De belastingrol van de stad Essen bevat sedert eenige dagen den naam van M. Krupp von Bohien-Halbach, die verleden jaar getrouwd is met de dochter van den overleden kanonnenkoning. M. Krupp komt op dien rol voor met het sommetje van 1,769,500 fr. en hij betaalt nagenoeg evenveel in de gemeente Bredeney, waar zich de villa Hügel, zijn zomerverblijfplaafs, bevindt. Hij geniet de zeer benijdbjare eer de eerste of hoogste belastingbetaler van Duitschland te zijn, daar de keizer geen belasting betaalt.
De komst vani der. heer Krupp te Essen heelt evenwel een eigenaardig gevolg. Volgens het kiesstelsel in Pruisen te'de de eerste klas kiezers te Essen 174 burgers. Thans evenwel zal zij er nog slechts 27 tellen, daar deze groote belastingbetaler, den. cijns zoo zeer heeft doen klimmen, dat 147 kiezers van eerste klas overgaan in de tweede.
"Duitschland's eerste belastingschuldige.". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
"De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
Er komen thans nadere berichten over de bemanning en de passagiers van het Belgische schip »Viile de Bruges*, waarvan men meende, dat zij bij een schipbreuk verdronken waren. Zij zijn evenwel aan land gekomen op een eiland in den Kongo, waar hun echter een nog vreeselijker dood dan die door verdrinking wachtte. Zij zijn namelijk door de kannibalen op dat eiland opgegeten. Een telegram uit Brussel aan de «Lokal-Anzeiger« luidt: Hlet stoomschip »Leopoldville«, komende van den Kongo, brengt het bericht mede, dat de bemanning en passagiers van de «Ville de Bruges« niet verdronken zijn, maar zich door zwemmen op het eiland Ukaturaka gered hebben. Daar werden zij allen door de inboorlingen vermoord en opgegeten. Zes der stamhoofden, die schuldig waren aan den moord, zijn terechtgesteld. »Tel.«
"Opgegeten,". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
Pijnacker Hordijk herdacht. —Politiek. — Het bijzonder onderwijs en de Schoolcommissie.
Het land heeft in den heer C. Pijnacker Hordijk een man van beteekenis verloren. Wie hier in politieke kringen een weinig bekend is, weet hoe hij gedurende jaren heelt gegolden als de komende man, als een nieuwe Heemskerk, vader, die, bij evenwicht van de partijen, de man zou zijn om zonder meerderheid te regeeren. Indien ik mij niet vergis, is dit ook wel zijn droom geweest en had hij een opdracht tot vorming van een ministerie in 1897 en 1901 zeker niet geweigerd. Indien hij tot het bewind geroepen ware geworden, zou hij ongetwijfeld geen kwaad figuur hebben gemaakt. Man van groote bekwaamheid en hoog karakter ware zoo één, hij in staat geweest een cabinet d'affaire te presideeren en de partijen in vrede naast en met elkaar te laten leven..
In 't bezonder had hij een studie gemaakt van de pensioenregeling in de hoop, dat het hem gegeven zou zijn juist aan dit vraagstuk een oplossing te geven. De omstandigheden hebben hem echter niet gediend. Er mogen er onder de onzen geweest zijn, zooveel als onder een groep liberalen, die op een ministerie- Pijnacker Hordijk hun verwachtingen hadden gebouwd, het grootste deel der partijen ter rechter- en ter linkerzijde had genoeg aan een kleurlooze politiek en aan een cabinet d' affaires'en wenschte de principieele tegenstelling niet weg te moffelen. In Februari 1907, toen het oogenblik voor hem geschikt was, hoorde men hem niet meer noemen. Hij was toen om gezondheidsredenen reeds naar Haarlem verhuisd. Waren de omstandigheden anders geweest, de heer Pijnacker Hordijk ware wellicht een beroemd premier geworden. Thans blijft hij altijd een man van beteekenis, die zijn land naar best vermogen heeft gediend en in hoog aanzien stond ook bij zijn tegenstanders, die niet zonder leedwezen hem, bij de ontbinding der Eerste Kamer, het lot deden deelen van alle liberale leden der Eerste Kamer voor Zuid-Holland. Misschien is hij te vroeg heengegaan en zou zijn tijd nog gekomen zijn. Indien althans de „Zutph. Courant", het