon rug en later weer op onzen borst. Do nijdige winden dwarrelden zoo grillig, als wilden ze 'n boos voroorsaken en ots kleine loilije begon in folie rukken van links naar rechts en van rechts naar lirks to flapperen. En toen begon het lastig voor ons ta worden. Do riem, die voor raar dienst deed, vatte to weinig water om do schouw baas to blijven. We streken dan ook de mast on gingen ieder aan 'n riem zitten. In don zwaron wildon regen trokken waassesrobbon wanneer die mot 'n sloop in de branding ritten, maar het was altegaar moeite om niets. Oase xware schouw vatte zooveel wind, dat ws met 'n gangefj* op den wal liepen waar we soo vast kwamen te aitten als 'n muur. Hoelang we daar op het bijna verdronken land in hevige regen en wind geseten hebben, weet ik niet juist. We waren niet sportief genoog op dat moment om tijd op te nemen. Maar 't is lang, heel ' ? « weest, tot de bui had uitgewoed e's vi met haast bo •■ venmensohelgke inspanning de schouw van de vette klei, tegen wiad en stroom in, hadden losgewerkt.
Toon hebbon wo mot onze schouw waarin zeker 'n halve vost water stond 'n iwenking gemaakt naar linke, tot wo weer van den wind kwamen te liggen,—hebben toen ons sprietseiltis weer aangeslagen en zijn, aio eenig beschuttend oord, naar de eenzame smalle brug onder Saawoude govaren.
In da beschutting van die brug, bij het remmingwerk en de meerpalen hebben wo, na oen hartversterking te hobben gono men in het gastvrije huisje van den brugwachter. die tevens bierhuishouder is, nog 'n poging gedaan visch te verschalken. Doch or stond to veel stroom on do golven gingen to hoog soodat we niet anders dan hot bekende vraatzuchtige kleine goed binnon boord haalden en ten leste maar met visschon op hielden. Wol zijn we nog met het snoeke tuig en het levend aas bezig geweest, maar ook dat wilde niet en toen we de snoeren goed en wol op do plankjss haddso gerold, was het werkelijk tijd om dea terugtocht nasrGrouw voor te bereiden.
Maar daar zaten we nu. Aan terng roeion viel niet to donken.
Met de grootste mosito was de schouw juist op stroom te houden. Ea terug ziilon, almaar door lavoeren in een wildon wind, uree on uren lang, kondon we niet, omdat onze schouw een roel-schouw en gesn seilsohouw wat, geen zwaarden had on oen geïmproviseerd roer. Toen hielden we raad met den brugwachter. En sooali het onder lastige omstandigheden moor gaa(: do hoeren troffen het niet.
Do eenige boot die ons op sleep bad kunnen nemen, wai reeds gepasseerd, maar als we in de vaart naar Warteoa wisten te komen, dan maakten w« nog 'n kantje. Een ding echter, we moesten snel zijn. Heel in de verte was de rookpyp reeds to sien en wo moesten hier do lange vaart nog uit en dan linke om.
