A m sterd am, 6 Oct. '14. M ij nen i n d e Noord z e e. Engeland, kampioen voor de rechten der kleine naties, maakt bet ons kleine land hoe langer hoe lastiger. De nieuwste maatregel is deze, als een gevolg van het optreden van die eene Duitsche duikboot, om in het groot mijnen te leggen in de Noordzee. De Britten volgen hierbij het voorbeeld van de Duitschers en om onze scheepvaart bekommeren zij zich geen zier. Het mijnenveld, dat aldus ieder schip met vernietiging bedreigt, vormt een rechthoekig vak, waarvan twee hoekpunten in Engeland zijn gelegen, aan hef zuidoostelijk eind van den mond van de Theems en iets ten zuidoosten van Harwich: de beide andere op de Nederlandseh-Vlaamsche kust, iets ten westen van Schouwen en een weinig ten noorden van Blankenberghe. Hiermee is de gewone route van de lijn Vlissingen -Queensboröughbedorven.De andere weg, die door de Vlissingsche nachtboot wordt afgelegd, naar Polkestone, loopt dicht langs de Belgische kust en zon dus buiten het mijnengevaar liggen, indien zeemijnen gewoon waren, binnen bepaalde barrières stil te liggen wachten. Dat doen ze echter niet, want ze drijven, door zeestroomingen eu stormen.
Het wil dus zeggen, dat het heele zuidelijk deel van de Noordzee, tot aan het Nauw van Calais, niet, meer zonder gevaar kan worden bevaren of beter gezegd, nu is het gevaar veel grooter dan het blijkens het vergaan van een vrij groot aantal schepen, daar reeds was. Die verongelukte schepen ondergingen hun noodlot in den omtrek van de Doggersbank en wanneer men nu nagaat, dat de Duitsche mijnenstrooiers van hun kant zoo ver zuidelijk zijn geweest als de 52ste parallel, dan verkeert de Nederlandsche zeevaart thans in den onpleizierigen toestand, dat met uitzondering van een onbeduidend en nog onbetrouwbaar strookje, de geheele Noordzee, behoudens enkele kustwateren, door mijnen onveilig wordt gemaakt.
Alle uitgaande en thuiskeereride schepen zullen door de Engelschen geloodst worden, maar daarmee is de overlast en de onveilligheid nog niet opgeheven. Welk een moeite en tijdverlies. Op dif oogenblik ondervind ik zelf hiervan de onaangename gevolgen. De maatschappij „Zeeland", die volgens de laatst gebruikelijke regeling dezen brief op 7 dezer naar Engeland behoorde over te brengen, maakt plotseling bekend, dat zij de zoogenaamde Engelsche mail reeds den avond te voren in Vlissingen aan boord moet hebbeu... En zoo ben ik genoodzaakt dezen af te breken en opeens te posten...
Ik heb nu nog even gelegenheid, als laatste nieuws aan te teekenen dat er iv het Zuiden groote troepenverplaatsingen zijn geweest, van de Noord- Brabantsche naar de Zeeuwsche grens, waarvoor hel geheele personen verkeek in Noord-Brabanl en Zeeland een paa. dagen lieeft si il gestaan. Dit staat natuurlijk in verband niet bet optreden van de Duitschers tegen de stelling van Antwerpen en hetgeen daaruil kan voortvloeien: het zeer mogelijke overschrijden van onze grens door Belgische troepen die dan geïnterneerd moeten worden ; de mogelijkheid dat Duitsche ot Belgische hommen op onzen grond vallen ; en de onvermijdelijkheid dat Belgische nielstrijdeis iv massa naar ons land de wijk nemen. Dit laatste gebeurt trouwens reeds op enorme schaal. Onze zuidelijke grenzen worden overstroomd door vluchtelingen en in Rotterdam worden groote schuiten verwacht om vooreerst 20,000 „uitwijkelingen" ie herbergen. Ze zullen onderdak worden gebracht in de loodsen van de Holland- Amerika Lijn.
