Den Haag, 4 April '15. Van een zoogenaamde koloniale belangstelling, in meer of minder spontanen geest, hebben zich in den loop der jaren in ons land telkens en telkens sporadische gevallen voorgedaan. Maar die waren ieder op zichzelf nooit veel meer dan een soort tijdelijke en zeer kortstondige verstoring van den normalen gemoedstoestand, en als zoodanig, om het weinig kwaadaardige karakter ervan, dus van zeer ongevaarljjken aard. Die „belangstelling* hebben we, dan eens hier dan weer elders, zien uitbreken, maar altijd op onverwachte plaatsen, en waar zg zich eens voorgedaan heeft, is men er voor t vervolg immuun voor geworden. Er moet wel iets van een natuurlijk verschijnsel in liggen, waar we zelfs in ongewone tjjden als deze haar weder- weer hebben moeten vernemen. In de vorige maand toch heboen we daarvan een paar voorbeelden gehad. Natuurljjk hebben in den loop der jaren die, met korter of langer tuschenpoozen telkens terugkeerende, Verschijningen reeds te veelvuldig plaats Rehad dan dat we aan zulk soort gevoelsbevlieging niet al lang gewend zouden zgn. Toch hebben ze in hun van aandiening wel eens iets bijzonders, iets eigens, dat niet slechts de nog onervaren en, de argeloozen, de Soedgeloovigen op dit gebied- verschalkt. Zoo is het ons ten vorigen |*re nog gegaan, toen we een denkbeeld, door de Maatschappij tot Nut v&n het Algemeen in overweging genomen en ook weer voortspruitende Ult diezelfde koloniale „belangstelling", *n dit blad als „sympathiek" apostro- Jeerden en met opgetogenheid bespraken, maar waarvan we nadien nooit meer iets hoorden. Door te veel verbouwen in zulke gevoels bevliegingen vÜegje er zelf in. In het eerste der beide hierbedoelde fecente gevallen was het de „Provin- Clale Groninger Courant", die ditmaal met zoon nieuw opgedoken en nieuw Jevea ingeblazen belangstelling uit den jjpek kwam. Zij onderscheidde zich merdoor, dat zy meer op een speciaal Punt gericht was, maar de bedoeling *as niettemin de algemeene aandacht [e trekken en vast te houden. Aanrakingspunt was een vondst van groo*e waarde, een ei van Columbus beseffende een hoogst lastig actueel probleem : de malaise van het tekort aan ambtelijk personeel in Indië. In zijn nummer van 6 Maart behandelde het O'ad in een hoofdartikel niet meer of met minder dan de vraag: „Is er nu niets aan te doen om den trek van Nederland naar Indië te bevorderen?" Wie zou bij zoo iets geen groote oogen jtyzetten, vooral wanneer het al dade- M)k gepaard gaat met de aankondiging, ?at de steller der vraag er werkelijk e.ts afdoends op gevonden heeft. Onze leuwBgierigheid was in hooge mate geprikkeld, en we sloegen regel na regel over om toch maar zoo spoedig ?°gelijk te weten, wé,t het wezen zou. en berg van hooge verwachting rees °°r ons op, maar tóen we het wise > was die spoorloos verdwenen, niets chter latende dan het bekende lang«artige knaagdiertje, dat hij gebaard bad- We lazen: *"Ü stellen ons namelijk de zaak zoo voor:
«benige nabobs schieten een flinke «eldsom voor. Let wel: zg schieten °°r. Van fonds perdu geen sprake; . s plan baseert zich juist op de we- Qschap, dat het geen fonds perdu mag «n« Dus vgf percent rente.