bekend orgaan van de hoofdmannen der Liberale Unie, gelijk krijgt, de verkiezingstijd wordt gevoerd op het program, door dit blad aanbevolen, en de liberale partij overwinnend uit den strijd zal komen, dan zal zij, dunkt mij, nog wanhopiger dan in 1905, naar een formateur hebben uit te zien. Het program zal slechts drie nummers mogen bevatten: Grondwetsherziening, behoud der openbare school en handhaving van het vrijhandelstelsel. Voor een nieuw Kabinet komt dit neer op één punt. De twee andere zijn van zuiver negatieven aard. De openbare school bestaat en het vrijhandelstelsel is in werking. De heeren kunnen dus over de uitvoering van deze punten van hun program de armen kruisen. Ik ben dan ook nog al gerust, dat de kiezers liever het ministerie een fair play zullen geven en het kabinet Heemskerk daartoe aan de meerderheid zullen helpen, die het noodig heeft, ondanks de ongunstige omstandigheden, waarin het verkeert door de financieele toestand en de quaestie-Venezuela, waarvan vooral de eerste de volgende week, wanneer minister Heemskerk de Kamer zal openen, zeker hier en daar ook eenigen schrik zal veroorzaken. Wij zullen weer zeker moeten bloeden en dit zonder uitstel, omdat al dadelijk met 1 Januari 1909 meer geld noodig is. Er zullen dan zeker wel opcenten komen. Aan het ministerie past daarvan wel geen verwijt, maar wij weten het nu eenmaal: als men den Nederlander aan zijn portemonnaie komt, komt men aan wat hem boven veel lief is en verweert hij zich zonder te vragen of het billijk is ja dan neen.
Dit overwegende kan ik mij niet goed vereenigen met het standpunt van B. en W. die den Raad adviseeren in verzet te komen tegen het besluit van Ged. Staten, waarbij dezen den koop van grond voor een nieuwen schouwburg weigerden goed te keuren, omdat één der taxateurs belanghebbende was. B. en W. beweren, dat zijn financieel belang zoo klein is. Ik acht dit geen gelukkig argument. Men kiest nu eenmaal geen man als onpartijdig desFtundlge, die tot een der partijen behoort. lets anders war egeweest, indien B. en W. hadden gezegd, dat zij geen kans zien ooit eenigen waarborg te hebben, dat een taxateur bij een naamlooze vennootschap niet als aandeelhouder is betrokken. Het wil mij toeschijnen, dat in dit opzicht Ged. Staten zich waagden op een gevaarlijk terrein en moeite zullen hebben zich daarbij te allen tijde te handhaven. Evenwel, het bezwaar opgeworpen, zal echter de Raad m. i. goed doen zich bij de beslissing van Ged. Staten neer te leggen en een nieuwe schatting uit te lokken De zaak is daarmede dan beslist. Men kan toch meenen, dat de Raad voor het terrein te veel betaalde, zonder daarom tegenover een gemeentebestuur als het Haagsche het besluit van den Raad te casseeren.
Nog altijd heb ik een en ander te zeggen over het Jaarverslag der gemeente. Ik kom daarop later terug. Heden echter erin snuffelend viel mijn oog op een passage in het onderwijsverslag, welke ik hier overschrijf:
"HAAGSCHE BRIEVEN. DEN HAAG, 12 Sept. 1908.". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
„De Commissie beschikt tot haar leedwezen niet over voldoende gegevens, om in het Verslag aan het bizonder onderwijs de plaats te geven, waarop het in verband met het groot getal kinderen, hetwelk de bizondere scholen te dezer stede bezoekt, recht heeft. In vroegere jaren, toen hetbizonderonderwijs nog niet de hoogte bereikte, waartoe het allengs klom, vond het zwijgen allicht zijne verklaring in de vrees, dat men door een hard oordeel schade zou kunnen doen aan inrichtingen, welke, uit het particulier initiatief voortgekomen, uitsluitend op bijzondere gaven en eigen inkomsten waren aangewezen. De Commissie geeft echter gaarne toe, dat het bizonder onderwijs te dezer stede, dank voor een groot deel den financieelen steun van het Rijk, de kinderjaren te boven is en het volle recht heeft verkregen op eene gelijkwaardige plaats in haar Verslag naast het openbaar ondeiwijs.
