EEN ERNSTIGE MISGREEP.
In Juni j.l. verscheen bij de Wereldbibliotheek te Amsterdam een „Lexicon van Nederlandsche schilders en beeldhouwers", samengesteld door S. J. Mak van Waay. Het moet, volgens het voorwoord, beschouwd worden als een vervolg op Flasschaert's bekende werk „De Hollandsche schilderkunst", bij dezelfden uitgever verschenen. Maar daarvan heeft het al heel weinig. Want terwijl Plasschaert een persoonlijk cachet gaf aan zijn boek, beperkte .Mak van Waay zich tot een opsomming van namen, al of niet voorzien van de gegevens, die hij verkreeg uit de antwoorden op de vragenlijsten, die hij aan de kunstenaars toezond. *) Kreeg hij geen, of onvolledig antwoord, dan deed hij verder blijkbaar geen moeite. Althans in verschillende gevallen geeft hij de namen zonder meer, terwijl hij zich gemakkelijk nadere gegevens had kunnen verschaffen. Als voorbeeld nemen wij twee overleden schilders, Bendien en Theo van Doesburg, waarover hij in „Palet" het noodige had kunnen vinden. Hij stelde voor opneming een geboortegrens: 1870, en nam slechts enkele kunstenaars op. naar hij zegt, die vóór dat jaar geboren werden! Wat hem evenwel bewogen heeft om in dit geval bijv. wèl Hobbe Smith of W. van Konijnenburg op te nemen, maar niet Thorn Prikker, Prof. Roland Holst of Mendes da Costa, blijft in het duister. Ook waarom men tevergeefs zoekt naar namen als W. Arondeus, Rud. Bremmer Jr., A. Funke Kupper, Ernst Leyden, Franqois Mes, om slechts enkele losse grepen te doen. **) Onopgehelderd blijft eveneens waarom van de sierkunstenaars slechts enkelen werden opgenomen, of waarom de samensteller zich bij sommige namen tevreden stelde met de opmerking ..overleden" (bijv. Erich Wichman!) zonder moeite te doen, ook het jaar van zijn overlijden te vermelden.
Door zijn onvolledigheid, maar meer nog door zijn slordigheid (want de fouten en omissies zijn legio) is dit Lexicon een alles behalve betrouwbaar handboek geworden. Doch wat wij veel erger vinden, is dat de samensteller en de uitgever voor de verschijning van zulk een werk geen beteren tijd hebben kunnen afwachten. Was het noodig den heeren in den Haag een handleiding te verschaffen om het hun nog wat gemakkelijker te maken, na te slaan welke kunstenaars zich niet naar hun nieuwe orde wenschen te schikken? Staan zij op het standpunt, dat alle in dit werk genoemde kunstenaars, ongeacht hun gedrag in deze jaren van bezetting, zonder meer een vaste plaats verdienen in een lexicon van Nederlandsche schilders en beeldhouwers? Konden zij
*) Dit was geruime tijd vóór er sprake was van een Kultuurkamer, anders zouden zeker weinig kunstenaars de vragenlysten ingevuld hebben. ('Red.) **) Eveneens waarom Hordijk als „overleden" werd vermeld — hij woont sinds 1940 in Amerika en kon dus niet antwoorden — en waarom Raoul Dufy, zij het met fout gespelde naam. in dit Nederlandsche Lexicon verzeilde...... j(Red.)
het oordeel van het Nederlandsche volk en de kunstenaars zelfs in dezen niet afwachten? Doch het ergste achten wij het volgende. In het voorwoord staat te lezen: „op last van het Departement van V. en K. werd achter de namen van Joodsche kunstenaars de aanduiding (J) geplaatst." Daarop hebben wij het volgende te zeggen: le. *Indien dit den samensteller bekend was voordat hij de vragenlijsten verzond, had hij dit daarop moeten vermelden. 2e. Indien hij dit pas achteraf vernomen heeft, had hij de inzenders van de ingevulde vragenlijsten dienen op de hoogste te stellen en hun alsnog te vrag_n of zij op opneming in het Lexicon prijs stelden.
3e. De uitgever, die een goeden naam te verliezen heeft, had moeten weigeren een werk te doen verschijnen, waarin op dergelijke on-Nederlandse wijze onderscheid gemaakt wordt tusschen twee soorten Nederlandsche kunstenaars. 4e. Indien die weigering niet meer mogelijk was, had hij een middel moe.ten vinden om de verschijning te vertragen tot het bevel van het Departement zijn waarde verloren had. Zooals dit Lexicon thans in den handel is gekomen is het een ernstige misgreep, waarvoor zoowel samensteller als uitgever t.z.t. verantwoording zullen moeten geven.