„Van dit geld richt men een kostschool, kosthuis, scholieren-tehuis in 's- Gravenhage op. Men vraagt de regeering, waaraan het meest behoefte is (stel aan 10 ingenieurs en 10 dokters per jaar) en roept nu jaarlijks 20 jongelui op, die zoo lang mogelijk meer uitgebreid lager onderwijs hebben gevolgd en aan zekere verstandelijke, moreele en physieke eischen voldoen. De bedoeling is, deze jongelui in de kost te nemen en een geheele opleiding te verschaffen tot dokter ot ingenieur, wat een jaar of zeven zal duren. De jongens krijgen op de school alles, ja, het zal misschien overweging verdienen, hen zelfs in de gelegenheid te stelleu, nog kleine bedragen aan hun ouders af te dragen. „Tegenover dit alles verbinden zij zich, naar Indië te gaan en daar minsten 10 jaar te blijven en vanaf het tijdstip dat zij de school 3 (b ?) jaar hebben verlaten, jaarlijks een zeker bedrag af te betalen aan die school, ter betaling van hun kosten van opvoeding. „Men krijgt de zekerheid, dat op deze wijze meer van de allerbeste Nederlanders belangrijke betrekkingen in de koloniën zullen bekleeden, en men geeft energieken, bekwamen jongelui, die door het toeval van de geboorte in het nadeel zijn, de gelegenheid, geheel met eigen kracht dit nadeel te overwinnen."
Och, och, wat een klein gedoe om een groote zaak! Deze gelegenheidsbelangstelling, die er voor opgezet wordt, is ermee geteekend. Men vraagt zich at, wat zoo iemand toch wel voor notie moet hebben van de volle beteekenis en de draagwijdte van de moeilijke kwestie, die hij met behulp van wat particulier kapitaal uit de wereld meent te kunnen helpeu. Natuurlijk laten die nabobs op zich wachten met hun geld, en daarmede is op zichzelf reeds de heele vertooning met dit Calumbus-ei tot een paskwil en de vondst van dat lumineuze idee tot iets van nul en geener waarde geworden. Trouwens, we hebben sindsdien van het heele mooie plan ook niets meer vernomen. Een proefje weer van het „ mach ado about nothing" als 't hier om koloniale belangen gaat. Legt's zu den Uebrigen! Met het tweede geval van kersversche koloniale belangstelling hier te lande hebben we op 't oog de instelling eener Indische Commissie, commissie waartoe het Nederl. Onderwijzers Genootschap dezer dagen besloot en welker doel is: verspreiding vau meerdere kennis omtrent Ned. Indië.
Hoe men van die zijde nu weer tot dit reeds vele en vele malen, maar even zoovele keeren mislukte, plan gekomen is, in het program dier Commissie wordt het ons gezegd. Luister: „Van bevoegde zijde opmerkzaam gemaakt op 't feit, dat de kennis omtrent Indië in ons land over 't algemeen 61 onvoldoende óf onjuist is, terwgl er bovendien bjj velen een zeer groote onverschilligheid te dien aanzien heerscht, terwijl grootere belangstelling en meerdere waardeering voor de koloniën, voortvloeiende uit beter kennis, zoo gunstig zouden werken, nam het Hoofdbestuur het initiatief tot het instellen van ecu commissie, die ten doel heeft te onderzoeken, in hoevere hierin verbetering te brengen was, en welke middelen daartoe konden worden aangewend". Er is dus voor het Ned. Onderwijzers Genootschap een licht opgegaan. Het heeft thans ontdekt, hoe het hier te lande met de belangstelling voor en de kennis omtrent ludië staat. Hoe jammer toch, dat het dit niet eerder geweten heeft en daardoor zijn medewerking niet heeft kunnen verleenen aan de vele vroegere pogingen tot wegneming van het groote kwaad, dat het nu alleen en met eigen krachten wel meent aan te kunnen ! Het kon dit ook niet eerder weten ! Er is over dat gebrek aan belangstelling en kennis betreffende ludië nooit iets te doen geweest ! Wist het Genootschap eigenlijk wel, dat er een Indie' bestond ? En heeft het wellicht ook daarvan nu pas eenige notie gekregen '■ 't Wordt je bij zulke uiteenzettingen *■-* beetje duister voor de oogeu, als jti dan onder de leden dier Indische Commissie een man aantreft als prof. dr. A. W. Nieuwenhuis. Het werkplan komt hierop neer: „Er worden cursussen georganiseerd vau b. v. 5 avonden-of namiddagen-hetzij wekehjks of om de 14 dagen, toegankelijk in de eerste plaats voor onderwijzers,(-essen), maar verder ook voor andere belangstellenden. Verschillende zéér bevoegde personen hebben zich reeds bereid verklaard, een serie voordrachten te houden over „Land en Volk" van Ned.-Indië.
