Kent e Blad: '• Dwars door Atjeh Tan Noord naar Zuid. 2. Uit het Buitenland : Lybië. 3. Mengelwerk: Uit Brussel 11. ïweede Bind: »• Duitsche gevangenen. 2- Velerlei: InstantanéetjeK. 3. Agenda. 4. (Semnngd Nieuw»: Vrouwelijke schoenmaker*. Derde Blad: !■ Financiën en Handel: De Bataviaicho productenmarkt. — Mutaties. *• Uit den Archipel. — Ous Dagelijkse!) Nieuws. — De oorlog. — Laatste Nieuws. 3. Uit het Moederland: Getorpedeerd. Vierde Blad: 4- Feuilleton : Verdwaald.
De Sumatra post
- 25-05-1915
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- De Sumatra post
- Datum
- 25-05-1915
- Editie
- Dag
- Uitgever
- J. Hallermann
- Plaats van uitgave
- Medan
- PPN
- 045042624
- Verschijningsperiode
- 1889-1942
- Periode gedigitaliseerd
- 1898-1942
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB 1634 B1
- Nummer
- 120
- Jaargang
- 17
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
Inhoud van dit nummer.
Dwars door Atjeh van Noord naar Zuid.
I. Wanneer men een blik werpt op de kaart van Atjeh en zijn aandacht meer in het bijzonder op de Gajo- en Alaslanden vestigt, dau denkt men onwillekeurig aan een zak- of tasch-Atjeh, waarin een plat voorwerp van nagenoeg gelijken vorm—de genoemdelanden—gestoken is, en wel zóó, dat zijn onderkant tegen dien van het omhulsel aansluit en daarop hetzelfde steunvlak rust: hier Tapanoeli en deKaro-Batak-hoogvlakte. Als elke vergelijking, gaat ook deze eenigszins mank. De gelijkvormigheid zou beter spreken, indien het bovenste deel van het voorwerp een weinig naar links kon worden verbogen. Het zou daardoor wat netter in de enveloppe bebben gezeten, terwijl het nu daarentegen linksboven ruimte te over heeft en ter rechterzijde door het couvert dreigt te boren, w7elke neiging zich mede aan den bovenkant openbaart. Of, om het anders te zeggen, de vrije ruimte neemt aan de Westzijde van Zuid naar Noord toe, in het Oosten vindt juist het omgekeerde plaats. In het Noorden dringt een stompe punt in de richting van Peusangau voorwaarts, een kleiner linker-en een groot er rechterdeel, het laatste vooral een flink eind achter zich latende. Dit wat betreft de ligging der Gajoen Alaslanden ten opzichte van overig Noord-Sümatra. We zien ze geheel van de zee afgesloten door landschappen, welke daarvan, zoowel wat aangaat bevolking en taal als wat natuurlijke gesteldheid betreft, te eenenmaale verschillen. Het centrale bergland van de Noordelijke barisan omvattende, vormen ze, aldus Dr. Snouck, „een uitgestrekte hoogvlakte, doorsneden door tal van bergruggen, die de stroomgebieden deivoornaamste hier ontspringende rivieren van elkander scheiden. liet hoofdscheidingsgebergte, dat in het Noorden tevens de grens vormt tusschen de Gajo-landen en Atjeh's Westkust, buigt zich bij de Boven-Seunaganrivier naar het Oosten en zet zich onder de namen Boer [Berg], Intern-intern, Boer Moegadjah, Boer Alas en Goenong Sarbo Langet voort tot naar de Alas- en de Bataklanden. De van deze hoofdketeu uitgaande secundaire ruggen verdeelen de Gajo-landen in vier scherp geteekende hoogvlakten, waarbij zich in het Zuiden die der Alaslanden aansluit. De vier hoogvlakten heiden van boven af gerekend: het gebied van de Laut Tawar, dat der l'öröt of Djamboe Ajas, dat van de Gajó Loeös, ook wel Gajó Tanjö, en dat van Serbödjadi, het minst belangrijke, liggende in het stroomgebied van de Boven-Penreula en de Boven Djamboe Ajas. Na deze beknopte schets, welke ons onvermijdelijk toescheen, om den lezer in staat te stellen, zich een denkbeeld van Atjeh's kernland te