KONSTANTINOPEL, 16 Aug. (Reuter.) De ambassadeur van Italië heeft In zijn hoedanigheid van deken van het corps diplomatique heden aan de Porte een collectieve nota der mogendheden ter hand gesteld, waarin dezen verklaren bereid te zijn tot opheffing van de financieele commissie voor Macedonië op voorwaarde, dat de Porte zich verbindt uit de opbrengst der douanerechten de som beschikbaar te stellen, die In de begrooting voor de drie Macedonische vilajets Is uitgetrokken.
De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad
- 17-08-1909
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad
- Datum
- 17-08-1909
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Gebr. Verhoeven
- Plaats van uitgave
- 's-Hertogenbosch
- PPN
- 832688045
- Verschijningsperiode
- 1845-1959
- Periode gedigitaliseerd
- 1845 t/m 1959
- Verspreidingsgebied
- Landelijk
- Herkomst
- KB C 236
- Nummer
- 18838
- Toegevoegd in Delpher
- 20-11-2013
TELEGRAMMEN. (Zie eventueel later ontvangen Telegrammen onder Laatste Berichten) Turkije en de mogendheden.
Internationaal Lepra-Congres.
BEROEN, 17 Aug. (Reuter). Het tweede internationale Lepra-congres is hetlen geopend. De koning begroette de deelnemers. De stad bood het congres een diner aan, waaraan ook de koning deelnam.
Een terechtstelling.
LONDEN, 17 Aug. (Reuter). Dhingra, de moordenaar van sir William Curzon Wyllie, is hedenmorgen opgehangen.
Het nieuwe Deensche ministerie.
KOPENHAGEN, 16 Aug. (Reuter.) Het nieuwe ministerie is als volgt samengesteld: Graaf Holstein Ledreborg wordt minister-president; minister zonder pcriefeuille de tegenwoordige minister-president Neergaard; minister van financiën: J. C Christensen; minister van landsverdediging: Thomas Larsen, minister van het verkeerswezen: de tegenwoordige minister van buitenlandsche zaken, graaf Ahlefeldt; minister van justitie: Hoegsbro; minister van eeredienst: Soercnsen; minister van binnenlandsche zaken: Berntsen; de minister van landbouw, Nïelsen en de minister van handel Hansen, behouden hunne tegenwoordige portefeuilles.
Een uitgesteld Congres.
STOCKHOLM, 16 Aug. (Reuter.) Daar door buitenlandsche deelnemers aan het congres voor den wereldvrede, dat te Stockholm zou plaats hebben, twijfel was geopperd, of het congres tijdens de algemeene werkstaking wel gehouden zou kunnen worden,- heeft het Zweedsche comité van organisatie besloten het congres uit te stellen tot een der eerstvolgende jaren.
(De verdere Rcuter-bericliteii van lieden vindt men bewerkt In het „Buitenlandse!! Overzicht".)
Amsterdam, 17 Augustus. „Misverstand" bij de quaestie Roeren—Bitter.
Misverstand! — dat was de hoofdindruk, welke zich na lezing van de redevoeringen en debatten op de veelbesproken vergadering te Coblenz, handelend over het karakter van het Duitsche Centrum, aan den onpar.ijdigen beoordeelaar opdrong. Op denzelfden dag, dat wij fn ons blad aan dien indruk uiting gaven, motiveerde kardinaal Fischer in de „Köln. Volksz." zijn veimaan tot vrede en eenheid door de opmerking, dat de gerezen oneehigheid lusschen de vrienden van het Centrum „groolendeels op misverstand berustte !"
Wil men het eens worden over eene zaak, dan moet men beginnen met aan de woorden en uitdrukkingen, welke men bij de uiteenzettingen en polemieken bezigt, een vaste, scherp omlijnde, door beide partijen aangenomen beteekenis te hechten. Is dit niet het geval, dan kan men over het wezen der zaak roerend eens denken en toch hoog loopende en hartstochtelijke redetwisten houden over uitlatingen, welke daarop betrekking hebben.
Passen wij dit eens toe op de quaestie, of het Duitsche Centium al dan niet eene „confessioneele part ij" is.