Dit is nog maar een begin. Indien Antwerpen, de stad zelf, in ernst wordt gebombardeerd, zal de overheid niets liever willen dan alle non-combattanten, die toch maar in den weg loopen en medehelpen om den voorraad, te verminderen, los te laten. Die arme menschen kunnen dan nergens anders heen dan naar ons neutrale gebied. *,* Het geld voor de mobilisatie is schoon op. Bij de Tweede Kamer is juist beden een suppletoire begrooting ingediend voor andermaal 50 millioen, voor de kosten voortvloeiende! uit het onderde wapenen roepen van militie en landweer en andere buitengewone omstandigheden. Het geheele bedrag is dus hiermede gestegen tot 100 millioen. Uit de toelichting blijkt, dat de uitgaven vooi- het leger gedurende de maanden Augustus, September en October, ruim 28 millioen bedragen als uitgaven ineens en als kosten vooi-bet in orde brengen van forten eu versterkingen. De betalingen die rechtstreeks door de korpsen geschieden, en die anders ![/,, millioen per maand beloopen, worden voor den verderen duur van de mobilisatie op 7 a 8 millioen 's maands geschat. De paardenvordering in de eerste dagen is geschat op 7 a 8 millioen, ongerekend reis- en andere kosten van de taxateurs. Het bedrag van de vergoedingen ten behoeve van de gezinnen van militieen landweerplichtigen wordt gesteld op weinig minder dan :S millioen per maand. Het zal nu nog moeten blijken of uit hetgeen thans is toegestaan ook de schadevergoedingen kunnen wórden uitbetaald die verschuldigd zijn volgens de onteigeningswet, door den staat van oorlog en beleg, de inundaties, enz. De raming van een eu ander valt nu nog met op te maken, omdat de werkzaamheden die aanleiding geven tot deze schadevergoedingen nog voortduren. Tegenover al die uitgaven staan slechts enkele buitengewone ontvangsten. Tenzij de oorlogstoestand nog mocht intreden, zullen de opgevorderde paarden grootendeels weer kunnen worden verkocht, hetzij aan de vorige eigenaars hetzij aan derden; en bovendien zullen een deel van de opgelegde verplegingsmiddelen voor zoover zij niet in de rijksinrichtingen verbruikt kunnen worden, ten verkoop worden bestemd. Maar wat beteekenen die bedenkelijke voordeeltjes tegenover de groote uitgaven ? OMEGA.
"Amsterdamsche Brieven". "De Sumatra post". Medan, 1914/11/23 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324748:mpeg21:p001
"De Sumatra post". Medan, 1914/11/23 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324748:mpeg21:p001
De „.Ylar.eli. Öuard." van 7 October publiceert een brief uit Den Daag, waaraan wij het volgende ontlenen:
Nederland vormt onglÉpikkig of gelukkig, a! naar Iv l *",.! dat men aanneemt den voornaamsten doorgaug naai- Dnitschland. Vandaar de opmerkzaamheid thans aan Nederlands schepen geschonken door Britsche kruisers, en het feit dat er met Hollandsche schippers en handelaars elk oogenblik qiiaeslies van contrabande voorkomen.
.Met het oog op de natuurlijk te achttal bezorgheid van het Engelsche volk voor het op krachten blij ven van Duitschland langs dit kanaal, mag bet van belang heeten dat eens een overzicht van de quae.tie wordt gegeven zooals ik -- zegt de schrijver— haar begrijp, na een onderhoud met ecu Nederlandsch man van gezag. Het is bekend dat krachtens de Rijnvaartakte (een internationaal verdrag) het Nederland in geen enkel opzicht vrij staat op eenigerlei wijze den doorvoer van goederen naar Duitschland den Rijn op, te belemmeren. Artikel 7 luidt: De doorvoer van alle goederen is vrij over den Rijn, van Bazel tot de open zee, ten ware gezondheidsmaatregelen een uitzondering op dien regel noodig maken. Het is waar, dat toen de oorlog begon en Nederland gevaar liep met zjjn graanvoorraad al spoedig uitgeput te zullen geraken, beslag is gelegd op een groote hoeveelheid, die te Rotterdam lag om naar Duitschland te worden vervoerd, maar deze eweplioneele^en tijdelijke overtreding werd gehouden voor een volstrekte noodzakelijkheid.