vormen, gaan we over tot de beschrijving van de voetreis, door ons gemaakt. Ze ving aan te Bireuën, een station van de Atjehtram, tusschen Sigli en Lho Seumawé gelegen, en eindigde te Koeta Tjané. U, Medanners, zoo niet bij aanschouwing, dan tocb bij name bekend als het eindpunt van den weg, die al de hoogvlakten van Karo-Batak-en de Alaslanden heeft, geopend ! A long, long way, voorzeker, maar ook een bijster interessante, die allerminst de vermoeienissen doet betreuren, welke er nu eenmaal aan vast zitten. Bireuën wordt van uit Koeta Radja bereikt na een langen en warmen rit met de frtjeh-tram. Men looft het, tegen 't theeuurtje de stijve leden in de keurige pasanggrahan te kunnen rekken en er door een verfrisschend bad het gevoel van „gaar" zjjn, te mogen verslaan. Dan, na schoons plunje te hebben aangeschoten, naar het tennisveld, de vereenigingsplaats der uitur.-aard zeer kleine „uitgaande wereld* van dit dorpje aan het beginpunt van de Gajo-weg. Een geurig kop thee, door milde vrouwenhand aangeboden, een conversatie, waarin het attisch zout niet gespaard werd, schonken weldra dat behagelijke gevoel van zich thuis weten, hetwelk de luitjes van de posten hier in Atjeh over liet algemeen zoo meesterlijk verstaan, den doortrekkende bij te brengen. De avond Tloog omen liet was reeds tamelijk laat, toen we de klamboe achter ons dicht stopten, om verkwikking te zoeken voor den volgenden dag.
„'s Ochtends tegen halfzeven ving de eigenlijke tocht aan, met het in vier dagen te bereiken Takèngon, onze vestiging aan een, Laut Tawar geheeten, bergmeer, als eerste marschdoel. De weg, die in algemeen zuidelijke richting loopt, voert door de vrij groote keudé van ' ireuën, dat zijn opkomst geheel te danken heeft aan den Gajo-weg en daarvan in toenemende mate profijt blijft trekken. Hier, bjj het beginpunt dus van de heerbaan, die naaide, als Dr. Volz zich in zijn „Die Gajolander" uitdrukt, „ungeheuren fruchtbaren Gebiete des Gajo-Landes" leidt, zal welhaast den schepper van het kunst-gewrocht, wijlen den onvergeteljjken Heinzenknecht, een eereznil worden opgericht: zijn borstbeeld in steen gehouwen, het gelaat gekeerd naar den anderen terminus, dien aan het Meer. Het werk- heeft in de oogen van den tribuun en oiuWngenieur Van Kol geen genade mogen vinden. Beoordeeld met tot tweede natuur geworden vluchtigheid, beschreven met een daarbij passende oppervlakkigheid, afgebroken met den wellust van den tot neerhalen geneigde, deugt er van het grootsche werk eigenljjk niets. Maar wie den weg, rustig beschouwend, aflegt, naar het oordeel vraagt van andere technici en last not least rekening houdt met de omstandigheden, waaronder gewerkt is, die komt tot de overtuiging, dat zich ook hier weder bewaarheidt, dat het de slechtste vruchten niet zijn, waaraan de wormen knagen. Het moge overigens nog weleens worden aangestipt, dat bij het willen ontsluiteQpvan de Gajo-landeu niet oeconomislhe overwegingen in de eerste plaats hebben voorgezeten, maar dat men zich bovenal een pacifiek-weg beeft gedacht. Dit was hoofd »oel en de uitkomst heeft bet ton eé'liijtndige dier zienswijze even overtuigend aangetoond, als op goede gronden mag worden aangenomen, dat de weg mettertijd Atjeb's Bovenlanden tot heil zal strekken. Reeds hebben deze de aandacbt van lieden met goed-klinkenden naam op landelijk gebied getrokken, wat toch wel niet bet geval zou geweest zijn, indien het isolement, hadde voortbestaan. Zeker, dezen arbeid kleven fouten aan, maar welk product van menschelijk deuken en doen vertoont