Deze benaming kan verschillende, zeer uiteenloopende beteekenissen hebben. Onzerzijds is b.v. voortdurend beweerd, dat de Nedeilandsche Katholieken eene „confessioneele partij" uitmaken — eene verzekering, welke afdoende bewezen wordt door het bekende manifest der katholieke Kamerleden, waarin het gezag en de leeringen van Paus en Bisschoppen worden aanvaard als grondslag van de door onze Partij beleden en gevolgde staatkunde. Geen Protestant, van welke nuance ook, zal ooit een program van beginselen onderteekenen, waarin dit vooropgesteld wordt.
Wat verstaan wij nu door confessioneele Partij ? Verslaan wij daaronder, dat de Katholieke Partij ten onzent hare strevingen en zorgen bepaalt tot specifiek katholieke belangen? Willen wij daarmede zeggen, dat onze Partij geen politieke Partij is? Ligt het in onze bedoeling te verzekeren, dat allen, krachtens de katholieke leer en levensbeschouwing, welke zij als basis hunner staatkunde en sociale bemoeiingen aanvaarden, op alle punten eens moeten denken, tegenover alle wetsontwerpen dezelfde houding dienen aan te nemen? Is een confessioneele partij een „clericale" of „Ultramontaansche" partij in dien 2in, dat onze staatslieden feitelijk niets anders zouden zijn dan de uitvoerders van de bevelen eener zich verborgen houdende, geheimzinnige macht, . zoodat, werden de Katholieken baas in Nederland, ons goede Vaderland feitelijk — zooals men het voorstelde— zou „overgeleverd" zijn aan „Rome", aan de Nederlandsche bisschoppen, aan de geestelijkheid ?
ledereen, die eenigszins op de hoogte is van de katho'ieke politiek, weet, dat de Katholieke Partij niet in dezen zin een coniessioneele partij kan genoemd worden. Wij verstaan onder deze benaming eenvoudig, dat de katholieke voormannen en degenen, die zij vertegenwoordigen en door wie zij gesteund worden, zich bij hunne staatkundige, sociaalpolitieke en andere strevingen en bemoeiingen laten voorlichten, leiden en bezielen door de katholieke levens- en wereldbeschouwing, in zooverre deze in bepaalde gevallen licht kan verspreiden en uitsluitsel geven. Aangezien nu de kerkelijke overheid (met name de Paus en de Bisschoppen) in hoogsten aanleg uit te maken heeft, wat wij krachtens de katholieke leer te houden en te doen hebben, kan een Katholiek zich niet tot eene confessioneele partij bekennen, zonder tevens, expliciet of impliciet, het gezag van den Paus en de Bisschoppen te erkennen.
In dit opzicht vooral verschillen wij van de Anti-revolutionairen. Ook dezen gaan i n polit i c i s van een eigen, de christelijke levens- en wereldbeschouwing uit, maar — geheel overeenkomstig hunne opvatting omtrent leergezag en hiërarchie — willen hunne staatslieden, volstrekt onafhankelijk en buiten alle toezicht van de kerkelijke overheid, den Inhoud van die christelijke levens- en wereldbeschouwing vaststellen en op de practische politiek toepassen, zoodat zij voor hun doen en laten alleen aan God verantwoording schuldig zijn, en nooit of nimmer door iemand ter wereld wegens feilen, begaan bij het vaststellen of toepassen der christelijke beginselen, kunnen geoordeeld en berispt worden. Dit theoretisch verschil is duidelijk, al kan men toegeven, dat het i n de p r a c tij k, exceptioneele gevallen daargelaten, weinig gevoeld en waargenomen wordt.
Op grond van dit verschil teekenen onze anti-revolutionaire bondgenooten met kracht, en van hun standpunt volkomen terecht, protest tegen de benaming: „clericalen" of „clericale partij" — den clerus, de kerkelijke overheid, het kerkelijk leergezag hebben zij geheel en al uitgeschakeld, het beslissend oordeel in zake van geloof en zeden berust bij hunne politici zelf, zij passen de christelijke leer niet alleen zelfstandig toe op de practische politiek, zij zelf maken die volgens eigen bevinding en na «vrij onderzoek."
