Tn het Maandblad voor Vrouwen-
studie, dat op 1 April zijn tweeden jaargang inging, en waaruit ik reeds eenmaal gegevens putte om in dit blad een beschouwing te houden over de vrouw als medicus, worden telkens de verschillende beroepen besproken, die thans ook door vrouwen worden waargenomen. Ik meende goed te doen, nu ook eens een overzicht te geven van eenige artikelen uit dat Maandblad, waardoor men eenig inzicht krijgt iv de positie en de vooruitzichten der vrouwelijke juristen.
Het is Mr. Clara Wichmann, adjunctcommies aan het Centraal Bureau voor de statistiek, die het woord richt tot baar, die zich op de studie der rechtswetenschappen willen toeleggen en haar voorhoudt, wat niet en wut wel dooide vrouwelijke Mr. in de Rechten kan verkregen worden.
Het is een algemeen bekende uitspraak, dat voor hen die in de rechten gestudeerd hebben, „alles open staat!"
Doch een ander bekend gezegde over den advocaat luidt: „tien jaar lijdt bij honger, tien jaar verdient hij geld, tien jaar wordt hij rijk!"
Dit laatste slaat natuurlijk op hen, die zich als advocaat vestigen en het eerste op alle nevenbetrekkingen, die voor den jurist openstaan; want een litterator kan slechts benoemd worden tot leeraar of archivaris, een bioloog tot leeraar of assistent aan een proefstation, terwijl de jurist naar de meest uiteenloopende betrekkingen kan dingen. Doch daar staat tegenover, dat de litterator, bioloog of natuurkundige eerder geplaatst wordt in ecu van de weinige en — als gevolg van de concurrentie — de jurist minder kans heeft in een van de vele voor hem openstaande beroepen geplaatst te worden. Voor de vrouwelijke jurist is de toekomst nog ongunstiger, omdat van de betrekkingen die voor juristen openstaan, vele voor haar nog gesloten zijn en bij de overige haar kans op benoeming -steeds geringer is, daar de mannelijke collega's nog veelal voorgaan. De volgende beroepen zijn vooralsnog voor de vrouwen gesloten. 1. De diplomatie en het consulaatswezen. 2. De rechterlijke macht; dat is dus: het ambt van rechter, van ambtenaar bij het Openbaar Ministerie, van griffier en substituut-griffier. Toen in 1838 de wet samengesteld werd, die deze ambten regelde, werd er natuurlijk nog aan geen vrouwelijke juristen gedacht. Volgens de letter dier wet zijn zij niet uitgesloten. Het hangt dus geheel af van de persoonlijke opvattingen van een ministerie, of in het vervolg die wet gehandhaafd zal blijven in masculinistischen zin. 3. Het lidmaatschap van den Centralen Raad van Beroep en de Raden Van Beroep. Dit staat uitdrukkelijk vermeld in de wet van 1902 (Ministerie-Kuyper) 4. Het notariaat.
Ecu jurist is, na afgelegd doctoraal examen in de rechtswetenschap, vrijgesteld van het eerste der drie deelen van het notarieel examen.
Hoewel de benoeming van vrouwen tot notaris door de wet niet speciaal verbodeu is, is tot nu toe nog geen enkele vrouw als zoodanig benoemd. Onder de geëxamineerden komt men echter herhaaldelijk namen van vrouwen tegen. Deze hebben dus de hoop en de overtuiging, dat ook deze slagboom opgeheven zal worden; want zonder eenig vooruitzicht zouden zij zich niet in die studie begeven.
De bekende mr. Levy heeft een paar jaar geleden op een vergadering dei- Ver. voor Vrouwenkiesrecht te Amsterdam, ecu warm pleidooi gehouden voor de vrouw als notaris.
Daarna geeft de schrijfster een opsomming van de beroepen, waarin de vrouwen wel benoembaar zijn en inderdaad ook af en toe benoemd worden, al is dit nog een hooge uitzondering.
1. De Departementen van Algemeen Bestuur, de Provinciale grijpiën en de Gemeentelijke Secretarieën.
Aan het Ministerie van Justitie zijn op het oogenblik werkzaam :
Mejuffrouw Mr. L. C. Polano, commies, Mejuffrouw J. P. W. Verdonk, adjunctcommies en Mejuffrouw W. J. Boou, eveneens adjunct-commies.
De colleges, welke deze benoemingen in handen hebben, zijn over het algemeen nog zeer behoudend, wat betreft de benoeming van vrouwelijke ambtenaren.
2. Secretaressen van den Voogdijraad. Slechts een vrouw heeft 5 jaar lang dit ambt bekleed, een niet-jurist.
Thans is één vrouwelijke docter in de rechtswetenschap als adjunct-secretaresse in 's Cravenhage I werkzaam, Mejuffrouw Mr. H. G. Veth.
'.). Leeraressen in Staathuishoudkunde en Staatsinrichting.