„De Commissie erkent dan ook, dat hef op haar weg ligt te trachten de gegevens bijeen te brengen, welke haar tot nu toe ontbraken, opdat zij in de volgende verslagen aan het bizonder onderwijs recht zal kunnen -doen. Of en in hoeverre zij daarin zal slagen, vermag zij thans niet te zeggen. Voor een groot deel zal dit afhangen van de besturen en hoofden der bijzondere scholen. Zij twijfelt echter niet, of de medewerking, welke zij daartoe zal vragen, zal haar gaarne worden verleend. Met name vertrouwt zij, dat aan een beroep op de hoofden, om op gelijke wijze als hunne collega's der openbare scholen een jaarverslag in te zenden en dezelfde vragen te beantwoorden, bereidwillig gevolg zal worden gegeven, verzekerd, als hij is, dat dit alleen gedaan wordt in het belang van en uit belangstelling in het bijzonder onderwijs. De welwillende wijze, waarop thans reeds door hen aan de sub-commissie alle gevraagde inlichtingen worden verstrekt, zijn daarvoor een waarborg."
De passage prikkelde mijn nieuwsgierigheid. 'Het eerste het beste lid der schoolcommissie, dat ik te spreken kon.krijgen, was mijn. Het trof, dat deze eerste, die ik.verdiept vond in mijn lectuur op de leeszaal der Witte, een liberaal was. Hij was echter welwillend genoeg om mij eenige inlichtingen te geven. De bewuste passage was in het verslag gekomen op voorstel van een katholiek lid der Commissie, die erg boos was geweest over de sobere wijze, waarop in het verslag het bizonder onderwijs was behandeld. De redactie had echter geen voldoende gegevens voor een uitgebreid verslag, als werd verlangd. Voorgesteld werd toen door het bewuste lid alles te doen vervallen, maar dan daarbij de redenen op te geven en beterschap te beloven. Zoo geschiedde. Ik toonde mij nogal ingenomen met deze oplossing, welke aan het bizonder onderwijs, zij 't dan ook pas het volgend jaar, een gelijke behandeling als aan het openbaar onderwijs verzekert. Mijn liberale zegsman keek wat sceptisch. Van de bizondere scholen krijgt men toch niet de gegevens zooals van de openbare, verzekerde hij. Ik zou niet weten waarom niet, vroeg ik en om niet in het ongelijk gesteld te worden, schreef ik het bewuste gedeelte uit het verslag af. Ik zou het dood en doodjammer vinden, indien nu een volgend jaar in het verslag het bizonder onderwijs slechts een weinig grooter verslag kreeg met de bijvoeging, dat men de gegevens niet heeft kunnen krijgen. Ce nest que Ie premier pas qu i coü t e. Indien het onze schoolcommissie ernst is en zij benoemt een voorstander van het bijzonder onderwijs tot lid der redactiecommissie, dan zal het niet moeielijk vallen omtrent de bijzondere scholen dezelfde gegevens te krijgen als omtrent de openbare en aldus een behoorlijk verslag samen te stellen. Is er zoo maar een en heeit men dus het schema, dan gaat het een volgend jaar als vanzelf. Onze schoolbesturen en met name onze Broeders en Zusters hoofden van scholen mogen de passage, die ik aanhaalde, dus wel met zorg lezen en daarmede hun voordeel doen. Wij mogen niet erin berusten, dat het bizonder onderwijs ergens als een minwaardige met geringschatting wordt behandeld. Dat mag zeker niet in Den Haag, waar niet minder dan 14.854 kinderen de bizondere scholen bezoeken. Dit is wel niet genoeg, waar op de openbare scholen 20.920 kinderen gaan, doch relatief hebben wij zeker reden om er ons over te verheugen, waar dit jaar het getal op bizondere scholen gaande kinderen met 1040 is vermeerderd en dat der kinderen op de openbare scholen met 2724 verminderde. Het getal kosteloos onderwezen kinderen verminderde op de openbare scholen met duizend en daalde daardoor met 3481. Voor het eerst minder dan op de bijzondere scholen, waar het steeg tot 3938. Tot nu toe was hier de openbare school altijd voor. In 1900 was het nog 11.268 op 17.540 schoolgaande kinderen. Neen, „Staten-Generaal" — zooals de Haagsche volksmond het uitdrukt — was het heden niet. Buiten niet. En binnen ook niet. Er was eenvoudig „niets te zien". Alleen het bureau was in gala en generaal Schimmelpenninck v. d. Oije v. Hoevelaken w3s in groot-tenue.
Overigens waren de aanwezige leden van Eerste en Tweede Kamer doodgewoon, de meesten zelfs niet eens in gekleede jas. Toch werd het om precies één uur stil. Daar kwam dé stoet ministers in gala, voorafgegaan door den ceremoniemeester en gevolgd door de commissie van in- en uitgeleide, binnen.