Gaan wij nu eens na, wat in Duitschland onder «confessioneele parlij" verstaan wordt. Voordat het Cenlrum zich aandiende als in t e r-confessioneele, algemeen christelijke, niet specifiek katholieke partij, was het een confessioneele partij in een heel bijzonderen, zeer engen zin. Geboren uit de reactie tegen de Kerkvervolging, stelde het zich in dien tijd ten doel op te komen voor de specifiek katholieke rechten en belangen, de aanslagen tegen de rechtmatige vrijheid van de Kerk en van de Katholieken zooveel mogelijk te verijdelen, bisschoppen en geestelijken in hun strijd tegen de vijanden der Kerk als een gesloten en strijdvaardige phalanx terzijde te staan. In den eigenlijken zin was het niel een politieke, maar eene louter confessioneele partij. Het denkbeeld, dat bij de Katholieke Partij ten onzent op den voorgrond staat en geheel de katholieke politiek inspireert; het denkbeeld, dat onze Partij in wezen en in strekking een staatkundige, politieke Partij is en dat zij als zoodanig zich in hare werking niet heeft te beperken tot specifiek katholieke, zuiver godsdienstige aangelegenheden, maar hare bemoeiingen heeft uit te strekken tot alle vraagstukken en belangen, welke bij eene politieke Partij aan de orde kunnen komen — dit denkbeeld was aan de oorspronkelijke oprichting van het in den geloofsstrijd geboren Centrum vrijwel vreemd.
Wèl beschouwd, lag in de eenzijdigheid en in de beperkte taak van het oorspronkelijke Centrum zijne zwakheid en de voorname reden, waarom het voor een groote menigte niet die aantrekkelijkheid bezat, niet dien omvang kreeg en die werkkracht kon ontwikkelen, waarop het tegenwoordig Centrum, een echt staatkundige partij geworden en als zoodanig optredend, roemen kan. Van de groote Centrumsleiders was het daarom goed gezien, toen zij het oorspronkelijk karakter van het Centrum wijzigden.
Houden wij goed in 't oog, dat de hervormers van het Centrum onder „confessioneele partij", welke zij niet langer in Duitschland wilden bestendigd zien, geheel iets anders verstonden, dan wij er onder verstaan, wanneer wij de Katholieke Partij ten onzent met dien naam aanduiden. Wanneer men dit voorbijziet, kan men de orjeenigheid in den boezem van het tegenwoordige Centrum onmogelijk goed begrijpen. De grondleggers dan van het tegenwoordige Centrum wilden niet langer het voortbestaan van dat soort „confessioneele partij", welke in het oorspronkelijke Centrum belichaamd was; zij konden zich niet langer verzoenen met een „confessioneele partij", welke zich ui tsluitend de behartiging van s p e cl f i e k katholieke belangen ten doel stelde, zonder de katholieke levens- en wereldbeschouwing tot grondslag te nemen van de staatkundige, sociaal-politieke en andere bemoeiïngen ten dienste van het geheele Duitsche volk.
Voor dengene, die scherp onderscheidt, is het na deze uiteenzetting duidelijk, dat de Centrumsleiders, inabstracto beschouwd, het karakter van het oorspronkelijk Centrum hadden kunnen veranderen, zonder daaraan het wezen van een confessioneele partij te ontnemen. Zij hadden kunnen zeggen: wij willen wèl een confessioneele partij maar niet dat eigenaardig soort confessioneele partij, welke tot dusverre het Centrum was; wij willen een echte politieke, katholieke partij, welke alle burgers en all e partij-bemoeiïngen omvat en bij die bemoeiingen uitgaat van de katholieke levens- en wereldbeschouwing.
Had de hervorming van het eerste Centrum niets anders beoogd dan dat, de Duitsche Katholieken zouden op dit oogenblik nog werkelijk en In beteekenisvollen zin — In gelijken zin namelijk als de Nederlandsche Katholieken — een «confessioneele partij" vormen.
Maar men is verder gegaan. In plaals van zich er toe te beperken, het eerste Centrum te maken lot een echt politieke partij, uitgerust met alle beginselen en middelen om een echt nationale en allesomvattende staatkunde te voeren, heeft men, vermoedelijk uit reactie tegen het enge confessionalisme, dat men moest prijsgeven, het Centrum willen toegankelijk stellen voor aanhangers van elke christelijke belijdenis, voor de Protestanten van alle schakeering. Door deze uitbreiding aan de hervorming van het Centrum te geven, heeft men het confessioneele standpunt geheel verlaten en verwisseld met het inler-confessioneele standpunt, waarop het Centrum thans staat.
