Een reuzendrama rolt en in dit drama paan als in een dramatisch mozaïek millioenen dramatische gestes verloren waarvan wij niets zien. \\ ij die dit groote beleven, waarvan het nageslacht voor vijftig jaar romannetjes zal krijgen te verteren. Hier — vervolgt Hud. Feenstra dan dit „Zoeklichtje" in de „Telegraaf" — sterft er een, die fluistert: Melde mich, Herr Leutnant, nog in zijn laatste verwarringsvlucht ter agonie: soldaat. Zooals uit Maastricht beschreven werd. Ginder roept er een. die weggesleept wordt naar een huismunr: Mijn been, laat mijn been niet liggen. Hij denkt misschien: straks, als ik wèg ben, konden ze er een been van ecu ander aan mijn dijstomp naaien. Misschien heeft hij van den chirurg Carré! en zijn school gehoord : misschien is het ook zoo maar zijn boerejongensidee: teugeswoordig... Het is een trilplooi humor in een verdnemenishel — narigheid. Een ander zegt: ik heb maagpijn vanmorgen. Zijn buuiman antwoordt: wacht maar, dat wordt straks beter, als je een paar blauwe boonen in je buik hebt. Tien pas verder rolt de maagpijnlijdfT tegen den grond. Hij heeft zijn verlossende medicijn gekregen. Ecu stervende Belg krast met de punt van zijn bajonet een paar afscheidswoorden in het zachte leer van zijn sjakoklep. Heeft ooit een andere zwartgerande rouwbrief zon eigen levend treurspelproza gedragen ? — Boeren vallen in hun eigen pootveldjes — hands-up ! — als konijnen neer. Dat gaat zoo dag aan dag. Duizend tragedies, tienduizend doodsangsten en honderdduizend treurspelgeste.*. Wij weten, dat het op geluids afstand van onze grenzen, voorvalt; maar niets zien wij er van; niets leven wij er van mede De machinale Massenkrieg van den modernen tijd, die achter een scherm van leugen, veibloeniing, doorgeknipte draden, wenkbrauwfronsen en autostof — wordt weggestopt, heeft niets meesleepends of groots meer over zicli — voor den tijdgenoot. Maar misschien gaat hij sterven; deze srddatfnoor'og. Misschien breekt, trots al het regeeringswaarschuwen en fusilleeren: een nieuw en groot principe door : de volksverdediging! Zeker hebben de regeeringen gelijk, dat zij nu nóg de burgers waarschuwen : Houdt je handen thuis. Buk je, buig je. leder schot dat gij lost, heeft een honderdvoudige echo, en steekt niet slechts uw huis, maar misschien uwe heele gemeente in brand. — Dat waarschuwen gaat tot op een verhoudingscijfer van 10 franc-tireurs op 100 ingezetenen, op 50, op dertig wellicht. Maar: zoodra er !) franc-tireurs op de 10 burgers waren, zouden ook de regeeringen wel anders praten. Dan heeft men den volkskrijg, die tegelijk de afschuwelijkste oorlog ter wereld ware en een overmachtig vernietigend protest tegen alle krijgsbedrijf. Die zelfvernietiging en doodendans zou zijn van den completen staf' van den eeredienst voor Mars op deze wereld. Zeker: de Belgische regeering heeft groot gelijk, dat zij de burgers in Namen ontwapent — dat zij het franc-tireeren ontraadt — nu en nóg. — Maar toch ziet men reeds uit de korte ervaring van dezen krijg, dat, wauueer de steden zich hielden, zooals de dorpen zich houden — als men de schoone, rijke steden hield, tot geen huis en geen muur meer er van stond ; ze offerde op het altaar des vaderlands — als prefect of burgemeester, zooals de boeren ook hun hoeven offeren — en in plaats van 300.000 geweren, 5.000.000 franc-tireerende burgers had — het gedaan zou zijn met alle oorlogvoeren. Dan kon het kleine België heelemaal alleen het tegen de legioenen van den eersten militairstaat van Europa houden. En Servië kon zich tegenover Oostenrijk mainteneeren! M.a.w.: zoolaug de 100 pCt. franctireerderij van een volk niet te halen is, en ieder daarbij niet zorgt zijn hachje voor minstens 2 van zijn vijand te verkoopen —, wat de ideale, den oorlog-verstikkenden toestand zou wezen — zoolang moet het streven der regeeringen van kleine naties zijn, zoo groot mogelijke volkslegers op de been te brengen. Voor de defensie is daarbij de lange dril, behalve van artillerie, cavalerie, verkeers-troepen, genie