die niet ! Zelfs al bleef het nut van den weg beperkt tot hetgeen er onloochenbaar mede bereikt is: bet met wortel en tak uitroeien van den tegenstand, die in het kernland zjjn bolwerk gedacht had te vinden, dan nog zou bet geld, daaraan besteed, een meer dan voldoende rente hebben afgeworpen. Oorlog is kostbaar, ook aan bloed, en nn moge het ophangen van bloederige tafercelen zekere aantrekkelijkheid bezitten voor wie er munt uit willen slaan, er schuilt toch oneindig meer attractie in, om op afdoende wijze aan het verzet en daarmede aan het bloed-vergieten een einde te maken. Wat met den aanleg van de Gajoweg bereikt is geworden ! Men vergeve ons deze uitweiding. Ze is waarlijk ni-.-t .*■ *. -^mÊkJlii"- Kol is niet de eenige stuurman aan den wal, ook Dr. Volz meende een duit m het zakje te mogen werpen: „Geld und Arbeit", schreef hij, nog in 1912, könnten besser verwertet werden, deun auf lange Jahre hinaus ist noch nicht daran zu denken, zu wagen die Gajo-Lander zu erreichen. Tiefe Fluszsluchten, die nur mit groszartigsten Brückenbauteu überwundeu werden könnten, schneiden in gröszerer Zahl die Strasze...." Welnu, reeds verleden jaar hebben we het geheele traject naar Takèngon per auto afgelegd en was dit voor vrachtauto's tot op het laatste kwart gedeelte na bruikbaar, terwijl karren op elk punt van den weg te zien waren. Het „groszartige" is alzoo tot stand gebracht, en de vrees, dat de weg „eine Quelle steter Feindseligkeiten" zou opleveren, heeft zich niet bewaarheid. Op den Gajo-weg is geen gevaar te duchten. In gezelschap van de heeren S- en d. V. hebben we kortelings den 143 K. M.-langen weg afgewandeld, zonder eenige dekking, badiue in de hand ! De weg voert, zacht klimmende, van Bireuën door het Djoeli-heuvelgebied, waar vooreen tiental jaren meermalen heftig gevochten is; de Glé Risé en de Tjot Pi, alsook mijlpaal 14, roepen tooneelen van knallende schoten en flitsende klewangs voor den geest, welke menigeen niet licht zal vergeten. Nu is het sedert lang rustig in die buurt. Ecu paar K. M. verder ligt Kroeëug Soempo, waar Heizenknecht arbeidde en den dood moest vinden. Thans zetelt er zijn vervanger, de opzichter E., een vriendelijk man, wien de Gajó-weg nauw aan het hart ligt. Was hij thuis geweest, hij zou ons in het ruime etablissement hebben rondgeleid, nu moesten we het zonder zijn gewaardeerde hulp stellen. Flinke garages voor de hier gestationneerde auto's, een herstellingswerkplaats, koelieloodsen, stallen voor trekdieren, paarden zoowel als sapi's, enz. enz. Het geheel is door een draad versperring omgeven en wordt door een tiental politie-oppassers bewaakt. De pasanggrahan telt drie kamertjes, die weliswaar wat klein zijn, maaiden niet veeleischende wel kunnen bevredigen. Hetzelfde geldt ook ten op zichte van het maal, dat op verzoek werd opgedischt, al bleek men er dan niet op ingericht. Den volgenden ochtend ging het door naarßlang-Rakal, een HO K.M. verder gelegen. De weg loopt recht op den Goenoeng Geurendong aan, buigt evenwel nabij genoemden post — er ligt hier een bezetting van eenige brigades marechaussees — meteen bijna rechten hoek naar het Zuid-Westen. Het eerste wat op dit traject de aandacht trekt, is. de brug over de Peusangan-rivier, een kranig stuk werk met haar twee spanuingen van ruim 60 M. Hier lag destijds het wegbivak Tenpin Blang Mané, waar de djahats de onzen op huu wijze voor vervelingwisten te behoeden. Van de brug valt ■een fraai uitzicht op de vallei der Peusangan te genieten. l)i
Van da Lampongschs districten.