Wat willen nu de heeren Roeren en Bitter c.s.? Wanneer zij aan het Centrum het confessioneel karakter toekennen, denken zij aan eene confessioneele partij, zooals ten onzent bestaat, derhalve niet aan het Centrum van de eerste periode. De „Köln. Volkszeitung" daarentegen ziet hoofdzakelijk, wanneer zij van confessioneele partij hoort spreken, het oorspronkelijke Centrum met zijn eng confessionalisme, met zijn machteloosheid en later verval, voor har* onthutste verbeelding opdoemen. De vinnige strijd, welke tusschen dit groote katholieke blad en zijne tegenstanders op politiek gebied ontbrand is, is derhalve grootendeels te wijten aan een „misverstand." Beide partijen doen niet veel meer dan tegen windmolens vechten, omdat zij aan de uitdrukking „confessioneele partij", welke zij onderscheidenlijk voorstaan en willen weren, niet dezelfde beteekenis hechten.
Nu zou men evenwel te ver gaan, als men beweerde, dat de twistenden het omtrent de zaak zelf volkomen eens zijn. De heeren Roeren en Bitter c.s. willen de katholieke levens- en wereldbeschouwing feitelijk aanvaard en openlijk erkend zien als het uitgangspunt of de basis van de Centrumspolitiek. Aan de katholieke leer willen zij niet alleen inderdaad de beginselen ontleend zien, v/elke eene echt nationale, in het belang van alle staatsburgers gedreven politiek, aansturend op «gelijk recht voor allen" en geheel het staatkundig-sociaal-oeconomisch terrein omvattend, beheerschen en inspireeren — zij willen bovendien, dat de katholieke oorsprong van die beginselen openlijk en luide wordt verkondigd.
Niets ligt natuurlijk verder van de „Köln. Volkszg." c. s. dan in hunne politieke gedragingen af te wijken van de katholieke levens- en wereldbeschouwing, dan ontrouw te worden aan de eenig ware, roomsche beginselen. Ware het anders, de „Köln. Volkszg." zou geen katholiek blad en hare geestverwanten zouden geen katholieke politici zijn. Maar wat dezen niet willen, is, dat ten overstaan van Protestanten en niet-Christenen met ophef en ostentatie de beproefde beginselen van het Centrum als specifiek roomsche worden geproclameerd, uit vrees dat men aan het Centrum een confessioneel karakter en specifiek-roomsche strevingen gaat toeschrijven en op grond daarvan eene geweldige reactie in het leven
roepen. Beide partijen hebben dus gemeen: lodat zij de katholieke beginselen nooit willen verzaken ; en 2o geen katholieke partij-politiek in den engeren zin willen drijven. Wij moeien er nog bijvoegen, dat beiden bovendien de Protestanten niet willen af stoof en, maar hen als leden of tenminste als hospitanten van het Centrum willen behouden.
Zij verschillen evenwel in hun oordeel omtrent den modus quo van het optreden van het Centrum tegenover de Protestanten en nu komt het ons voor, dat, wat de staatkundige „methode" betreft, de waarheid in het midden ligt: het luidruchtige, braveerende en uittarttende van een dr. Bitter is ons evenmin sympathiek als het vreesachtige, schuchtere zoetelijk-verdraagzame van de „Köln. Volksz " Als het gevolg van den twist is, dat de scherpe kanten van beide acties worden afgesleten, dan zal de onverkwikkelijke broederstrijd tenminste niet tevergeefs gestreden zijn
Dit hopen wij van haite, zonder evenwel te voorzien of te verwachten, dat het werkelijk gebeuren zal. Maar ook In het ongunstigste geval zal de twist dit goede gevolg hebben, dat op de gevaren van het overdreven interconfessionalisme door eene krachtige reactie de algemeene aandacht werd gevestigd.