Even hebben we 't toen nog zeilende on roeiende geprobeerd, maar 't ging niet. Tot driemaal toe sloegen we op den wal. Er terwijl we daar zwoegden en wrikten kwam do rookpijp steeds nader en nader. Zoo kwamen we er nooit. r/Dan ga ik maar aan de lijn, maak maar vast, vooraan die klamp". En terwijl m'n vriend de lijn vastijorde sprong ik op den w&l waar het schuimende water over hoon spoelde. En wegsakkond in de weeke klei, terwijl hot water bjj elke stap tot de kniëan opspatte, sleepte ik de schouw langs inhammen on slootmondingen waar ik over heen gezet moest worden— en langs rietpollen naar do vaart naar Warttna. Daar wachtte nog "n stevig karwei. Wo moesten ds schouw op stroom houden om de lijn aan boord te kunnen brengen en terwijl m'n vriend uit alle macht de riemen hanteerde, nam ik plaats op de plscht, gewapend met 'n lange dunne sterke lijn. Daar stampte do sleepboot ons voorbij. Drie bourtsohepen slierden achtor haar aan on toen het laatste schip ons genaderd was, schreeuwden wo, net als ,/echle" schippers: hoj!" Van onder een zeil, dat ter beschutting tegen den zwaren regen ovor don stuurstoel was gespannen, kwam do schipper— die later do knecht bleek te zijn—ons eenigs ains bevreemd, vragend aankijken. Maar hij begreep de eituatie onmiddellijk. Vlug was hij opdek. Lijn slingerde in wijde kronkels in de lucht en toen was het halen maat! halen maart van jewelste. We haddep 'm. Of ie fijn was, vroeg in a'n nopjss m'n vriend. En na de schouw goed vastgesjord te hebben, kropen wo zingend bij den beurt* schipper aan boord. Onder het zeil, bij don schipper, zn jongen knecht on het schippsrisoonija, smoekies uit wind on regen, heerschio piotseling groote geielligheid. We moestoo vertellen wie we waren, wat voor tocht we haddon gemaakt, hoe 't leven in den Haag was, of we de Koningin dikwijls zagen, of we Dr. Kuyper en Pxeter J alles hadden hooren spreken, we mossten vertellen van Scheveningen en Rotterdam en van andere plaatsen en dingen „unt Holland" die de schipper en sn knecht niet kenden. Ea we vertelden om beurten, presenteerden tabak en sigaren, haalden voor hst schipperskind 'n gemeubileerd broodje voor den. dag «n lachten met den schippsr mee om aardige grappige juist iypserende woorden en gesegden uit zijn beurtschippsrs leven on uit aijn woonplaats, T-ryiei, gelegen tnsschen Groningen en Leeuwaarden, halverwege soowat. Tosn kreeg m'n vriend 'n idee. yZe^ schipper! hou' j i van Barenburger P uJonge j». Dat aou *k denken, 't Is'goed voor kou we voeten en.... «Ea voor de heels rest! Ea m'n makker liet zich uit het beurtschip omlaag sakken in onze schouw die in hot schuimende scheepsng hesn en weer slinger le, maakte de plecht open en klom mot het restant Berenburger-bitter aan boord. Eerst sloeg do schipper er tweo weg, achter elkaar, lekker smakkend mot zn lippen on a'n oogen knusjes toogeknopen. Toon sn knocht twee. Twee Birenburgertjss in tweo klokkende slokkon. Daarna wij elk ééa en toon do schipper en do knecht ieder 'n halfjt. Toen was het fleschja leeg. Do pijpen worden weer aangetrokken on nu was do stemming nog veel hartelijker dan se reeds geweest was. JoDge-ja 1 zsi de schipper nog, lekke: na»smakkend, dat is echte Grouwstor. Je sou dr zelfe apm moe kunnen vangen. Ea mot ons vyven in don stuurstoel, gezellig bij elkaar onder het zeiltje, dat wind en regen afschutte, rookten we pijpjes, vertelden we van Holland, vertelde do schipper van lijn drijvend leven ca zongen we mot het kind kermisdeantjes mee. Totdat do knocht in hot ruim dook on ons 'n arm vol geurige sappige peren aan» bood. Ea terwijl wq daar zaten te schil* lon on met graagte het geurige persnsap opiogen, wees do schipper ons op boerenplaatson, op torentjes aan don gesichtsoindor on op al do natuurlijke bakens die hom 's winters, wanneer al de lage landon hier onder water staan tot wegwijzer dienen.
Zoo gezellig bij elkaar, duurde de reis niet laag. De schipper sou ons mee nemen naar Leeuwarden en daar konden wo dan wachten op de Grouwster stoomboot. Intusichen zou de knecht oven informeeren. Wij waren nu dicht bij do Leeuwarderspoorburg en mot bolle zeilen gleed een beurtschipper one tegemoet. D» knecht riep hom aan en vroeg naar do Grouwster boot. Ea do schipper antwoordde, dat die vlak achter hem aan kwam.