Door het gewone groene klapdeurtje. Minister Heemskerk las de troonrede. Hij deed het mooi, plechtig-langzaam, met sonore stem, goed verstaanbaar, maar het was min. Heemskerk maar, het was de Koningin niet. „Tot Haar leedwezen verhinderd in Uw midden te verschijnen", klonk de eerste alinea. Neen, een .opening" was het heden niet.
"III Bizonder Onderwijs.". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
Een opening, die geen „opening was. Heden was het derde Dinsdag in September. De Staten-Generaal, Zaterdag jl. met het gebruikelijke ceremonieel gesloten, moesten dus geopend worden. En dit is dan ook in een vereenigde zitting der beide Kamers geschied. En toch, een .opening was het niet. Ja, er stonden langs den weg enkele rijen menschen, — wanneer zouden Hagenaars niet gaan kijken, als er iets bijzonders te zien is ? — maar bij andere jaren scheelde het veel. Geen grenadiers en jagers „en haie" opgesteld, slechts enkele doodgewone politieagenten met een inspecteur hier en daar, om de orde te bewaren. Geen muziek, bijna geen paardevolk, geen voorrijders, geen zes paarden, geen galakoets, geen civiel en militair huis, geen Koningin.
"VAN ONS PARLEMENT. Vereenigde zitting 15 Sept.". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
vergaderde heden om 3 uur. De zoo pas bij Kon. Besluit herbenoemde president hield een korte openingsrede, waarin hij, — waarschijnlijk naar aanleiding van de aanvallen in den laatsten tijd op de Eerste Kamer gedaan — min of meer demonstratief onderlijnde, dat de Eerste Kamer voort zal gaan -gebruik te maken van haar parlementair recht, om aan de Regeering kenbaar te maken de bezwaren, die haar eventueel zouden weerhouden haar goedkeuring daaraan te verleenen .. ."
Na eenige benoemingen en huishoudelijke werkzaamheden ging de Kamer tot 28 Sept. a.s. uiteen.
"De EERSTE KAMER". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
was min of meer in spanning en wel, omdat door de afwezigheid van den ouden heer Van Alphen een nieuwe nestor, de heer Lieftinck, voor een korte poos het voorzitterschap zou waarnemen.
Hoe zou hij hét doen, de bekende grappenmaker ? Hij deed het deftig in één woord, het ging hem goed af. En dat hij den vroegeren nestor sympathiek herdacht, viel alom in goede aarde.
Zijn rede hebben de lezers al onder de oogen gehad. Hij sprak ze duidelijk en vlot uit. Daarna overhandigde minister Kolkman de millioenennota. Zuchtte Z. Exc. er bij, of verbeeldde ik mij dat maar ? Hoopvol staan 's lands financiën er niet voor. Maar dat is niet der Regeering schuld. Na drie stemmingen luidde de nominatie voor het voorzitterschap: Röell, Borgesius, Loeff. Daarna ging de Kamer in de afdeelingen. W.
"De TWEEDE KAMER". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
In verband met de Nota van den Minister van Financiën, waarin de cijfers 'der Staatsbegrooting van 1909 zijn opgenomen, heeft het overzicht der Rijksmiddelen tot en met Augustus bijzonder belang. Er blijkt n.l. uit, dat nog altijd de minder gunstige toestand blijft aanhouden en het tekort steeds grooter woidt. Het totaal over 8 maanden is 101.5 millioen tegen 103.7 millioen in 1907, terwijl de raming over 8 maanden bijna 108.3 is. Een achterstand van 6.8 millioen halen de 4 laatste maanden stellig niet meer in.
Beziet men de cijfers afzonderlijk, en dan niet op de wijze der struisvogels, dan blijkt zulks nu reeds duidelijk. Immers op de grondbelasting, het personeel en de vermogensbelasting worden de hobge aanslagen, die nog berusten op vroegere toestanden, tamelijk trouw afbetaald; hier zijn de schroeven sterk genoeg en zal men den invloed der malaise eerst later ondervinden. Samen brachten zij nog 2 ton meer op dan in 1907. Maar bij de bedrijfsbelasting is een achterstand van 8 ton en bij de invoerrechten een van 5 ton. Bij de accijnzen is alles achterop, tot zelts de suiker; samen brachten alle accijnzen 1.1 millioen minder op dan het vorige , jaar. De indirecte belastingen houden daarmede gelijken tred, met uitzondering van het successierecht, dat bijna 1 millioen voorsprong heeft, zoodagezegd kan worden, dat alleen de doodenbelast ting flinl. bleef werken. Dat de domeinen bijna 5 ton minder opbrachten dan de raming en dat ook de loodsgelden 2 ton achterbleven zijn mede geen bemoedigende verschijnselen; want ook hier is van inhalen in de 4 laatste maanden geen sprake.