e. a. bijzondere wapenen geenszins het eerste noodige. Voor den gewonen infanterist is een beetje goed schieten en wat ordezin voldoende, en het aantal: beslissend. Nu stampt men ook soldaten in weken klaar. Groote volkslegers! — dat wordt van dezen oorlog: de jes. A la Zwitserland, dat op zijn ruim 3 millioen menschen 3.0.000 soldaten in 't gelid stelt, al is dat laatste dan niet precies recht als een lineaal. Kleine landen zijn te verdedigen; ook tegen machtige militaire aanvallers; mits: drie kwart van alle weerbare burgers soldaat zij. In Nederland kunnen wij best een half millioen tot 700 000 soldaten stellen, maar men geve ous dan ook 49-dagers a la Suisse in plaats 14-maanders. Ach—als... Thomson nog leefde! —welk een taak had op zijn politieken weg nog kunnen liggen! Weg, die, hoewel niet nutteloos-voorzijn land, in Albanië zoo wreedelijk gecoupeerd is. Kostbare levens gaan nu dagelijks over den kling, en dat zet een spontane beschavingswrok in je. Vortikke, die langzame Russen, die nog in geen weken er aan komen. Gingen die kereis, die vetkaarsen eten, nog net als hun overgrootpa's, maar bij grossen en dozijnen, inplaats Belgische ingenieurs, Fransche kunstenaars, Duitsche privaatdocenteu. De oorlog is nog hetzelfde bedrijf van eeuwen geleden. Heeft nóg: dezelfde dierlijke tronie, maar de soldateu zijn niet meer die van eeuwen geleden. Toen waren het de ruwste borstjes van de onderste sociale trap. Tegenwoordig zijn het mede van je allerkostbaarste menschen. Geen denker, dichter of kunstenaar: geen geleerde of buitengewoon organisatorisch intellect, komt vrij van zijn plaats in 't gelid, of' aan het front. Omdat hij te kostelij ken geest aan zijn kanonnenvleeschelij ken corpus heeft zitten. Van de week hadden we het er weer aan onze stamtafel over. Zonde ! — zei de rooie. Zonde en schande, dat een volk niet eens zijn kunstenaren spaart. Zoon Gerard Hekking, hé, die moet nu schieten. Zoon nan is toch 50 maal meer waard dan een bootwerker uit Cherbourg, en de jonge professor Alderhalden. die ook als korporaal meemoet, toch driehonderd maal zooveel als een boerenjongen uit de Mark. Ah — hikte ik: dat alles is maar . . . betrekkelijk. Kostbare levens of minder kostbare! leder leven is kostbaar, voor den kleinen kring waarin het ademt —en daarin te vervangen tegelijk. En het sterven voor een ..idéé" is nog altijd verkieslijk —al is dan ook slechts misschien voor een fictieve idee: het vaderland — dan het, sterven zonder ideeën meer — uitgeblazen, en uitgezanikt, als een versleten grutter tusschen koele strakke beddelakens. Neen; tegen den algemeenen dienstplicht en het sneuvelen van groote Fransche musici, wiskundigen, Duitsche filosofen, medici, Belgische ingenieurs, enz. . . . heb ik n iets. Al vind ik het jammer, dat de hardste klap hier allereerst in het Westen, en niet liever ergens in Polen valt, waar de menschen werkelijk minder waar zijn, naar mijn idee, Die langzame Iwans Nitschewo ! Die vetkaarseneters; stort het vuur liever allereerst in hunne gelederen ! Maar wel vind ik iets aan te merken op de groepeering en vorming van speciale intellectualslegerkorpsen. In gelijke verhouding als in de maatschappij pieng, pang — de intellectueelen dr-uit; dat is: in orde. Maar niet in orde was de slag op het So.ia-.che -12ste, die de oorlog-correspondent van de Reichspost destijds in een zoo vlammend feuilleton heeft beschreven. Honderdzeventig mannen, waaronder zes professoren, drie privaatdocenten, i' 2 studenten, tl advocaten — in één schans, door een pair brute Turksche granaatzwervels tot een reuzenklodder bloed, waaruit gil janken krijs 'nten, geslagen. In minder dan 2 minuten ! Men heeft de jonge intellectueele bloem van een volk niet met een zekeren opzet en noodeloos te offeren. Na den vrede kan men haar nóódig „rijgen ! Gelijkheid in nood — voor alle categorieën; voor alle staatsburgers! Laat er althans in het vuur van den ondergang ol van het behoud geen soort- en groep-verschil meer existeeren.