Van dit tijdstip af kunnen weeralle goederen van welken aard ook. die binnen Rotterdam zijn gebracht en waarop een verklaring staat, waaruit hun döorvoersbèstemmiug blijkt, overgeladen en den Rijn opgevoerd wolden en de Hollandsche autoriteiten heieten dit niet en kunnen dit niet beletten. Maar met mpor.-goederen [niet voor doorvoer bestemd dus) staat de zaak heel anders en bij de nieuwe regeling, hier in Nederland ingevoerd tijdens den oorlog, moet vau ieder onderdeed der lading, die een Nederlandsche haven bereikt, onmiddellijk worden verklaard ol het voor in- dan wel voor doorvoer is bestemd. En eenmaal als voorden „invoer" aangegeven, staat het ten volle onder controle van het gouvernement en komt het goed voor op de zeer veelomvattende lijst van goedereu, die thans niet mogen worden uitgevoerd, dan mag het ook niet naai- Duitschland worden gezonden. De lijst, die natuurlijk bekend is bij de Britsche autoriteiten, is heel lang en omvat tarwe eu tarwêmeel, rogge en roggemeel, gerst. suiker, boekweit, ruwe katoen en katoenen garen, ammunitie en kruit, goud, mals, gerstemeel, huiden, veevoeder enz. Wal nu de Britsche gezaghebbers bezorgd heeft gemaakt, is dal ten spijt van de maatregelen van het Nederlandsche gouvernement, goederèhhoewelheden door smokkelarij o\er de grenzen zijn gebracht. De briefschrijver maakt daarna melding van de nieuwe maatregelen, door bet Nederlandsche gouvernement getroffen en de ernstige waarschuwing de/e door uitbreiding van den staat van beleg le zullen verzwaren. Bet komt er nu maar op aan bij de aanhouding der schepen ten genoege van de Britsche marine-officieren het bewijs te leveren, dat de lading bij aankomst in Nederland als voor deu invoer bestemd zal worden aangegeven. Hoe dit te bereiken ? Een weg, daartoe gevolgd, is de onmiddellijke consignatie van graan aan het Nederlandsch gouvernement en het succes van deze methode heeft thans geleid tot de bekendmaking van de zijde der Holland—Amerika-Ujii, dat deze maatschappij voortaan alleen goederen zal inladen, die aldus geconsigneerd zijn aan het Nederlandsch gouvernement. Dit biedt aan de Britsche en Fransche marine-officieren zekerheid, «lat de lading zal worden ingevoerd en de goederen in Nederland hun eindbestemming vinden. Op deze basis zouden de moeilijkheden dus uit den weg zijn te ruimen.
De briefschrijver laat, ten slotte uitkomen hoe zeer de scheepvaart naar Rotterdam lijdt ten gevolge van den oorlog, waarvan alleen de Holland —
Amerika-lijn de schadelijke gevolgen niet ondervindt. De doorvoer staat, stil. Wat betreft goederen, die Nederland zelf voortbrengt, is het bekend, dat Groot-Britannië en Duitschland op gelijken voet worden behandeld en beide belangrijke hoeveelheden vee, zuivel en tuinbouwproducten uit Nederland ontvangen.
"Nederland en Contrabande.". "De Sumatra post". Medan, 1914/11/23 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324748:mpeg21:p001
De heer J. W. Robertson-Scott, die onder den schuilnaam Home Countie in Engelsche kranten en tijdschriften zich een goed kenner van ons land, vooral van den land- en tuinbouw heeft getoond, houdt in de Nineteenth Centtiry een pleidooi vooi- Engelands „naasten onzjjdigen buur".
Men vraagt zich, zegt hij, iv Engeland af of Nederland voor de Duitschers of voor de Engelschen is. Sommigen weten het u al te zeggen: row de Duitschers. Hjj antwoordt hun, dat de Nederlanders het een noch lift ander zjju, maar voor de Nederlanders, en hjj vraagt zgn Engelsche landgenooten op zijn beurt, ot' zy voor de Engelschen ol voor de Duitschers zijn. Want zij zijn voor de Duitschers, indien zij de Duitschers in de kaart spelen en helpen, wantrouwen tusschen Nederland en Engeland te stichten, z >od.it ten slotte Nederland zich in de armen vau Duitschland werpt.