Men schrgft van bevoegde z'gda aan de Javabode : Sedert eenigen tjjd wordt, vooral in de Javabode, een discussie gevoerd over de g&schiktkeid van de gronden in de Lampmgs voor landbouw. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen een rapport over dit vraagstuk, door het landbouwdepartement opgemaakt. Dat zoodoende een ontijdige bespreking geopend is over stukken, die niet openbaar gemaakt zijn en die ook niet openbaar gemaakt kunnen worden, i 3 te betreuren en kan de ontwikkeling van de Laropongs geen goed doen. Uit het bewuste rapport kan worden medegedeeld, dat volstrekt niet alle terreinen in de Lampoiigs voir landbouw ongeschikt worden verklaard, al luidt da slotsom ook niet, dat ,de gronden van heel de Larnpongs superieur zgn" zooals „zjj die het wsten kunnen en uit eigen ervaring weten", zeggen. Javabode van 9 April jl.). Het is volstrekt niet ds bedoeling van de regeerin.ür, zic'a over deze zike:i in geheimzinnigheid te huilen. A leen, het tgdstip voor publicatie is nog niet gekomen. Toen in December van het vorig jaar de directeur van landbouw met enkele ambtenaren van zgn departement de LampDngs bezocht, trof het hem, hoe weinig landbouwkundige gegevens men eigenlgk bezat over dit gewest. Dr. Lovink vormde toen reeds het plan, het vraagstuk van de agronomische ontwikkeling van het gewest eens stelselmatig te laten onderzoeken. Op verzoek van de spoorwegautoriteiten deed hij, in Januari van dit jaar, een onderzoek instellen naar de hoedanigheid van gionden in de nabheid van het spoor wegtrac» in Zuid-Sumatra. baarbij werd dus een onderdeel — het onderzoek van de bodemgesteldheid — voor een deel van het gebied verricht, zoowel door een plaatselijke terreinopname, als door laboratorium-onderzoek van grondmonsters. Het spreekt van zelf, dat de geheele agronomische bestudeering van Zuid-Sumatra behalve bodem-ondarzoek tal van andere vraagstukken omvat. Noodig is, dat de leiding ervan in één hand blgft. Zg zal worden toevertrouwd aan Or. Cramer, die tot voor kort Dr. van Hall aan het hoofd van het Instituut voor Plantenziekten en Cultures vervangen heeft en daardoor nog niet anders dan een voorloopig begin met het onderzoek heeft kunnen maken. Aan het uitwerken van onderdeelen, waarbij natuurlgk verschillende technische afdeelingen van het departement zullen medewerken, is men nog niet toe. De stelselmatige, grondige bestudeering van Zu'd-^umatra zal vermoedelgk heel wat tgd vorderen. Heeft zij eenmaal tot bepaalde conclusies geleid, dan zullen deze, met de gegevens, waarop zg gebouwd zgn, worden gepubliceerd. Men mag verwachten, dat wanneer aldus voor een nieuw ontsloten gebied .opening van zaken" gegeven wordt, de ontwikkeling ervan door toestrooming van Europeesch kapitaal slechts bevorderd kan wordeD, aangezien bet zal leiden tot het vermijden van touten en het voorkomen van teleurstellingen, terwgl ook in menig opzicht de inlandsche landbouw door een dergelgk onderzoek gebaat zal worden.
Advertentie
Ü^F* Stukken bestemd voor de Adminisratie van ons blad gelieve men te adresseeren, aan de Administratie van de Sumatra Post; alles wat bestemd is voor de Redactie, aan de Redactie. Telefoon Administratie No. 211, Telefoon Redactie No. 259.