Over het geheel is er dus reden om op de financieele zijde onzer landspolitiek bijzonder acht te geven. Wij kunnen de lezing van het uittreksel der financieele Nota van Minister Kolkman, elders in ons blad voorkomend, daarom ten zeerste aanbevelen.
"BINNENLAND. Amsterdam, 16 Sept. FINANCIEELE TOESTAND.". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
Van de Ministers hebben de heeren Kolkman en Nelissen nog geen vacantie gehad. Sinds Februari hebben zij onafgebroken, dag in, dag uit, gewelkt. En dat hun werk niet van het pleizierigste was, zal men toegeven, als men bedenkt, dat Minister Kolkman de middelen had te vinden, om in een reusachtig tekort der schatkist te voorzien en dat Minister Nelissen strubbeling had met de Eerste Kamer.
Minister Kolkman is nu toch voornemens met mevrouw enkele weken buitenslands te gaan. Ook Minister Nelissen gaat wat uitrusten.
In de Kamer zijn de heeren Van Idsinga en Troelstra weer terug. Van de heeren De Vries, Z. v. d. Bergh en V. d. Zwaag is bekend, dat zij volgend jaar heengaan. Ook enkele andere leden moeten dergelijk voornemen koesteren.
"MINISTERS EN KAMERLEDEN.". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
Men weet, dat de Centrale Sectie, gevormd door de voorzitters der 5 afdeeli-tgen met den voorzitter der Kamer nog al eenigen invloed heeft op den gang der zaken van de Tweede Kamer. Des te opvallender is de eigenaardige samenstelling van dit college, zooals het heden werd benoemd.
Tot voorzitters der afdeelingen werden n.l. gekozen de HH. Eland, Van Bylandt, Loeff, Van Vlijmen en Lohman, dus 4 rechtschen tegen 1 linksche. Dit is naast de speling van het lot te danken aan het absenteïsme der linksche heeren. Velen zijn er reeds naar Berlijn tot bijwoning der interparlementaire conferentie, anderen moeten voornemens zijn alsnog heden en morgen te gaan.
"DE CENTRALE SECTIE.". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006
Wij laten hier beknopt volgen, wat in verschillende persorganen wordt gezegd over de Openingsrede:
«De Gelderlander» heeft dezen indruk gekregen : sober en somber. Behalve de financi' eele plannen, liggen de aangekondigde wetsontwerpen binnen de neutrale zone en zullen zij de rustige rust van onzen binnenlandschen toestand niet verstoren. Gods naam, aan het einde der rede genoemd, herinnert er aan, dat een Christelijk Kabinet 'slands bewind ïni handen heeft
«De Residentiebode» vindt het werkprogram van de Regeering, zonder overladen te zijn, zóó rijk gestoffeerd, dat er wel niet een vierjarige, maar toch zeker een tweejarige periode van onverdroten wetgevenden arbeid mee gemoeid zou wezen om het af te werken. Te recht zegt dan ook de Openingsrede, onder aanroeping van Gods zegen, dat gewichtige aangelegenheden dit jaar de aandacht en toewijding der Stalten-Qenöraal zullen vorderen. Niemand zal de Regeering den lof kunnen betwisten, dat zij bij de opsomming dier aangelegenheden als voortzetting van het program van 10 Maart, naast vermijding van verbjage, besliste openhartigheid betracht heeft. «Het Centrum»1 achtte het te voorzien, dat het financieele vraagstuk een overwegende plaats zou innemen. Van eenige «uitdaging», of wat de Linkerzijde als zoodanig zou willen aanduiden, is in de Openingsrede geen spoor te vinden. De Regeering wil zooveel mogelijk practischen arbeid leveren. «De Maasbode» is verwonderd niets over de tariefsherziening te vernemen. Inmiddels is de vraag gewettigd : Waarom geen herziening van het tarief ? lets principieels, iets wat herinnert aan de «beginselen levende in de Rechterzijde» wordt in deze openingsrede niet gevonden ; in zoover blijven de Ministers zich gelijk met hun eerste Regeringsverklaring en schijnen zij het alleen er op toe te leggen de loopende zaken af te doen en in nieuwe, die het meest dringend zijn, te voorzien. «Het Huisgezin» zegt : Zij, die verwacht hadden dat