Oefeningen houden is volgens de VVDM maar flauwe kul. Het heeft eigenlijk helemaal geen nut, het kost veel geld en het ergste is eigenlijk wel dat het de soldaat vrije avonden en weekenden kost. Nu is dat laatste inderdaad geen pretje, maar ook in het leger zullen er af en toe toch eens overuren gemaakt moeten worden. Oefenen heeft geen zin, zegt de VVDM, want echt oorlog is dat toch nooit. Hoe naïef zon gedachtengang
is, kan een leek op militair gebied nog wel vertellen. Of is het soms het beste dat ons leger maar in de kazernes blijft en aldus zonder enig inzicht wacht op de dingen die komen zullen? Een oefening is wel degelijk leerzaam, al zal men dan nooit de oorlog kunnen nabootsen. Maar tactische manoeuvres en strategisch inzicht kunnen zeer zeker aangeleerd worden.
Over de oefening „Big Ferro" van enkele jaren geleden schrijft de WDM-voorlichtingsfolder: „ Alleen de generaals hadden het druk. Met kaartlezen en drinken. Het was net stratego. De generaals hadden het net zo goed thuis bij de haard kunnen spelen". Sterk generaliserend krijgt hier de militaire top er dus van langs. Hoeveel er indertijd door de hoogste militairen is gedronken, is moeilijk te achterhalen, maar dat kaartlezen bij een oefening (en ook in een oorlog) van het allergrootste belang is, staat als een paal boven water.
„Vechten, actievoeren en winnen". Dat is de strijdkreet die door de WDM gehanteerd wordt. Vechten wil de vereniging dus wel. Echter niet tegen een eventuele militaire vijand, maar tegen het huidige kader. Als men het niet pikt (met excuses voor het gebruik van de vele moeilijke woorden, hier al weer een vertaling: iets niet pikken betekent iets niet nemen, niet aanvaarden) gaat men de straat op of marcheert men over het kazerneterrein, slaapt buiten uit protest tegen de slechte huisvesting, weigert te gaan eten omdat het eten niet deugt. Enkele voorbeelden waarmee de VVDM zelf opdraaft. Winnen heeft de VVDM in de tien jaren van zijn bestaan ook al vaak gedaan. En we kunnen niet ontkennen dat er door deze vereniging ook veel gunstige dingen bereikt zijn: verhoging van de wedde, betere huisvesting en betere voeding.
Maar definitief winnen zal de Vereniging Van Dienstplichtige Militairen hopelijk nooit. Dat zou het einde van het Nederlandse leger betekenen. Wat immers te denken van een militaire organisatie waarin stakingen zijn toegestaan (denk aan Zuidlaren, waar VVDM-ers de afgelopen winter een staking organiseerden omdat ze het te koud vonden om in een tentje te slapen)? Wat te denken van soldatenkamers waarover van hogerhand niets meer te zeggen zou zijn? Alle efficiëntie zou dan werkelijk zoek raken. Wat te denken van al die soldaten die zelf wel eens even zullen bepalen hoe laat ze 's morgens opstaan? Wat te denken van een leger (voor zover dat woord het nog waard is gebruikt te worden) waarin men net zo vaak een dienstbevel mag weigeren als men daar zelf zin in heeft? En wat te denken van een stel wanordelijke militairen, die zelf mogen bepalen welke weerzinwekkende termen ze gebruiken voor bijvoorbeeld leden van ons koninklijk huis?
"Oefeningen". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/18 00:00:00, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572108:mpeg21:p008
"Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/18 00:00:00, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572108:mpeg21:p008
Eén van onze redacteuren vervult momenteel zijn militaire dienstplicht. Van binnenuit het militaire bedrijf schreef hij bijgaand artikel over de Vereniging van Dienstplichtige Militairen [WDM).
