II (Slot) Aih sterdam, Dl Oct. 'JI. Het nieuwe Duitsche bestuur in het ontvolkte Antwerpen heeft bekend gemaakt, dat de burgerij gerust kan terugkeeren en dat niemand iets te vreezen heeft indien hij zich niet vijandelijk gedraagt. De schrik voor „den Duts" is zoo groot, dat de meesten hierin nog geen vertrouwen stellen, maar in het Zuiden aan de grens is de terugtocht naar Antwerpen toch reeds begonnen. Het is te voorzien, dat zich spoedig reeds een stroom zal vormen in tegengestelde richting en dat We dus onze gasten weer zullen zien Vertrekken. Dit vormt weer een nieuw vraagstiik, want het is noodig dat dit regelmatig eu zonder haperen geschiedt. Het aantal Belgen dat ons land beeft overstroomd is nog niet bij benadering bekend, maar het zal wellicht een half raülioeu bedragen, Daarbij behooren dan ook de vele duizenden soldaten die over onze grens zijn getrokken en toen de wapens hebben neergelegd, omdat zij het wegtrekkende veldleger niet meer konden achterhalen. Daarbij zijn ook eenige duizenden Engelschen. Zij die aan de grens, bij Putte en Roosendaal of in Vlissingen, deze militairen hebben gezien, vertellen eenstemmig dat de Belgen er veelal vreeselijk uitzagen, vuil en bemoddei-d, met holle oogen van. honger en slapeloosheid, met doorgeloopen voeten en uitgeput van vermoeienis. De Engelschen daarentegen waren in zeer goeden staat. Zij hadden niet meer dan een militaire wandeling gemaakt, de Belgen daarentegen hadden dagen lang opgesloten gezeten in de forten, onder de verschrikkingen van de Duitsche beschieting.
De heele geschiedenis van Antwerpen is voor de Belgen zoo goed als voor ons nog altijd raadselachtig. De forten aan den Zuidkant zijn door de belegeraars feitelijk in elkaar geschoten, de inundatie aan dien kant is mislukt en heeft de Duitschers niet opgehouden, maar alle overige forten zijn ot door de bezetting zelf vernield, of eenvoudig verlaten, zonder blijkbare noodzaak. Toen opeens zijn de Duitschers binnen de engere linie doorgedrongen, en reeds het enkele dreigement van de beschieting der stad moet aauleiding hebben gegeven tot den terugtocht van het nog altijd talrijke bezettingsleger in de richting van West-Vhianderen, Er zijn ongetwijfeld groote fouten begaan. In ieder geval heeft de overheid alle aanleiding gegeven tot den grooten exodus van de bevolking, Wel is de stad door de Duiflbhers beschoten, maar de daardoor veroorzaakte schade blykt maar zeer gering te zijn, Veel grooter verwoesting is aangericht door de Belgen zelf, door het verbranden van reusachtige voorraden graan en andere levensmiddelen, het vernielen van vele Duitsche schepen in de Schelde en door het in brand steken van de petroleumtanks. In den nacht der verschrikking is begrijpelijkerwijs door al die branden een geweldige paniek ontstaan, nog vermeerderd door de ontploffingen van de forten die door de bezetting werden opgeblazen. De Duitschers hebben hup succes voor een groot deel te danken aan de verniolzuchf. van de belegerden zeil, niet zoozeef aan de uitwerking van het bombardement, We zijn nu nog in afwachting van de gebeurtenissen in West-Vlaanderen. Zullen de Duitschers er in slagen het Belgische veldleger geheel af te snijden en te verhinderen dat het zich met het. Fransche leger vereenigt ? We zullen het spoedig weten, want er zijn reeds berichten dat de Duitschers Gent zonder slag of stoot hebben bezet en dat zij zich bewegen in de richting van de zee. Deze operaties zijn voor ons land van beteekenis, in de eerstp plaats, omdat we bij een nederlaag van het Belgisch-Engelsche leger, rekenen kunnen pp een nieuwe overstrooming, zoowel van vluchtelingen uit de grensdorpen in West-Vlaanderen als van vele soldaten die geïnterneerd