het Ministerie, met het oog op de periodieke verkiezingen in het volgend jaar, met een verkiezingsprogram, met een beginselverklaring zou zijn gekomen, zullen zich teleurgesteld voelen. Er is in de Troonrede nietst dat naar een verkiezingsprogram zweemt. Het Ministerie maakt den indruk van een werkkabinet te zijn, dat, rustig voortschrijdend en het opzweepen der hartstochten vermijden, wil voortarbeiden aan de taak, welke het in Maart heeft aanvaard. In deze houding schuilt kracht. Het is of het Ministerie zich overtuigd houdt, dat de meerderheid van het kiezersvolk een dergelijk optreden het liefst ziet en daaraan bij de komende stembus zijn adhaesie zal schenken. «De Noordbrabanter» heeft als eind-indruk, die van een goed stuk werk, niet overladen, niet vol met niet te verwezenlijken beloften. Het blad had wel liever andere financieele tonen vernomen, maar zal kalm afwachten, in welken vorm minister Kolkman zijn schotels zal voorzetten. «De S!andaard« gaat den inhoud van de openingsrede kortelijk na, betreurt daarbij dat met een staatscommissie voor de werkloosheid zal worden ingesteld ; wijst er op, dat de financieele logica eischt, dat in magere jaren, zooals we thans doormaken, »het magere lam dubbel scherp in de vacht wordt geschoretu, zooals dan ook blijkt, uit de plannen van den minister van Financiën. Over de afzonderlijke plannen zegt het blad dan : Men weet vooruit, hoe dit loopen zal. Vóór de begrooting zal men nsg. allerlei uit de oude doos pogen af te doen, dat tn staat van wijzenl is te brengen. Dan komen de begrootingen, die in een jaar vóór de stembus gemeenlijk de spreekmanie gaande maken. En dan komt men einde Januari weer oijeen, om in 't begin van Mei te sluiten. Drie goede maanden, waar dan nog de Paaschvacantie afgaat. Een paar interpellaties zullen er ook nog wel tusschen geschoven worden. Meer dan één bulletin er voor deed in de pers reeds rte ronde. Men komt dus op geen voeten oi vaam na klaar. Doch het kabinet wil niettemin zijn goeden wil en de activiteit van de departementen doem waardeeren. £en jUit de rede is niet gemakkelijk te zien, welk werk dit zijn zal. De rede belooft der Kamer te veel. Minder toegezegd, zou meer zijn geweest. Met minister Kolkman is het bijna of men minister De Meester hoort. «Zonder twijfel, heel veel hangt af van de wijze waarop de belastingen worden ingericht, toch is het zeker eigenaardig, dat ten aanzien van de richting waarin versterking onzer financiën moet worden gezocht, zoo weinig verschil bestaat tusschen den vorigen en den tegenwoordigen minister van financiën, en- het is zeker een voldoening voor den heer De Meester, dat de heer Kolkman te dien aanzien hem volgt. Wij merken ep, dat de opbrengst van de verhooging van den accijns op het gedistilleerd slechts in de toekomst — dus niet terstond — zal kunnen strekken tot aequivalent van eene verlaging van den accijns op de suiker. En voorts: dat van invoerrechten met geen syllabe gerept wordt. De »N. R. Ct.« noemt de rede sober van inhoud en droog van toon. »Eene algemeene lijn, waarlangs het regeeringsbeleid zich in de naaste toekomst zal voortbewegen, valt er niet in te ontdekken.« »Geene aanwijzing fcevat zij van \ hetgeen, waartoe ons het «beginsel levende in de partij' en der rechterzijde« zal brengen ; geene toespeling op eenige verandering van koerst, sedert het kabinet-Hfcemskerk aan het bewind kwam, geene voorspiegeling van groote hervormingen, die, naar vroeger wel gezegd werd, alleen door een ministerie der rechterzijde tot stand zouden te brengen zijn. Denpeningsrede bevat niets meer dan de nuchtere, zakelijke verklaring, dat een aantal wetsontwerpen, alle liggend op het neutrale terrein »eerlang« — dat kan wel niet anders beteekenen dan : «in dit jaar« — zullen... ingediend worden. De indruk, dien de rede, onbevooroordeeld beschouwd, daardoor naar buiten zal maken, kan