„Het initiatief tot een dergelijken cursus ga uit van onze Afdeelingen, die de wenschelijkheid en de levensvatbaarheid onderzoeken, pogingen aanwenden om de beschikking over een gepaste lokaliteit te verkrijgen—zoo mogelijk van gemeentewege— uitnoodigiugen zenden, in één woord, de zaak geheel voorbereiden. Waar mogelijk kan eenig cursusgeld geheven worden".
't Zal ons meevallen, als we ook vau dit plan en zyn tenuitvoerlegging uog ooit iets vernemen. We hebben in de jaren het lot leeren kennen van zulke als heel of half doodgeboren kindereu ter wereld gekomen plannen en voornemens. Er is een heel kerkhof mee vol geraakt. Ze rusten er in vrede, maar hun kort aardsch bestaan tje heeft aau de menschen 'aibl niet veel geleerd. Vooral niet geleerd, hoe noodig het is, het belaug vau ludië niet langer afhankelijk te doen zijn van de behoefte aan belangstelling en waardeering van de zijde van het Hollandsche publiek. Als er uit al die mislukte pogiugeu tot opwekking en leering van dat publiek één les te putten valt, dan is het deze, alle actie hierop te richten, dat Indië het ook zouder die belangstelling en waardeering stelleu kan. Waarscliijulijk zou in dat geval de kolonie die dingen gaarne aan het moederland tot eigen gebruik cadeau doen en zou in onze koloniale geschiedenis van de laatste tijden een hoofdstuk worden afgesloten van veel nuttelooze moeite voor een hopelooze zaak.
Vol vuur steekt nu weer het Ned. Onderwijzers Genootschap met ecu mooi plan van wal. Hard gaat-ie! Maar, let op, straks komt er tegenwind en... stil staat-ie! BLANDA.
"Een vondst en een ontdekking.". "De Sumatra post". Medan, 1915/05/01 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324575:mpeg21:p001
"De Sumatra post". Medan, 1915/05/01 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324575:mpeg21:p001
Ia het tij ischrtfc Onze Eeuw behandelt Mr. J. C. KieUtra da iuncating vaa de rechtspraak in Nelerlaudscn-ladië.
Ni raadedealing van wezen en werking vaa ean aantal zoowel zuiver iulaudscha ah op Europaesehe leest geschoeide rechtsinstituten in verschillende deelen vaa dea archipel, stelt schr. de vraag welk principieel onderschaid er heaft bestaan tusschen de streken, waar gouverneuientsrechtspraak is ingavoard en die, waar de eigen rechtspraak der bavolkiug in stand is gehouden, flat antwoord schgat hem aldus te moeten luiden.
„Hat Gouvernement heeft in de eerste hat bestaande vernietigd zoover het kon, in de tweede is in staad gebleven wat mogelijk was. En waar constructief werd opgetreden, wat nergens geheel te vermijden was ia verband met de ontwikkeling der samealeving, heeft het Gouvernement de ingestelde organen ingericht en samengesteld zooveel migelgk aan de hand van beginselen en toestanden, bekend in het Westersche recht, terwgl bg de eige > rechtspraak door de residenten werd voortgebouwd op het bestaande, eea bovenbouw werd gezet op aanwezige fundamenten in plaats van hangend in de lucht.