moeten worden. Van beide categorieën hebben we nu werkelijk genoeg. Gisteren en heden zijn geheele troepen vluchtelingen weer uit onze stad vertrokken om over andere plaatsen te worden verdeeld. Dit geschiedt om militaire redenen, want op den duur kunnen we zooveel extrakostgangers in de Stelling van Amsterdam niet velen. Indien wijzelf immers eens in 't geval van ontwerpen kwamen, zou een groot deel van de bevolking van de omliggende dorpep naar de stad vluchten, en dan kwamen we plaats te kort voor onze eigen menschen, De kwestie van de Belgische emigrauten heeft ook een anderen kant, die nu, na eenige dagen, meer in het licht komt, De liefdadigheid is mooi en prijzenswaardig, In deze dagen oogsten wij Nederlanders overal grooten lof en dank. De Engelschen vooral prijzen ons zeer. Ik heb b.v. hooggestemde lofspraken gelezen in de „Times", die reeds zeer ingenomen is geweest over de vriendelijke behandeling van de geredden van de drie kruisers. De Belgen zelven toonen zich dankbaar gestemd. Op de spoorwagens waren overal met .krijt en in slecht handschrift hartelijke dankbetuigingen geschreven aan het herbergzame Holland. Groepsgewijs hebben de emigranten dankbetuigingen gericht aan de burgemeesters en de ingezetenen, eu de Belgische gezant iv den Haag heeft onze Regeering officieel bedankt. Nog altijd stroomen de giften toe. De Nieuwe Rott. Crt. heeft in weinige dagen het groote bedrag van f 60.000 bijeen gekregen, en een enkele industrieel te Oss in Noord-Brabant (iedereen deukt daarbij aan den margarine-koning Jurgens) schonk in zijn eentje een ton gouds! Het is alles mooi en prijzenswaardig, maar nu komt de praktijk van het geval. Antwerpen heeft een zeer gemengde bevolking en, meer nog dan Amsterdam of Rotterdam, draagt de stad het karakter van een havenstad, waarin allerlei verdachte elementen van heinde en ver zijn opgehoopt. Er zijn geheele wijken aap den zuidelijken kant, waaide fatsoenlijke Antwerpenaar nooit een voet zet, In weerwil van allerlei bepalingen heerscht er een grootere losheid van zeden, meer dan wij gewoon, en meer dan waarop wij gesteld zijn.
Bij al de menschen uit Antwerpen zelf zijn er duizenden uit het omliggende land, ja zelfs uit de strafkolonies, die dicht bij onze grens, in het tweelingdorp Weelde-Merxplas, geheel werden opgebroken.
Men krijgt hiermee een idee van de bonte menigte die in een vloed van misère naar het Noorden is komen opzetten. Zeker, er zijn duizenden arme, diep beklagenswaardige menschen bij, of juister g ._g:l aflen zijn te beklagen, maar niet allen zijn in gelijke mate de groote zorgen waard die men hun wijdt, Ef bestaat gevaar dat velen de betrekkelijke weelde waarin ze nu verkeeren niet kunnen verdragen. In de eerste geestdrift en in volle goedheid heeft men geheele troepen gehuisvest in leegstaande étagewoningen in het Museumkwartier. Die menschen werden geheel gekleed, ze worden er goed gevoed en hebben er verlichting, verwarming en ligging gratis, zoo als ze nooit hebben gehad. Nu eerst voelen ze zich echte sinjooren van Antwerpen. Is het wonder dat ze zoolang mogelijk zullen blijven ? Er is niet de minste reden om terug te keerep, gesteld al dat de Duitsche overheid van hen gedieud zou zijn. De goeden niet te na gesproken, schijnt Amsterdam vooral bedeeld te zijn met de geheel onvermogenden, de menschen uit de geringste klasse en. . . in de Kalverstraat wemelt het van rare vrouwspersonen uit de danshnizen deizeelui en andere gelegenheden. Die voelen zich hier reeds op haar gemak en ze betuigen haar dankbaarheid voor de genoten gastvrijheid met een driestheid van optreden die wij van de in? heemsche soortgenooten heelegaar niet gewoon zijn. Iloe raken we ze weer kwijt ?