Daar het aantal lesuren in deze vakken niet groot is, is hierin geen voldoende bestaan te vinden. Dikwijls wordt daarbij nog een ander vak gedoceerd, of is zoon leeraar(es) aan scholen in verschillende steden tegelijk werkzaam. 4. Ambtenares aan een bureau voor sociale adviezen of dergelijke. Aan het Amsterdamsen bureau voor sociale adviezen is Mejuffrouw Mr. A. ü. Bruin als adjunct-directrice werkzaam. 5. Ambtenares aan Rijks- of Gemeente-archief. Voor deze betrekking zijn, behalve het juridisch doctoraal examen, historische studiën een strenge eisch om geplaatst te worden en is het noodig, eerst eenige jaren als volontair werkzaam te zijn. De salarissen zijn niet groot. Op het oogenblik is Mejuffrouw C. E. C. Brnining adjunct-archivaris van Alkmaar, Mejuffrouw Dr. 11. C. H. Moquette eveneens adjunct-archivaris van Rotterdam, Mejuffrouw R. Visscher is archivaris van Leeuwarden. Behalve al deze ambten zijn er nog vele, die niet uitsluitend voor Juristen bestemd zijn, maar waarvoor zij toch een zekere voorkeur genieten, bijv.: De arbeids- en woninginspectie, journalistiek, secretariaat van armenraden, het bankwezen, het levensverzekeringsbedrijf en als ambtenaar aan de spoorwegen. Bij de S. S. in Ned.-lndië is een vrouwelijke jurist als adjunct-chef bij de lste Afdeeling werkzaam; maar ook daar is het voor de vrouwen moeilijker dan voor de mannen, omdat overal het aanbod de vraag overtreft. Wel wordt door schr. de studie in de rechten geprezen als een goede wetenschappelijke voorbereiding vof*. onbezoldigd maatschappelijk werk, zooals armenverzorging, woekerbestrijdi ■-', arbeid in Pro Juventuté, in On linge Vrouwenbescherming, in de afdeelingeu van het Grenoo' Zedelijke Verbetering ' van (ü-v.uigenen enz. Op al deze terreinen komt men goede krachten te kort en zij, die zich aan zulk sociaal wérk gewijd hebben, zullen zeker in de eerste plaats in aanmerking komen bij de Jeugd-rechtbanken, ecu instelling, die toch zeker ook hier te lande niet lang meer op zich zal laten wachten.
Aan liet einde van hare verhandeling beantwoordt Mr. Wichmann zelve de vraag, wat eigenlijk het doel vau haar schrijven is geweest, nam. dit: aan afgestudeerde en studeerende juristen eens klaar en duidelijk te maken, welke wegen er voor haar openstaan en om haar, die nog een keuze moeten doen, te laten zien, hoe weinig rooskleurig de vooruitzichten zijn.
Toch eindigt zij haar belangwekkend overzicht met een meer optimistisch woord ; want waar nog maar geoordeeld kan worden naar een ondervinding van 10 jaren —■ en wat beteekenen 10 jaren in den ontwikkelingsgang der menschheid—, daar mag men nog niet wanhopen en moeten de vrouweu, die waarlijk voelen voor haar vak en voor den maatschappelijken arbeid die dat vak haar brengen kan, langzaam maar zeker voortgaan en haar plaats ver-
overen. Rest ten slotte nog het vrije beroep, de advocatie zelf.
Daarover heeft een vrouwelijke jurist, Mevrouw Mr. A. E. van den Hoek - Kok, die reeds 10 jaren praktijk achter zich heeft, zich uitgesproken, ook als voorlichting- van aanstaande juristen en haar, die een beroepskeuze moeten doen. Zij behoorde tot de beide eerste vrouwen, die 10 jaar geleden tot de balie werden toegelaten. Ik herinner mij nog levendig, hoe een der heeren van het Haagsche Gerechtshof die andere juriste, Mr. E. van Dorp, op vrij onheusche wijze toesprak, toen zij als advocaat en procureur beëedigd werd.
Hij, die meende daardoor anderen te zullen afschrikken, is reeds van het schouwtooneel verdwenen, maar heeft toch nog lang. genoeg geleefd om te zien, dat de emancipatie der vrouw zich ook op dit gebied steeds verder baan breekt en dat men door groote woorden geen evolutie tegenhoudt. Integendeel, ondanks allen die 't niet zien of niet zien willen, is de vrouwenbeweging een der belangrijkste en ingrijpendste bewegingen van onzen tijd en het is dus zeker de moeite waard, te luisteren naar hetgeen bovengenoemde advocate, na haar 10-jarige ondervinding, ons mededeelt.
Zij onderschrijft volkomen de spreekwijze, zooals de volksmond die aangeeft, maar aan dat gezegde, dat men eerst tien jaar honger lijdt, dan tien jaren geld verdient en dan pas 10 jaar aanbreekt, waarin men rijk kan worden, ligt, volgens haar, ook een niet-materieele waarheid ten grondslag. Men raag nu nog geen oordeel vellen over de vrouwelijke advocaat, daarvoor is het tijdperk der ondervinding nog veel te kort; want er is geen beroep dat meer leerjaren eischt, dan dat. Eerst in de praktijk leert men wat men noodig heeft, en eerst als men dat geleerd heeft, krijgt men zijn (haar) volle waarde als advocaat. N. MANSFELDT—DE WITT HUBERTS. (Slot volgt).