Maar er is meer. De regelingen der residenten, formeel als niet bindend te beschouwen, maar als leidraad gebruikt en aanvaard, gaven zoo al niet steeds door haar inhoud, dau toch iets anders dan de reglementen van het Gouvernement. Zg hadden de kracht van werken, aau wg zingen, maar niet in elk geval voorziende en streng toe te passen bepalingen. Haar practijk kon daardoor soepeler, gemakkelijker zijn, men zag zich niet gebondan aan allerlei dwingende bepalingen, maar koa voorschriften opvolgen ia verband mat het werke- Ig'k leven. Ea dit ward zeer bevorderd door de omstandigheid, dat degeaen, die hier de leiding hadiea, waren de ambtenares van het binnenlaa tseh bestuur die dagelijks op allerlei gebied met de inlandsche samenleving in aanraking kwamen, terwglde reglementen van hee Q)uveni3 neat werden toagepast iv ho.ger beroep staals, in eersten aanlag dikwijls door ambtenaren van da rechtarlgka macht, die daze samenleving wainig baddan kunnen waarnemen, en stellig no.it van ean anderen kant lan uit da rechtszaal ha ir had lan bezien, üe practijk, ook van minder juist geziene voorschriften, kou hierdoor da scherpe kanten wagnemen, terwgl de practgk der Gouvernemantsreglemantan er welaaast uaarscaeea te streven dia scherpe kanten op den voorgrond te brengen.
Dit principieele onderscheid schgnt ons de oorzaak van de groote voordcelen, die aan de eigen rechtspraak der bavolking zga verbondan, boven die op den voet vau de reglementen van het Gouvernement. Da aanpassing aan de bestaande toestanien, het voortbouwen op de aanwezige fundamenten, de practgk door mannen, die met de inlandsche samenleving door hun werkkring vertrouwd waren en die bg de bestaands richting te leiden, dit alles warkte hier samen en leverde een geheel dat in de behoeftea der samenleving, waarvoor het bestem! was, oaeiadig beter kon voorzien dan het kunstige, maar ook kunstmatige gebouw, dat de Gouvernementsreglemanten op.rokken, gapiard aan di practgk soms onder atgeaaale, s.ms ondar opperste leiding van buiten het laven dar intandscue maatsenappg staande rechterlijke ambtenaren.
Maar dit alles neamt niet weg, dat, beschouwd uit een oogpunt vau wetgeving, da toestand eenigszins eigenaardig is. Da coatructieve arbeid, dia op dit gabiad m >est gedaan wordaa geschiedde voor het overgroote dep] in me. wettigen vorm. Oa uitgavaardig ie bepalingen voldoen wal ia de practgk zeer go^d, miar hierdoor worit toca het oezwaar in bsginsal niat weggenomen. Naarmate de toestanden in Ue verschillende •strekan zien cm.ohdearen, zal aan zulke oaregalm itighaden op wetgevend gebiel ean eind moeten worden gemaakt, het be.uitan iaarin wordt st .ais bazwaarlgker. Dat dit zou kunnen geschieden door iuvoanng der Gbivernemaiitsrechtspraik op dan voet van da tegenwoordige reglemantan is niet aan ta nemen; zg hebban in da practgk bewezen niet te volioan. Toch zal het Indische Gouvernement de eenige tot regelen bevoegde macht zgn.
En eigenlgk is uit een oogpunt van wetgeving niet minder eigenaardig de toestand m die gabiedsdealen, waai wel Gouverneme.itsrecutspraak is ingevoerd. De handhaving daar van de volksrechtspraak op veel uitgebreider schaal dan de rechtsregtemanten toelaten, is een puat, dat wettiging zal behoeven. Genoegzaam schgnt ons toch door het feit vaa.die handhaving zalf gebleken, dat vernietiging ;an dergelgke volksorganea niet mogelijk is, dat hat systeem van het Ragearingsreglement zich wel liet neerschreven in de wet, doch practisch onuitvoerbaar is.