Het Duitsche bestuur in de veroverde stad heeft reeds alle moeite gedaan om de vluchtelingen tot terugkeeren te bewegen. Volgens de nieuwste berichten wordt daaraan ook reeds voor een deel gevolg gegeven, zoodat er een strooming in tegengestelde richting is, van Roosendaal naar de Scheldestad. De overheid heeft echter enkele beperkingen gemaakt. De menschen moeten liefst een eigen woning hebben en althans over enkele middelen kunnen beschikken. De gevolgtrekking ligt voor de hand, dat de volstrekt onbemiddelden, zij voor wie alle kans op werk is uitgesloten, en alle slechte elementen liever niet terugkeeren en dat zelfs niet kunnen. Ergo staan wij Nederlanders voor het geval, dat al die menschen tot onzen last zullen blijven. En hoe lang zal het wel duren voor de vluchtelingen die tot in het Noorden zijn verspreid den terugtocht hebben aangenomen ?
Ziedaar eene verklaring van het feit, dat er een ommekeer is gekomen in de stemming en dat men gaat bedenken dat de werkloosheid in het eigen land hoe langer hoe grooter wordt. Het hemd is nader dan de rok. *, *
"Nederland als toevluchtsoord.". "De Sumatra post". Medan, 1914/12/04 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324758:mpeg21:p001
"De Sumatra post". Medan, 1914/12/04 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324758:mpeg21:p001
Het was zoo aardig opgezet. De directie van de Senembah had plan gemaakt om op 30 September hier ter stede een reunie te houden, waarbij al de bekende medewerkers van vroeger en later tijd, voor zoover zij in Europa waren, bijeen zouden komen. Ze zouden eerst aanzitten aan een gemeenschappelijk diner, en daarna zou men te zarnen een uitstapje maken in de omgeving. Er zou nog meer gebeurd zijn, om de gezelligheid en het bijzondere van het feit te verhoogen. Het heeft echter geen zin om er meer van te zeggen, want er is in het geheel niets van gekomen. Door den oorlog natuurlijk. DeheerHaarsmazat in Brussel,de heer Weigand in het hart van 'tbuitenland ecu aantal oud-gedienden was verspreid en onvindbaar geworden, in Duitschland of elders; de heer Weber had zich direct gemeld nog vóór hij voor den dienst in het Duitsche leger was opgeroepen, de drie gebroeders Pahrl&uder werden gemobiliseerd. Ziedaar slechts enkele voorbeelden om te doen zien dei er van een reunie geen sprake kon wezen.