Toen namen wo afscheid, duwden den schipper 'n fooi in handen, beloofden vooral 'n prentbriefkaart uit den Haag te sullen zenden en wuifden van uit onze dobberende schouw met onze slappe hoeden een wolgomeenden dankbaren groet. Daarop zagen we den knecht aan dok klimmen en de stoomboot aanroepen. Hij wees op ons en wuifde ons bevestigend tegen mot broed armgeswaai. Ea toon de Gouwster boot langzaam op ons toe kwam etevonon en langs ons gleed, vingen wa de lijn op, die de kapitein, met nimmer falende zekerheid in wijde, gemakkelijk grijpbare kronkels uitwierp. Wo kwamen langs zij en klommen aan boord en nadat we de sohouw soliedo hadden vastgelegd, begonnen we opnienw. Wo begonnen opnieuw, zeg ik, mot te vertellen wie wo waren, we varietrdon daarbij in da vermelding van onzen tocht, in one praaijaover den Haag, in one praten ovor do Koningin, ovor Dr. Kuyper, Pieter Jellos en do rost.
O .is gehoor bestond thans uit ds kaptein, de stuurman en do machinist.
Maar toen ton leste de nieuwsgierigheid van deze laconieke, maar geestige Friezen voldaan was, toen kregen se or oogen voor, hoe nat we waren. Jonge jonge nog toe, hot siopolt er aan allo >kanten uit. En toen nam do machinist ons mee naar de machinekamer, in do schroeiende hitte, voor het geopende vuur. Daar trokken wo schoenen, kousen, jas, vest en jschthemd uit. Liepen mot ons blooto voeten over do warme plaat, hingen de kloedingstukken bij hot opono vuur waar er subiet de damp vaa af sloeg, voelden ons opleven, zongen weer 'n mop uit Carmen, Spsonhoffjss on Tioneko van Henla. Ea toen we weer warm en kiplekker waren en weer gekleed bij dea stumstoei zaten en luistordea naar lotgevallen on ondervindingen op de F/iesche watoren van kapitein, stuurman on machinist, toen presenteorden we weer sigaren en tabak en vroeg m'n amice weer: «Jongens, hebben jelui trek in 'n Berenburgortje." Maar dat was 'n royaiiteit die niét opging. Onso Beren burger was op en de aaioo herinnerde het sich te Isat met 'a teleurgesteld gezicht. Doch, we witten raad. Voor ons lag Warga. De boot moest er oven aanleggen voor 'n vrachtje. En toon we door bet nauwe-watertje in Warga stoomden, sprongen we op don kant, liepen naar 'n café, kochten er 'n heels fl ssch fierenbnrgor en sprongen or mee aan boord.
De kapitein, die nu het roer over nam refusierde. Hg verloor de verantwoordelijkheid van zijn baantje niet uit het oog. Maar nu wo toch aanstonds te Gruuw souden sijn, kon de bemanning, do machinist on do stuurman wol 'n Beren* burgerij e pakken. En toen in do kajuit hebben we se laten proeven. Zt was wei niet uit Gxouw en was dan ook inderdaad van minder gehalto. Maar se liep toch vlot naar binnen, onder herhaalde betuigingen dat het goed was voor koude vooion, voor de maag, puisten, sproetej, kwaad bloed, ingewandstoringen on de onafzienbare rast. Ea wesr aan dek gekomen, lag daar in G/ouw voor ons, stralend in de blikkerende stralen van 't sonnetje, lagen daar do blinkende plassen en vettige lage landen, lagen daar lo dobberen cescbouwen on boeiers on schuitjee, waarvan elke Grouwster or oen besit. Lag daar ous vriendelijk, in hot water noergeplofte dorpje, waar juffrouw Van Stralen one wachtte met haar superieure, pikante, smeuïge soep. We smulden er van als poldcrworker» on toon we nog eens over onzen tocht nakoutton, zeiden we: Kijk, 'n rustdag, n dag van luioron ie 't nu niet gewoeet. Ea do monschonindo muffi psnsionnotjes rond Heerlen en in hst Gsldsreche sun zeker niet zoo nat geworden als wij. Maar toch, we zouden deze» dag niet voor 'n verblgf op 'n pension ka mort je hebben willen missen. Joris.