slechts giuhstig zijp. Zij teekent oprechtheid. Haar weinig groots omvattende inhoud bewijst, dat met deze regeering het tijdperk van schoone beloften, die, naar herhaaldelijk beek, toch niet zoo spoedig verwezenlijkt kunnen worden, is afgesloten. ,Nïets iware, óók voor deze regeering, gemakkelijker geweest, dan eene reeks van sociale maatregelen in het vooruitzicht te stellen, waarvoor het kiezersvolk in bewondering zou staan — zij heeft daarvan afgezien, wijl zij wel weet, dat bij de stembus eene regeering niet wordt, beoordeeld naar hetgeen zij met woorden, doch wel naar hetgeen zij met daden verricht heeft. De openingsrede vestigt den indruk van ernst, omdat de regeering daarin zelfs den schijn van meer te willen dan in haar vermogen ligt, vermijdt.» Niet minder doen de toon en de woordenkeus der rede aangenaam aan. Hoe ook van verschillende zijden gedrongen, om er eens wat krachtiger «onder uit« te komen — de regeering wijkt niet van den weg, dien zij zich zelve eenmaal afgebakend heeft. Zii kijkt niet naar links, kijkt niet naar rechts,' doch gaat recht door zee, naar haren aard. Geen woord, om de linkerzijde te prikkelen, geen zin, die eenigszins agressief klinkt — geen syllabe ook, om de rechterzijde in het gevlei te komen, of zelfs om maar een sprankje hoop te schenken, dat binnenkort, of eenmaal, de gepolijste kant van het »wagenschot. naar buiten gekeerd worden zal1. De regeering blijft, gelijk zij zich oorspronkelijk aandiende, zeer gematigdl,, neutraal — zouden wij geneigd zijn te zeggen.« Belangrijk acht de »N. R. Ct.« vooral hetgeen gezegd is over de financieele plannen der Regeering. Minister Kolkman schijnt tot de inzichten van zijn voorganger — van wiens opeenten-voorstellen bij vroeger zulk een afkeer had — bekeerd.
«Het Vaderland«, nadruk leggend bij zijn bc. spreking op de financieele plannen der Regeering, schrijlt : «Het is voor zoover wij weten, nog nooit voorgekomen, noch in de geschiedenis van onP land, noch in; die van turopa, dat een Ministerie hetwelk opgetreden was iom razzia te houden, onder het werk zijner voorgangers, aldus optrad, het geheele stelsel overnemend, dat door zijn optreden zou worden weggebezemd. Maar > (yolkomen| l zeker weten wij, dat er nog nimmer een staatkundige partij heeft bestaan — tenzij in Portugal of mogelijk in Abdera — die een dergelijke volte face van zijn voormannen heeft geduld en goedgekeurd.» Verder wijst het blad er op, dat niets in dit Staatsstuk verraadt dat het is opgesteld als het werkplan van een ministerie der rechterzijde. «Geen specifiek Christelijke wet wordt er in aangekondigd. Geen geloofsovertuiging er in uitgedrukt. Zelfs de schijn van een Christelijke woordenkeua ontbreekt. En de ook onder liberale Ministeries gebruikelijke aanroeptinß van hooger bijstand op het werk der Staten-Generaal, luidt zoo kil en kleurloos als zelden te voren.» En ten slotte: »Wij denken dat de voorgangers van de negen Ministers bij het lezen van deze openings/ rede glundere gezichten zullen zetten, en dat de heer De Meester zich niet van lachen zal kunnen onthouden.» jje »N. Arnh. Ct.» vindt net "eenige "'merkwaardige, wat deze Troonrede bezit, is, dat zij hoegenaamd niet merkwaardig is. Zij bevat niets Christelijks, niets Rechts, zelfs de traditioneele «bescherming van eigen nijverheid« door verhooging der invoerrechten ontbreekt. Het meest Linksche Kabinet zou haar kunnen aanvaarden- Of zij er ons niet liever om is, zeker; en °n getwijfeld geeft dit Kabinet blijk, een goeden kijk op den politieken toestand te hebben. Maar als mr Heemskerk iets weet van zulke we.eldsche dingen als «Madame Angot», dan zouden we hem willen herinneren aan het daarin voorkomende liedje: «Ce nest pas la peine, assurément, De changer de gouvernement. of,, om het in goed »Volksch.