Tegen behoorlgke voorziening achten wij lus en opzet van het hoofdstuk „Van de Justitie" in het Regaeringsreglement een groot bezwaar. Volgen 3 de bapaiiugan van dat hoofdstuk is in een Gouvernementsorganisatie geau plaats voor volksorganen, met rechtspraak baiast. Da Regeering, regelend, en thans reentspraak invoerend, moet mat eigen organen iaarin voorzien. Zal op het gebied van het rechtswezen een gezonde toestand intreden, dau zii die beginselenwet vooraf eau wgziging moeten ondergaan. Deze wgziging zal, dat volgt o.i. uit het bovenstaande, haar moeten brengen tot de principes, die op het gebied van het bastuur over de inlandsche bevolking nebben bewezen doeltreffend te zgn en die, aaar wg boven zagen, iv streken, waar da bevolking eigen rectttspleging werd gelaten, misschien niet altgd opzettelgk en desbewust, maar toch feitelgk iv den regel door de leidende bestuursambtenaren zgn gevolgd, wanneer zg bemoeienis met de reentspraak en hare ontwikkeling hadden, üaa eerst kan worden gerekend op rationeels organisatie, rationeel uit het oogpunt der bevolking, die toch aileen bg zooveel mogelgke aansluitmg aan het bestaande kan verkregen worden. Tan einde die aansluiting te kunnen verkrijgen zou wgziging van artikel 74 en aanvulling vaa artikel 79 noodig zgn. Schr. stelt voor deze beide aldus te lezen:
Artikel 74: „Voorzoover de rechtsspraak over de inlandsche bevolking niet wordt uitgeoefend door hare eigene rechters, wordt in Neierlandsch-Indië recht gesproken in naam des Konings".
Daarbg zou dan aan artikel 79 het noodige _* moeten worden toegevoegd tar verzekering vau net op bestuursgeoieiaaageuomenbeginsel, zoodat dit artikel kwamjteluiden : „De rechterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door rechters, bg algemeene verordeningen aangewezen. „Zooveel de omstandigheden het toelaten, wordt de inlandsche bevolking galaten onder da onmiddellijke rechtspleging van hare eigene, vaa Regeeriugswege ainga.telde of erkende rechters, ondarworpan aan zoodmig hooger toezicht als bg algameane of bijz mdere voorschriftea is of zal worden bepaald'1.
"Het rechtswezen in Ned.-Indië.". "De Sumatra post". Medan, 1915/05/01 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324575:mpeg21:p001
In het jongs.e nummer van de «Nation* ontwikkelde sir Edwin Paars, die een der bes'e kenners van het Oosten is, en tot aan TurkyVs fatale dealoemiag aan dan oorlog, het oudste lid der Europaesche bilia te Constantinópel was, het niet onaaar lig lijkende plan om dia stad mat het gabiei Did da Zee van Mtrmora en aan weerszijden van de Dirdanellan, tot een nieuwen neutralen stait te maken. Er is volstrekt geen reden om, wegeas dea wedarrechtalgken inval in België, geen waarde meer te hechten aan de gegarandeerde neutraliteit van kleine staten. Veeleer zal deze oorlog er toa leiden, die neutraliteit bater ta verzekeren. Sir Edwin Paars zou dien nieuwen staat willen laten besturen, hetzij door ean internationaal lichaam, als b.v. de Daooebe-commissia, of door een prins, door de entente-mogeniheden ca de Balkanstaten samen gekozen. Maar in Rusland is mea e?en begeerig en, in de gegeven omstandigheden, met meer recht, naar da stad, welker bezit ean langgekoesterde wenseh der Russaa is geweest. Ea dat die waasch nog wal dagalgk bastaat, blijkt uit hetgeaa eaa bekende vrqziniiga Russische staatsman, prias Eugène Troebetskoy, dienaangaande schrgft in de „ Roasski Wjedomosti" (Russisch Nieuwsbial). Zgn onderteekend artikel geeft de Petersburgsche correspondent vaa de „Morning Post" in hoofdzaak als volgt weer.