Zooals de lezer zal opmerken, roeren wij hier alleen de politieke quaestie aan en gaan andere, niet minder gewichtige, omtrent het al dan niet confessioneele karalder der vakorganisatie, de „reform-katholische" stroomingen enz. stilzwijgend voorbij. Laten wij hier alleen van zeggen, dat naar onze meening de „Köln. Volksz.", wat laatstgenoemde vraagstukken betreft, niet vrij uitgaat, maar dat anderzijds hare tegenstanders sterk overdrijven bij de beschuldigingen en in den vorm van bestrijding tegenover het groote, zeer verdienstelijke Centrumsblad, dat in zoo menig opzicht als een journalistiek model mag gelden.
Kath. Sociale Week. Volkshuishoudkundige wetten, methoden.
In de namiddagvergadering van gisteren hield mr. Ch. Janssen de Llmpeni een verhandeling over het bovenstaande. Allereerst zette hij uiteen het begrip „wet". Een wet Is de algemeene grond, waarom iets noodzakelijk is of moet zijn. Echter moet daarbij onderscheid worden gemaakt, want er bestaat verschil van noodzakelijkheid. De natuurwetten gelden bijvoorbeeld met absolute noodzakelijkheid: er zijn wetten van zwaartekracht b.v. enz., die niet afhankelijk van onzen wil zijn. Daarentegen eischen de wetten der zedelijke orde, gebiedend nakoming, doch het staat altijd aan den vrijen wil des menschen om aan die wetten te gehoorzamen of niet. Dit worden de vrijheidswetten genoemd. Ook de wetenschap der volkshuishoudkunde stelt wetten op, van tweeërlei soort. De eerste soort n.l. de ontwikkelingswetten van het economisch leven, wilde spr. laten rusten, daar die hedenavond door prof. Aengenent zouden worden behandelend bij diens voordracht over de evolutieleer en de sociale wetenschappen. Alleen dus behandeld de tweede soort en wel de wetten, die handelingen en betrekkingen regelen van de In een volkshuishouding werkzame individuen, wees spreker er op, dat deze wederom in drieën zijn te verdeden. Namelijk de vrijheidswetten. wier inhoud: de bevordering der volkswelvaart, gegeven wordt door het algemeene doel der maatschappelijke samenleving; daarnaast wetten, die eene waargenomen regelmatigheid der volkshulshoudkundlge verschijnselen In oorzakelijk verband aanduiden, terwijl eindelijk de term .wetten" In onelgenlijken zin nog gebruikt wordt voor enkel empirische regelmatigheden. Zeer lang bleef spreker stilstaan bij de wetten, die een waargenomen regelmatigheid der volkshuishoudkundige verschijnselen In oorzakelijk verband aanduiden. Mr zijn namelijk verschijnselen op het'gebied der volkshuishoudkunde, die regelmatig voorkomen, als waren 't natuurwetten. Ze mogen daarmede evenwel niet wórden gelijk gesteld, omdat men hierbij altijd met den vrijen wil der menschen te doen heeit, dietop zeker oogenblik nog verandering mogelijk maakt. Onder de .empirische regelmatigheden" heeft men te verstaan verschijnselen, die, als 't ware, aan natuurwetten schijnen te gehoorzamen, maar waarvan de oorzaak ' nóg niet vaststaat, b. v. zeer merkwaardige verschijnselen, regelmatig terugkeerend, welke de statistische jjegevens ons verschaffen. Evenwel moet men hierbij voorzichtig zijn, want al lijken die verschijnselen op natuurwetten, dikwijls zijn ze het besliit niet. Hos onbestemd in dit opzicht dus vaak, toch zijn ze van practisch nut, want eerstens zijn ze het succes van waarnemingen en leveren vervolgens materialen voor verder onderzoek. In het tweede gedeelte zijner rede behandelde spreken de .methoden". Er zijn twee methoden aan te wijzen van wetenschappelijk onderzoek en wel de deductieve en de Inductieve. Bij de deductieve methode gaat men van het algemeen uit om tot het bijzondere te besluiten, terwijl bij de inductieve methode omgekeerd van het bijzondere, hetwelk men door persoonlijke waarneming onderzoek enz. leert kennen,tot het algemeene wordt opgegaan. De deductieve, de eerste, methode werd gebruikt door Adam Smith en op de wetenschappelijke resultaten dezer methode rus.te het economisch liberalisme. Reactie daartegen deed de z.g. historische school met hare historische methode ontstaan, welke echter ook op haar beurt eenzijdig bleef. Uit de geschiedenis der volkshuishoudkunde blijkt dus, dat belde methoden In onderling verband moeien aangewend worden, terwijl, ai naar gelang het te onderzoeken onderwerp, een van beiden meestal meer op den voorgrond zal moeten treden. De meeste nieuweren combineeren dan ook thans terecht de inductieve en de deductieve methode.
