n. „Laat mij da i re i oogenblik vragen, wat die Du, Wat is die Duitschegeest, waarvan de legers en de keizer nu de zendelingen in België en Frankrijk zijn? (Gelach.) Dè menschheid heeft Duitschland veel te danken, is haar zeer veel schuldig voor wat het heett bijgedragen aan wijsbegeerte, wetenschap en kunst, maar wat specifiek Duitsch is in de beweging van Je wereld in de laatste dertig jaai beig van de leer, dat aan de materieels 'i gelegenheden der .'.scben h< -mt; en wat • int aangaat, Duitschland de eerste plaats inneemt in de vervaarditer *'men, dieda^ urlijk nie ken en de plichverslöten seli;! geestelij iolijke vei i mogen; or het leven een ' tengewoon verblinde filosofie blijkt te zijn. De Duitsche beschaving en de Duitsche geest hebzijn volk niet gevrijwaard voor ilden en misrekeningen, even ge-;, ten opzichte van het B«iticb) i de aftandsche nakomelingen een volk, dat do >t gezag 't deel van de op; der aarde. Dit toevallige ipsel, dat di onder den naam van het Britsche Rijk (gejuich) werd >nd geacht, eu zoo los saanihet bij de eerste aanraking . ■ bedreiging van buiten in ken zou Onze ; ;ewesten hado ,rondig genoeg vau den band met Rijk. Indië (luide toejuiching), «he reiziger wist het, stond aan 1 van open rebellie, en wij hier thuis, bet volk van het Vereeaigde Koninkrijk, waren door zoo diepe en felle tweespalt verscheurd, dat onze krachten, voor weerstand of aanval, volslagen verlamd zouden zijn. Wat een fanche droom! En welk ruw ontwaken 1 (Toejuiching.) En in die reusachtige en zotte, tegelijk tragische misrekening is een van de wortelen, misschien de hoofdwortel van den oorlog te zoeken.
„Maar laat ons een stap verdergaan. Er is !: Aan de vruchten zult gij /.e kenneu. m, dat de teen
[en van diezelfde leer waren, die oorlogsmanieren weer in gebruik brachten die het gezonde verstand zoo wel als de humaniteit van het overgroote deel der beschaafde wereld sinds eeuwen had veroordeeld. (Toejuiching.) Leuven, Mechelen, Dendermonde. Dat zijn de namen die voortaan de Duitsche beschaving in het voorhoofd gebrand zullen staan. De onmeedoogende verwoesting van de oude en vermaarde Belgische steden wordt passend aangevuld door het verhaal, dat ons juist heden uit ons eigen hoofdkwartier in Frankrijk bereikt". En Asquith las de proclamatie vau de Duitschers, waarin wordt gedreigd dat de 81 notabeten vun Keims, die gevangen waren genomen, opgeknoopt zouden worden bij de geringste poging tot wanordelijkheden, en de stad geheel of gedeeltelijk zou verbrand, en de inwoners zoudeu opgehangen worden, indien er eenige overtreding geschiedde. En Asquith vervolgde: • t het niet vergeten worden, dat een welker geestelijke leiders doorvim de i*i-jö die ik heb beschreven ilker generaals te velde die prakceuren en zelfs gelasten — dat die mogendheid er aanspraak op maakt om haai beschaving, haar ge<\st — dat wil zeggen haar heerschappij — het overige Europa op te leggen. Dat is een aanspraak —ik zeg dat u, landgenooten, aan elk burger en eiken onderdaan van het Britsche Kijk, wiens ooreii en oogen ik bereiken — dat is een aanspraak, waaro. al wat er groot is in ons verleden al wat hoop of vooruitgang belooft in a toekomst, ons oproept om ons tot het uiterste te verzetten. (Toejuiching.) Die taak — laten wij ons zelf niet misleiden — zal niet licht zijn. Haar te volbrengen — en niets minder dan haar voleindiging (toejuiching) is ons verleden waard en zal ons besluit bevredigen — zal stellig maanden kosten, het kan zelfs jaren kosten. Ik ben hier vanavoud gekomen, niet om u te vragen de kosten te berekenen, want geen prijs kan te duur zijn wanneer eer en vrijheid op het spel staan, maar u uiteen te zetten, zooals ik heb trachten te doen, hoe groot de ta.k i-s en hoe volstrekt noodwendig het is voor ons als volk, neen als broederschap en gezin van volken, om ons tot die taak te verheffen en ons va;i onzen plicht te kwijten". In het verder gedeelte van zjjn re ie deelde Asquith mede, dat er reeds aanmerkelijk meer dan 200,000 man naar den oorlog waren ge zonden, en dat het expeditieleger „zeer spoedig" zou versterkt worden door geregelde troepen uit Indië, Egypte en van de Middellandsche Zee eu later door de hulptroepen uit de zelfstandige ga westen. Verder zeide hij, dat de territorialen dagelijks een slagvaardiger leger worden, dat er naar verlangt om opgeroepen te worden voor den dienst binnens- of buitenslands. Na Asquith sprak Lord Rosebery, de gewezen liberale eerste minister. Hij zei o. a.: „Dit is geen veroveringsoorlog, ff oorlog om een provincie te winnen. Het is geen oorlog, die verlichting zal vinden in een geldelijke schadeloosstelling. Het is een oorlog die tot het bitter uiterste moet volstreden worden. Het, is een oorlog om de heerschappij,— de heerschappij van de vrijheid, de heerschappij van al wat wij heilig houden." Ten slotte zei hij nog, dat de oorlog van Engelsche zijde naar Christelijk beginsel wordt gevoerd en gericht is tegen „een grof en barbaarsch Heidendom."