« te vertalen : «Rechts o_ Linlks«, 't is alles lood Om oud ijzer». «Land en Volk» is van oordeel, dat ieder, wiens verwachtingen hoog waren gespannen, zal zijn 'teleurgesteld. «Geen beginselverklaring, geen Grondwetsherziening, noch toegezegd, noch besproken, geen »christelijke« wetgeving. Dit blijft alleen voor het echte wagenschot weggelegd. Men beweegt zich op neutraal terrein. Eenigszins zonderling klinkt zulk een troonrede u tegen van den kant der mannen, die op zoo velerlei hoofdzaken tegen het Kabinet, dat zij kwamen vervangen, oppositie voerden. Zit niet mr Kolkman aan Financiën en was het niet de afgevaardigde van Rheden, die tegenover den minister De Meester de financieele oppositie placht te leiden? Wie ging hem met felheid te lijf ,}er zake van de voorgestelde opcenten op vermogens- en bedrijfsbelasting? Wie kon zich met de algemeene inkomstenbelasting ter vervanging van de vermogens- en bedrijfsbelasting maar absoluut niet vereenigen? Het financieel program van den lieer Kolkman had ook dat van den heer De Meester kunnen zijn! Voor wie het in zich voelt gisten en koken, voor wie' vooruit wil, biedt deze troonrede weinig aantrekkelijks. En de cry voor de verkiezingen van 1909 zal van elders móeten korren. Uit deze bureauarbeid is die niet te distilleeren. De -Middelburgsche CU mist karakter inde rede, alle politiek beginsel. Wie haar leest, zal het Kabinet met grond kunnen beschuldigen, dat het zijn beginselen verloochent. Dit stuk is vateen zaken-Kabinet.
Over ouderdoms- en invaliditeitsverzekering peP woord, hoewel de desbetreffende ontwerpen i_L VO5 onder dr Kuyper al klaar waren en zeer werden geprezen, cc Ir over kiesrecht wordt gezwegen geeft n reden te meer om de actie voor algemeen Kiesrecht met alle kracht voort te zetten.
De «Nieuwe Arnhemsche Ct.« schrijft: »Lieve hemel, laat toch al die geijkte, meestal niets zeggende frazen varen, en spreek tot ons y*n wat de natie wèl belang inboezem! ; b.v. at het oordeel der regeering is over de grootene betooging Zondag in de residentie gehouen ten gunste van Algemeen Kiesrecht; of wat ie regeering denkt te doen ter voorkoming en bestrijding der werkloosheid. Dat zijn onderwerpen waarin de natie belang moet stellen.« verder, zegt het blad, bevat de Troonrede vederl de gebruikelijke reeks van toegezegde . etsontwerpen, waarvan men vooruit weet, dat j^ch niets komt, in dit geval niets komen kan. c.ene uitzondering zou wellicht kunnen worden gemaakt ten opzichte van 't ontwerp tot beper™g van den Zondags- en nachtarbeid in het °roodbakkersbedrijf. Met wat goeden wil zou j" n°g vóór Juni kunnen worden afgedaan en oaarrnee eene nieuwe en groote teleurstelling worden voorkomen.
, -"Het Volk» meent, dat de Troonrede hetheele 'and, alle partijen, zal verrassen. »Het Kabinet, rf' zich op 10 Maart heeft aangekondigd als Pll ministerie van rechts, treedt thans op als fen zuiver conservatief bewind. Het ontpopt zich Jseiljk wij van den aanvang af voorspelden, als een echt kabinet-Heemskerk Jzn.« yye mate van zijn conservatisme, meent «Het Volk«, wordt alleen door zijn brutaliteit geëvenaard. En het blad wijst tot staving van «eze meening op de aangekondigde financieele Plannen, waarbij de invoerrecht-ontwerpen van nimister Harte blijven liggen, maar minister De ■Weester's , «liberalistische belasting-ontwerpen» w°rden »opgepoetst«. »Het Volk« klaagt verder over het zwijgen in Qe Troonrede over de «strijdvragen, die de groote massa van het volk beroeren«, en vooral over het zwijgen over het kiesrecht en het olad concludeert: «Het zwijgen dezer Regeering over de groote sociale en politieke eischen der arbeidersmassa's Ke'uigt meer dan iets anders van de crisis van jmipotentie, waarin onze heerschende klasseverkeert U
"DE PERS OVER DE OPENINGSREDE.". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". 's-Hertogenbosch, 1908/09/16 00:00:00, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010548104:mpeg21:p006