Derde dag. De menschelijke arbeid.
Hedenrr.org; n had de cm 10 uur aangevangen les, die door mr Ch. Janssen de Limpens werd gehcuden, tot onderwerp : «De menschelijke Arbeid». ledere mensch is op arbeid aangewezen, hetzij deze arteid een lichamelijke of geestelijke zij. Arbeiden is voor den mensch een zedelijke plicht, maar niet alleen is arbeid een plicht, doch hij is een noodzakelijke plicht, want arbeid is vcor het mens;:hdcm noodzakelijk vcor de uitoefening van h;t recht z'jtter heerschappij over ere hem omringende natuur- Zoo is met name arbeid noodig, en wel economische arneid, ler voorziening in de stoffelijke behoeften. Bij deze soort van arbeid heeii'.ht dan het z. g. economisch beginsel, waarbij gestreefd wordt naar zooveel mbgelijke bevrediging bij zoo gering mogelijke offers. Deze arbeid onder dit economisch beginsel is zeer zeker niet af te keuren, in'.egenueel, tee te juichen, mits dan echter ook maar dit economisch streven binnen ds juiste perken wordt gehouden door de hoogere beginselen van rechtvaardigheid en naastenliefde van solidariteit en het economisch verkeer' nvt "a> menschen. Natuurlijke drift, n mogen dan ook binmn de perken van geweten en verstand zelts door da voltehuishoudkundige wrden aangewakkerd, b. v. om een goed doel als spaarzaamheid te bereiken. Op dit economisch verkeer zijn de menschen aangewezen, omdat ieder individu geïsoleerd, uitsluitend door persoonlijke werkzaamheid niet m zi;n stoffelijke behoeften voorzien kan. Arbeidsverèeniging en arbeid3verdeeling bevorderen dit wederkeerig aanvullen van elkanders krachten ; uitgebreid ruilverkeer maakt het mogelijk, dat daarbii ieder de goederen krijgt, die in zi;n individueele behoeften voorzien.
Uitvoerig zette spreker voorts de voordcelen van arceidsvereeniging en arbeidsverdeling uiteen en daarnaast ook de nadeelen ervan aantoov C-1 *"j vert!slna hiermede vond spr. gelegenheid onder applaus te memoreeren, de aanneem* in de Tweede Kamer der motie-Aal- lse-j betreffende den 10-urigcn arbeidsdag als arfeidsverdeeling. Zoo, constateerde spreker, heen de zaak dus haar voor- en nadeelen. De nadeelen kunnen echter grootendeels worden beperkt en worden in elk geval overtroffen door de voordtekn. Vervolgens verdiepte spreker zich in een nadere beschouwing over den arbeid van het standpunt der productie. De arbeid is te verd,eden,..,m verstandelijke en stoffelijke. De lichamelijke bovendien in geschoolde en ongeschoolde.