Van nature, zegt hij, moet de Hollander niets hebben van Pruisische instellingen en eigenschappen en de gang van den oorlog is de Duitschers al op heel wat antipathie bjj de Hollanders te staan gekomen. Laten de Eiigelschen de Duitschers niet helpen die schade iv halen.
En dan beschrijft bjj, hoe Engeland tegenwoordig de Nederlanders plaagt: hoe dwaas de Engelsche censor de correspondenten van Nederlandsche bladen hindert, hun brieven en telegrammen, die slechts behelzen wat er al in Engelsche bladen heeft gestaan, in de prullemand gooit, hun de eigen kranten onthoudt; hoe de post van fatsoenlijke Nederlandsche handelslirma's wordt achtergehouden euz. Hjj weet dingen, zegt hij, die in het Lagerhuis aan alle kanten verontwaardiging zouden wekken. En onderwjjl zijn er verscheiden Engelsche kranten, die Nederland van kwaden trouw in den handel van voedingswaren met Duitschland beschuldigen I Op die manier steunen de Engelschen het werk van de Duitsche perspropagauda in Nederland.
Dat Engeland moet trachten den toevoer vau levensmiddelen en grondstoffen naar Duitschland af' te snijden, is aangewezen, maar wij moeten, zegt de schrijver, de rechten van ecu onzijdigen staat eerbiedigen. Nederland is gehouden aan de Rijnvaartakte van 1869. „Engeland, dat oorlog voert om de wille van trouw aan verdragen, zil niet licht van Nederland eischen wat een schending van het Rijnvaarlverdrag is, dat het, evenals Duitschland, heelt onderteekend.*
De schrijver gaat dan na, wat onze regeering heeft gedaan om den door- en uitvoer van contrabande naar Duitschland te voorkomen. Hij geeft een in Engeland nog niet openbaar gemaakte lijst van een aantal waren, waarvan de Nederlandsche regeering den uitvoer verboden heeft: ook een lijst, waaruit treffend blijkt, hoe de uitvoer van Nederland van rund-, kalfs- en varkensvleesch, spek, kaas, boter en margarine tijdens den oorlog naar Engeland ongeveer gelijk is gebleven of toegenomen is, in sommige gevallen sterk toegenomen, en naar Duitschland in de meeste getallen sterk is afgenomen.
Dan heeft hjj het over de onverantwoordelijke personen, die hier het belang van hun land en de vermaningen van regeering en koningin in den wind slaan en alleen op eigen vooideel bedacht zjjn, menschen zooals er in alle landen voorkomen, en over de straffe maatregelen die onze regeering tegen ze heeft genomen- Hjj wil maar zeggen, dat _,w hud alles doet 011 strikt onzijdig te bljjven. Hij zou het dan ook schande vinden, indien de oorlog leidde tot gespannen betrekkingen tusschen Nederland en Engeland, of tol erger. Er is geen Europeesch volk, zegt hjj, waar wij zoo na aan verwant zijn, niet alleen in ras, maar ook in politieke en sociale gevoelens. Vrijheid vau het woord, van de drukpers, van handel, van verblijf voor wie in andere landen verdrukt zijn, is sedert lang een eer voor beide landen. In beide is er afkeer van militairisme, zegt hjj. «Nederland en Skandinavië vertegenwoordigen idealen, die onschatbaar zgn bij de hervorming van Europa, die nu aan'den gang is. Het is boven alles noodig, dat wij hun vertrouwen en achting behouden." Hoe meer Eugeland Nederland in zyn pogingen om strikt onzijdig te blijven steunt, hoe meer kans er is, dat, zoo Ne lerland in den oorlog wordt betrokken, het aau de zijde van Engeland en zijn bondgenooten zal staan. In dit verband vertelt de schrijver, dat iemand ui Den Haag hem den lOden September schreef, dat Engeland sterken druk op Nederland had uitgeoefend, opdat het goed zou vinden, dat er Engelsche troepen langs de Schelde naar Antwerpen werden vervoerd. Op het hoogste gezag kon de schrijver terugseinen, dat de Engelsche regeering alleen had gevraagd of de Nederlandsche regeering goed vond, dat er Belgische vluchtelingen op prjjsgemaakte Duitsche schepen langs de Schelde naar Engeland werden gebracht.