Dubbel jammer, omdat de Senembah nu juist kort geleden haar nieuwen zetel heeft betrokken. Het oude kantoor, op het Singel tegenover de Appelmart, waar de maatschappij vele jaren gevestigd is geweest, werd verlateu om te verhuizen naar een geheel nieuw gebouwd perceel, op de schilderachtige Leidschegracht. Een enorme vooruitgang wat de inrichting betreft, en een verjongingskuur waarop een florissante vennootschap, — evenals de zustermaatschappij, de Medan-Tabak, alle recht kon doen gelden. Een eigenlyk feest is er dus niet geweest, maar er is toch gezorgd voor een blijvende herinnering. Dr. C. W. Janssen heeft een gedenkschrift samengesteld waarin, in soberen stijl en zonder ophef, een overtocht wordt gegeven van de lotgevallen van de Senembah in het afgelegde tijdvak. Daarin wordt herinnerd, hoe op 30 September 1899 de koninklijke bewilliging werd verkregen op de statuten. Als directeuren waren toen reeds in functie, de heeren J. Nienhuys en C. W. Janssen, terwijl als commissarissen fungeerden de heeren J. T, Cremer, H. Naeher, G. E. Haarsma, A. L. Wftrfbain en 11. von Seutter. De door de oorspronkelijke bezitters, de firma Naeher & Grob, reeds benoemde Hoofd-administrateur E. von Seutter werd door het nieuwe bestuur bevestigd. Dit was de grondlegging van de maatschappij, die niet anders was dan de voorzetting van een flink opgezette, bestaande zaak. Het hier bedoelde gedenkschrift draagt den vorm van een met veel zorg uitgevoerd boekje, dat versierd is met een groot aantal illustraties, gezichten op de ondernemingen, grafische voorstellingen en portretten. Naast elkaar geplaatst ziet men de beeltenissen van de hoofdaruinistrateurs E. von Seutter (1889—1896), Ewald Tweer(lB97—l9o4) en L. Weigand (1905—1913).
Bij het fraaie boekje is de mooie reproductie gevoegd van een nieuwe kaart volgens de beste gegevens. Meer zal ik er niet van mededeelen, omdat, naar ik meen, met deze mail exemplaren naar Dcli worden verzonden. OMEGA.
"Het 25-jarig feest van de Senembah.". "De Sumatra post". Medan, 1914/12/04 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324758:mpeg21:p001
17 October. Vier Duitsche torpedojagers in de Noordzee door Engelsche torpedojagers en een kruiser in den grond geboord. De Japansche kruiser Takasjiho bij Tsingtao door den tuitschen torpedoboot S 90 in den grond geboord. De S 90 loopt op de kust en wordt vernield. 18 October. De Engelsche duikboot E 3 vernietigd. Engelsche oorlogschepen verschijnen voor de Belgische kust en beschieten de Duitsche stellingen. 20 October. De Oostenrijkers hebben Stryj en Sereth bezet. 21 October. De Russen melden dat de Duitschers die ton Noorden vau de Pilitsa aan den Weichsel stonden, in vollen aftocht zijn. De Emden blijkt nog 5 Engelsche schepen in den grond te hebben geboord en een vermeesterd. 22 October. De Oostenrijksche voorhoede rukt Czernowits binnen. 23 October. De Duitsche kruiser Karlsruhe blykt in de Atlantische Oceaan 13 Engelsche stoomschepen in den grond te hebben geboord. v,De Oostenrijksche monitor Ternes stoot op een myn eu zinkt. De slag aan het Ysi rkauaal eu by Atrecht duurt met onverminderde heftigheid voort.
"Kroniek van den Oorlog.". "De Sumatra post". Medan, 1914/12/04 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324758:mpeg21:p001
Het Kamerlid Troelstra schrijft reisbrieven in „Het Volk" van zijn tocht naar Duitschland en Zwitserland. Wij ontleenen aan zijn eersten brief het volgende: Voordat ik nu mededeeling doe van verschillende besprekingen met Duitsche partijgenooten over den oorlog, wil ik verslag geven van een kleine diplomatieke zending, die ik, nu toch eenmaal in Berlijn zijnde, mij zelf'heb opgedragen. Aanmelding hiertoe vond ik in een onderhoud met onzen Miinchener partijgenoot dr. Adolf Muller, die mij voor enkele weken bezocht. Ik deelde hem'mede, dat de oude vrees van ons volk voor de