De Evolutieleer en de Sociale wetenschappen. Professor J. D. J. Aengenent zou dan des avonds het verhandelde op de namiddagverga derëng completeeren door zijn uiteenzetting over de «evolutieleer en de sociale wetenschappen «. Zijn helder, duidelijk voorgedragen betoc^ beginnend, zeide deze spreker voor dezen avond de volgende drie vragen te willen behandelen :
10. Wat is de evolutie-theorie in zich zehe genomen :
20. Welke gevolgen heeft ideze evolutietheorie voor de economische wetenschap; 3e Welk standpunt moeten wij daartegenover innemen om in de volkshuishoudkunde de juiste banen te houden. Allereerst zette spr. dan het wezen der evolutie-theorie uiteen. Tegen een goed begrepen evolutie-theorie, gelijk de grooie geleerde Duitsche Jezuïet Wasmann die verdedigt, is niets tegen. Maar de onge.loovigen maakten van de hypothese zekerheid en trokken haar zoover, dat men er een (jan sche en wel valsche beschouwing aan vastknoopte; Krachtens de ontwikkelings-fheorie toch werd gebroken met een iiersoonlijken God. Voorop begon men te verklaren, dat de wereld uit zich zelve was ontstaan. Het ontwikke lingaproces zelf — ziedaar den grooten Ged der moderne evolutieleer. Dan beweerde men tevens, dat het eerste leven zich op aarde vanzelf had ontwikkeld uit de levenlooze stof. En toen bleek, dat de wetenschap hiermede in tegenspraak kwam, verzon men de zonderlingste theorieën; zoo zouden b.v. levenskiemen uit een of andere meteoor op aarde zijn gekomen. Alsof daa;rmede het viftsgstuk ware opgelost. Qp de derde plaats begorr men ook de mensch te trekken in den cirltel der evolutie. Ziedair nu die geheele evolutie-theorie, de ,een vorige eeuw heeft betoove,*d. Met betrekking tot dit alles heeit de Ka» tholiek vast te houden aan deze drie punten : le. dat aan het begin van alles ten rjersoo:;-lijke God staat, die de stof heeït «emaaktuu niets ; 2e. dat het eerste leven lüet uit de levenlooze stof) maar door God is opgewekt en 3e. dat welke ontwikkeling mn» ook a»n-netne, de mensch nimmer wegens het be>it van zijn onsterfelijke ziel in de ei/o>u\ie-tiieorie kan worden betrokken. De ontwikkelines-theorie werd in' de vorge eeuw noodzakelijkerwijs op het teivetn der sociale wetenschap binnengehaald, f it' was \ve' een noodzakelijk gevolg der omstaudighcJ-.Ti omdat de evolutie-leer zeer spoedig we.-d gehouden voor een onomstootelijk (iDgfl«, Dit men als pds diende te benutten. ;Vp wijze werd de evolutieleer cok ep e.\-rein van het sociale leven als een no;>dzake lijk postulaat voorop gezet en wel — aehee'. inconsequent — juist door de voorst.» id.rs eener zoogenaamde onbevooroordeelde \ \ etenschap. Die evolutie-ker of dat ontwikkelingsproces van het leven der volken werd uiteengezet vooral door Karl Lamprecht waarU i le. de beteekenis van de individuen wit de ontwikkeling der maatschappij ppden.Mß.h--tergrond werd geschoven, de vrijheid nm \Mn mensch werd voorgesteld als een noodrakel'fl. proces, geleid door » sociaal-psychische werte •■•, waardoor de individuen ttatuurttoc-lwrw-dig worden voortgestuwd ; 2e. een schema werd opgezet -.an oniwikkelingsperioden, die alle volken natuurnoodzakelijk' zouden hebben doorloopen. Waarom is nu die sociale evolutieleer net goed. welke is de hoofdsoort in de e/olutionistische opvatting van de sociale cntwikVe ling der volken ? Deze is gelegen in de ontkenning van een doel, dat de Schepper l»n Zijn schepselen, ook dus aan de ïnenscheu. heeft gesteld. En daarom houden wij ten eerste — nder de afhankelijkheid te loochenen van het individu ten opzichte zijner maatschappelijke omgeving, toch als zeker vol. dat de rnensth met vrijheid handelt en een doel nastreeft «n volstrekt niet eenzijdig noodzakelijk gedreven wordt door » sociaal-psychische wetti Zeker, de mensch is niet absoluut vrij, wan: er is een drievoudige afhankelijkheid bij den mensch, namelijk : le. met belrekk'ng tot de economische Omstandigheden; 2e. mei betrekking to! intellectueële vorming en 3e. met betrekking tot beslaande zeden en gewoon.en. Maar dit alles /egt neg- niefs, wanl de quaestie is, of hel geleidelijk onlsa.-n en de voortgang niet. door de individuen ten sloite wordt tot 6land gebracht. Het individu kan zeer zeker persoonlijk de banen verlaten van economie en wetenschap om nieuwe banen te openen. Al is er dus bij den mensch een zekere afhankelijkheid, er is volstrekt geen ijzeren noodzakelijkheid, die den men9Ch dvvitgt te gaan in zekere banen. Juist de geschieden* heeft getoond hoe de mensch nieuwe ontwikkeling heeft geschapen en nieuwe weeren geopend. De mensch handelt dus vrij en wordt volstrekt met eenzijdig gedreven door sociaaipsyehische wetten. Fn daarom dient ook ontkend, dat alle vol ken dezelfde ontwikkel-ingsperioden hebben moeien aoodoopen, aangtzxn dit\ louter fictie if, geen grond vindend in feiten. Het schema door Lamprecht voor alle volken opgesteld, heeft hij slechts op grend der Duitsche geschiedenis entworpen, terwijl zün schema, zelfs alleen voor dit Duitsche vótk al niet uitkomt.