Dan gaat de schrijver na welke invloeden er in ons land hebben gewerkt om een zekere sympathie "r Duitschland te wekken. In dit gedeelte is de schrijver het minst gelukkig. Zoo zegt hij, dat er in Nederland veel Duitschers wonen en Duitsche zaken gevestigd zijn. En dan: „Rotterdam bevat een groot aantal Duitschers en verduitschte firma's, en het is in Rotterdam, dat een van de beste eu invloedrijkste Nederlandsche dagbladen wordt uitgegeven."
De schrjjver geeft verder de meening te kennen, dat ons land zonder hulp ten slotte tegenover een krachtig Duitschland machUiloos zou zgn, al heeft het in de mobilisatie zijn verdedigingswerken en zjjn leger zoozeer verbeterd, dat ons land ongetwijfeld nog heviger weerstand zou bieden dan zelfs het flinke België.
Is het dan wonder, dat Nederland, schoou vast besloten een inval met geweld te keeren, vermeden heeft in den oorlog te gaan, tenzij daartoe gedwongen? Zijn welwillende neutraliteit — en als Engeland verstandig doet, zal Nederlands onzijdigheid dat blijven —is nu meer waard dan het als een zwak bondgenoot te hebbeu. Had Nederland den inval van België als een casus bellï opgevat, dan zou het land nu verwoest zijn. In het laatst van den oorlog zullen, meent de schrijver, de versehe troepen van Nederland — en vin Denemarken — de meeste waarde hebben. Nederland kan een overwinnend Duitschland /.. i. niet aangenaam vinden: een Duitsch Antwerpen, een feitelijk Duitsche Rijn door Nederland, zyn geen aangename vooruitzichten. En dan zal Duitschland nog wel andere plannen met ons land hebben. Er zijn Nederlanders, die daaraan niet geloove->, maar de schrijver tracht hun anders te lei-ren. Duitschland heeft behoefte aan goed bouwland (?) en zou dat in ons land kunnen vinden, dan onze havens; en Friesland, ongenaakbaar voor vijandebjke kruisers, zou een prachtige landingsplaats voor vliegtuigen en luchtschepen zijn ;de Friesche eilanden hebben uitnemende waarde voor Duitsche duikbooteu. . . .
De schrjjver haalt dan brieven aau van Nederlanders, waaruit anti-Duitsdie gevoelens bij de briefschrijvers blijkt.
De schrijver hoopt, dat de betrekkingen tusschen Engeland en ons land goed zullen bljjven, en vertrouwt dat mannen als Sn E. Gtey en jhr. Loudon, alsmede jhr. de Marees van Swinderon, onze gezant te Londen, daai toe de middelen zullen vinden. Aan het slot zegt hij:
„tk heb getracht, de verschillende stroomingen in de gevoelens der Nederlanders nauwgezet te beschrijven. Maar van den ontwikkelden stand in zijn geheel mag ik met vertrouwen zeggen, dat, dank zij de deugdelijkheid en den ondernemingsgeest van de Nederlandsche pers en de gewoonte om Engelsche en Duitsche en Fransche boeken te lezen, geen volk nu beter is ingelicht over den gang van den oorlog en de ontwikkeling van den politieleen toestand in Europa. Ik gelooi vast, dat wij de sympathieën van de invloedrijkste menschen in Nederlaud hebben, en wj] die zullen behouden, indien wij verstandig en welwillend handelen. Maar nooit is het „indien " van meer beteekenis geweest.'"
"Nederlands onzijdigheid.". "De Sumatra post". Medan, 1914/11/23 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324748:mpeg21:p001
Stukken bestemd voor de Administratie van ons blad gelieve men te adresseeren aau de Administratie van de Sumatra Post, alles wat bestemd is voor de Redactie, aan de Redactie. Telefoon Administratie No. 211, Telefoon Red^tie No,
"Advertentie". "De Sumatra post". Medan, 1914/11/23 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324748:mpeg21:p001