Sinds de zondeval van Genesis 3 is in onze ogen nog maar een heel klein beetje licht overgebleven. Willen we in deze wereld toch nog redelijk scherp kunnen zien, dan zullen we een leesbril moeten opzetten. En wie die bril opzet (de lezer heeft al begrepen dat die bril de Bijbel is), raakt in Gods schepping niet meer uitgekeken! Hij moet zijn Schepper wel gaan eren. Wie met zijn ogen via die leesbril rondkijkt in de wereld, ziet de werken van zijn God. lemand als Calvijn heeft daar herhaaldelijk en met nadruk op gewezen. Overal schittert Gods glorie. En je ziet het, als je je ogen maar open hebt. Je ziet Hem in de zon, de maan en de sterren. In het gerommel van de donder en in weerlichten. In stormen en orkanen. Gods schepping is een kostelijk kijk- en leesboek, vol plaatjes van bloemen, planten en beesten, van vette tarwe, van sneeuw en van ijs. Een boek ook met dreigende taal: zeeën die het land bedreigen door overstroming, grimmige beesten die mensen verscheuren. Gods kijk- en leesboek dateert van vóór de zondeval, maar wij lezen erin né de val! En het boek van Gods schepping vertoont de gruwelijke sporen van die val. Maar wie zijn leesbril opzet, wie het Woord van zijn Schepper in het hart draagt, die ziet de schone structuur van de wereld. Gods roem schittert in zijn schepselen (van mieren tot olifanten), die duidelijk wijzen naar de grote Werkmeester.
Gods onzichtbare glorie wordt zichtbaar in planten, dieren en mensen. Wij kennen Hem! Triomfantelijk zingt de gelovige het uit in artikel 2 van zijn belijdenis. Wie is aan het woord in artikel 2? Niemand minder dan de man en de vrouw, de jongen en het meisje die hun leesbril hebben opgezet! Zij geloven met het hart en belijden dus met de mond. Waar het hart vol van is, spreekt de mond...
(- enkele gedachten over artikel 2 van de NGB -)
Wij kennen Hem door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. Onze God laat zich niet onbetuigd, zelfs niet aan hen die geen kennis van het Woord bezitten: Hij geeft hun spijs en vrolijkheid (Hand. 14:16,17). De vogels in de lucht, de dieren op het land en de vissen in de zee zijn de getuigen en boodschappers van Gods macht. De zingende vogels zingen voor God en de jonge leeuwen begeren hun spijs van God (Ps. 104:12,21). Mus en os leven uit zijn hand. De bergen vertonen zijn majesteit. De bloemen en het gras lachen Hem toe. Heel Gods schepping is een heerlijk kijk- en leesboek mei prachtige plaatjes, schone woorden en fraaie zinnen. Daar moet de Here in zijn werken door ons ook nagespeurd worden. Terecht hebben de gereformeerden van artikel 2 t/an de NGB een lijntje zien lopen naar allerlei wetenschapsbeoefening: het onderzoeken van grondstoffen, het beoefenen van taalwetenschappen, het bezig zijn met culturen, het onderzoeken /an planten, het graven in Gods wereld, iet beoefenen van allerhande kunsten 3n wetenschappen. Je raakt niet uitgejladerd en uitgelezen in het schone Doek van Gods schepping. En het loflied komt, als je in de bergen wandelt of de zonsondergang waarneemt. En kinderlijk zingt het kind van Vader Psalm 104: Ik zal de Here zingen zolang ik leef, ik zal mijn God psalmzingen zolang ik ben... En Psalm 8:0 Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde... Hij zingt van Hem die het geschapene ook onderioudt, van Hem die de hemel met wol
...de mus leeft uit Gods hand...