„Onze vrienden en vijanden dienen te weten", verklaart prins Troebetskoy, „wat hat inzicht der Russische natie is, zoowel als wat de diplomitie zegt. Da eenige oplossing, welke mat da staatsbelangen v.xn Rusland overeenkomt, is dat Constantinopal en da Dardanellen Russisch worden. ledere andere oplossing, van welken aard ook, kan onmogelijk door o is worden aanvaard, oraiat ze onze positie nog slechter zoude maken, dan dia vóór den oorlog wa*. Frans.'he blalen hebben eenigen tgd galeien gesproken over de neutralisatie der Dardanellai, maar a's zg da li lasische inzichten kennen, zullen zjj zondar twgtal hunne m9euing wijzigen. Wg hebban bj België gezien, hoe neutraliteit heden ton dage geëerbiedigd wordt. Da neutralisatie dar Dardanellen of het geven van dien waterweg in handen vaa een kleine mogendheid zou bateekenen, dat Rusland bg het uitbreken van ein oorlog toch wear van de zae afgesneden werd, terwijl waarschijnlijk vijandelijke oorlogsschepen aan da kusten der Zwarte Zea aan 't werk zou len gaan.
„Deze oorlog werd gemeenschappelijk door da drie verbonden mogendheden ondernomen. Wanneer hg zal geëindigd zgn, moeten wg er niat nair vragen, wie aau Duitschland de zwaarste slagen toebracht, of het de laatste nederlaag bezorgde ; wie het herstel van Balgië mogelijk maakte of wie den hoof laanval van het Turksche leger te verduren had. En evenmin moeten onze bondgenooten de vraag opperen, wie de Dardanellen forceerden.
„Laat de huidige oorlog de territoriale eenheid van Fraukrijk herstallen, en laat E 1 geland voor zgn heldhaftige inspanningen ten koste van Duitschland en Turkge beloond worden. Maar laïen tevens da levens'oelaugen van Rusland worden verzekerd. Rusland heeft thans meer dan ooit zya belangeloosheid getoond. Het strijdt voor de bevrijding van kleine volken en voor de onafhankelijkheid vaa alle Earopaasch9 staten, die over il door de Duitsche hagenonia worden bedreigd. Deze oorlog moet ook aan Raslanl zè'.f de onafhankelijkheid brengen. E 1 niets minder dan de onafuaukalijkheid van Rusland houdt verband met de kwestie der Dardanellen. Het eenvoudigste verstand kan inzien, dat de neutralisatie der Dardaaeilea Rislaal, zoowel in economisch als in politiek opzicht, afhankelijk zou houian van Duitsehland's goeden wil.
„Wg strgien, ten koste van reusachtige opofferingen, van energie en levens, juist om dat te voorkomen. Wg streden voor de onafhankelijkheid in het algemeen, de onafhankelijkheid van Rusland incluis. Ruslanl kan en moet den vrgen doorgang van de Dardanellen atn de koopvaardij vlo >t vaa de geheele wereld waarborgen, maar het moet teveas ia stait kunnen zgn, door wapengeweld de oorlogsschepen vaa iedere andere mogeadheid uit de Zee vaa Mirmora ca de Zwarte Zee te houden. Er is slechts één maaier, waarop dat kaa worden verzekerd, waardoor ge- Igktg'dig aan Rusland een uitweg naar.de open zee kan worden gegeven ca voor welk doel sir Eluard Grey da Britsche sympathie te kenaeu gaf: De Dirdaaellen moeten Rusland toe behooren. Geen andere oplossing h mogelijk"
"Het lot van Constantinopel.". "De Sumatra post". Medan, 1915/05/01 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324575:mpeg21:p001