Na aldus de evolutie-theorie zeKe en hare gevolgen voor de economische we'enschap beschouwd te hebben, kwam spr. na een-korte pauze tot de 3e vraag : welk standpunt moeten wij tegenover dit alles innemen om in de volkshuishoudkunde de juiste banen te houden?
Om in de juiste banen te blijven moeten we allereerst erkennen Ood als den Schipper, als de oorzaak, den hoeksteen van alles; hebben we dus de theologische wereldbeschoul te volgen, welke negatief de verwerping Is der valsche evolutie-theorie en nositief het doel aanwijst door Ged gesteld voor de ontwikkeling van het leven der volken. Onze sociologie maakt derhalve niet van iederen mensch, ieder individu een onderdeel van alles, zoodat het individu verwaarloosd wordt voor het geheel, maar daarin komt ook de mensch als individu tot zijn recht. En als tweede uitvloeisel der theleolcgische wereldbeschouwing volgt, dat ook in het economische leven de wetten Gods, welke o. a. voor de rechtvaardigheid zorgt, gevolgd moeten worden. De mannen ook der ongeloovige wetenschap komen hoe langer te meer tot deze opvatting terug.
Na een korte pauze zette spreker de arbeidssystemen uiteen : 10. Het onvrije arbeidssysteem als in de middeleeuwen bij de lijfeigenen ; 20. Het systeem der individueele vrijheid, als in de I'Je eeuw en in de steden der middeleeuwen (gilden), alwaar destijds ook nog de volgende systemen bestonden : n.l. 30. het systeem der coöperatie en 40. van dwang door de openbare macht. Onze wetgever dezer dagen heeft nu allereerst het recht der arbeidende kiasse in bescherming genomen en anderzijds veel bepalingen in het leven geroepen, als dwingend recht bij de arbeidsovereenkomst. De tijd ontbrak spr. om uitvoeriger onze huidige arbeidswetgeving nader te beschouwen.
Eindelijk kwam spr. tot het 3>waarde-begrip«. Waarde is een objectieve eigenschap van een |goed. De waarde zelf is objectief, als zijnde 'de innerlijke eigenschap van het goed. De waarde is de graad van beteekenis, om 'door haar nuttigheid behoeften te bevredigen. Men kan het goed uit verschillend oogpunt beschouwen, en zoo kan iets verschillende waarden bezitten. Immers het waardebegrip veronderstelt vergelijking, rangorde. De diepste objectieve waarde van een goed is de nuttigheid. Nader wordt de hoogte der waaide bepaald door : le. de natuur en de sterkte der menschelijke behoeften; 2e. de afzonderlijke specifieke eigenschappen van het economisch goed, en 3e. de zeldzaamheid van het goed. Van. groot gewicht is de waarde in het ruilverkeer, de maatschappelijke gebruikewaarde, zooals ze door de maatschappij wordt geschat. De ruilwaarde is dan de economische waarde als een vervangbare waarde, gemeten door de maatschappelijke schatting. Uit het voorgaande blijkt, dat de menschelijke arbeid in de maatschappelijke samenleving naast een versterking der individueele krachten eene groote afhankelijkheid vindt; onvoorziene conjuncturen kunnen oorzaak zijn van onverdiend geluk en van tegenspoed buiten eigen schuld.
Tot de taak der volkshuishoudkunde behoort derhalve mede het opsporen van maatregelen tot het scheppen van maatschappelijke toestanden, waarbij ieder verantwoordelijk zal kunnen gesteld worden voor zijn economische positie.
Advertentie
HOTEL PALAIS ROYAL. Diner f 1.50. Plat du jour f 0.60. Dortmunder Actiën. Amstel Bieren. («dvert)