annexatiezueht van Duitschland niet weinig door het optreden van dat Kijk in dezen oorlog is versterkt. Als — zooals tot heden het geval scliynt — alles aan de „oorlognoodzaak" en de macktsbegeerte der grooten mag worden opgeofferd, wat moet er dan worden van het recht en de vrijheid der kleinen? Wat is dus uwe meening, zoo vroeg ik hem, over de plannen der Duitsche regeering ten opzichte der nationale zelfstandigheid en integriteit (onschendbaarheid van grondgebied) van ons lani ? Het antwoord van onzen partijgenoot, met groote beslistheid gegeven, vindt men hieronder. Het was gunstig genoeg om te wenschen, dat het werkelijk de meening der Duitsche regeering weergaf, en toen ik nu toch naar Berlijn moest, besloot ik, mij persoonlijk van die meening te overtuigen. Bij dffn Duitschen gezant in Den Haag vroeg ik dus eene introductie bij den leider der Duitsche buitenlandsche politiek, den staatssecretaris van het „Auswartige Amt" Von Jagow. De heer Von Muller zeide mij, dat deze niet in Berlijn, maar in het hooidkwartier van den generalen staf aanwezig was; maar dat hij bereid was, bij diens plaatsvervanger, den onderstaatssecretaris Zimmermann, telegrafisch voor mij belet te vragen, wat ik dankbaar aanvaardde. Zoo antichambreerde ik dezer dagen „met andere dipl omaten", een paar maal inde Wilkelmstrasse en opdat het resultaat van mjjn bezoek zoo duidelijk mogelijk zou vaststaan, heb ik het bericht, daarvan door mg' opgemaakt, den heer Zimmermann ter goedkeuring voorgelegd. Zijn autwoord op mijn vraag, hieronder opgenomen, is dus volkomen authentiek en hij weet, dat het aldus door mij in „Het Volk" zou worden gepubliceerd. Ziehier dan het bericht van ons onderhoud: Ik deelde den heer onderstaatssecretaris mede, dat partijgenoot Adolf Muller mij had gezegd, de verzekering te kunnen geven, dat de Duitsche Regeering er niet aan denkt, de onafhankelijkheid en de vrije wilsbepaling van ons land te schenden en dat zij op geene wijze zou trachten, Holland een 'verhouding tot Duitschland op le dringen, die niet overeen zou komen met deu eigen vrijen wil onzer natie. Ik wees op de beteekenis dezer verklaring van de verhouding tusschen beide staten eu verzocht den heer Onderstaatssecretaris, mij te willen zeggen, of hij zich ermede kon vereenigen. Het antwoord dat ik kreeg, luidde als volgt: „Ik kan u de woorden van den heer Muiter slechts bevestigen. De Duitsche regeering kent de Hollanders, zij weet, dat deze een zelfbewust en — evenals mijne üostpruissische landgenooten — eigenzinnig volk zijn. Wat zouden wy met hen beginnen ? Geen ernstig mensch bij ons denkt eraan, den Hollanders geweld aan te doen, om uw land bij het Duitsche Rijk in te lijven. Wat ook deze of gene privaat-persoon vroeger wel moge gezegd of geschreven hebben, in de Duitsche regeering bestaat ten opzichte der onvoorwaardelijke erkenning der Hollandsche onafhankelijkheid en integriteit de meest volledige eenstemmigheid. Dit kan ik u niet slechts persoonlijk, maar ook ambtelijk verzekeren. „Dit, wat de politieke onafhankelijkheid betrelt, die u wel het eerst interesseert. Over de economische verhoudingen na den oorlog is thans nog niets zekers te zeggen. „Ik zou mij kunnen voorstellen, dat zich in aansluiting aan den oorlog eene economische toenadering tusschen verschillende staten ontwikkelt en dat Holland het dan zeli in zijn belang zou achten, zich daarbij aan te sluiten. Maar ook in zulk een geval zou iets nieuws tusschen ons en Holland slechts op vriendschappelijke wijze tot stand komen." Commentaar te geven op deze verklaring, aldus besluit de heer Troelstra, is niet mijne bedoeling. Ook zonder commentaar zullen mijne landgenooten hare beteekenis weten te vatten.
"Een officiëele Duitsche verklaring aangaande Nederland.". "De Sumatra post". Medan, 1914/12/04 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010324758:mpeg21:p001