BIJZONDER NIEUWSGIERIG en vaak ietwat schuchter plegen de jongens die hun dienstplicht moeten vervullen, de eerste dag op de kazerne rond te kijken. De dag van opkomst is er één van kennis maken met veel personen en instanties: de sergeant, de luitenant, de kapitein, de dokter, de dominee en ook de militaire belangenverenigingen. Hoewel dit alles met erg weinig woorden gebeurt, bij de vertegenwoordigers van AVNM (Algemene Vereniging van Nederlandse Militairen) en WDM (Vereniging van Dienstplichtige Militairen) raken de tongen al wat losser. Dat is trouwens helemaal niet verwonderlijk, want de mensen van die belangenverenigingen doen altijd erg hun best zo joviaal mogelijk over te komen, en anderzijds leven de nieuwbakken militairen (die allemaal al wel eens eerder van de VVDM gehoord hebben) nog in de veronderstelling, dat ze de komende tijd bij deze mensen hun problemen kwijt kunnen. De actieve leden van de VVDM (we zullen ons in dit artikel tot deze belangenvereniging beperken) vormen in het leger een legertje apart. Het is een vrij klein clubje van uiterst actieve lieden, die op alle denkbare en ondenkbare manieren het Nederlandse leger willen hervormen. Want het is niet best gesteld met onze militaire samenleving. Erger nog: er deugt niets, maar dan ook letterlijk niets van. Zie hier één van de belangrijkste uitgangspunten van de Vereniging van Dienstplichtige Militairen. Het is de basis van het super-negativisme waarvan de WDM geheel doorweekt is.
De zo juist opgekomen militairen wordt aanstonds duidelijk gemaakt in wat voor allerbelabberdste organisatie ze nu zijn terechtgekomen. Dat wordt onder meer gedaan door middel van een informatieboekje, dat we hier wat nader onder de loep willen nemen. (Vooraf moeten we helaas vermelden dat niet steeds letterlijk uit de folder geciteerd kan worden, omdat het taalgebruik voor meer fatsoenlijke mensen geen directe overname toestaat.)
De eerste bladzijde van het boekje wordt gevuld met wat algemene voorlichting over de keuring, waarbij nadruk wordt gelegd op de mogelijkheid om na herkeuring afgekeurd te worden. Tijdens de opleiding, zo vertelt de WDM, worden de soldaten allerlei belachelijke dingetjes geleerd. Daarna volgt de parate tijd en daarmee begint het „grote balen" (een erg populaire term onder onze progressieve militairen, waarmee men doelt op de afkeer die men voelt ten opzichte van bepaalde zaken; een goede VVDM-er zal dus van de hele dienst balen, om maar eens een voorbeeld te geven).
In dienst kunt je ook lachen, vindt de WDM. Bijvoorbeeld om een maffe commandant
"Een VVDM hoort niet in het leger thuis". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/18 00:00:00, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572108:mpeg21:p008
Eén van de personen die voortdurend onderwerp van WDM-kritiek is, is Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard. Ter illustratie hier een citaat uit het vaak schunnige VVDMorgaan Twintig: „Met een staf van dertig man „werkt" Bernhard vanuit een villa in Hilversum aan zijn maffe uitspraken over de dienstplichtigen („Jullie eten te veel frikadellen en kroketten" en „Jullie moeten je wapen behandelen als je vrouw"). Ook kan je bij de prins terecht met klachten over huisvesting en dergelijke. Maar meestal kan hij zich er dan niet mee bemoeien, omdat het al bij anderen in onderzoek is of hij wijst het gewoon af en door". Even verder schrijft Twintig: „Aangezien zijn functie als inspecteur-generaal nog nooit iets goeds heeft opgeleverd voor de soldaten en alleen maar gouden eieren voor de vliegtuigindustrie, moet hij maar ontslagen worden".
Tot zover dan het officiële orgaan van de VVDM. Onder meer het artikeltje waarin deze (en kwalijker) fragmenten voorkwamen, was voor de Landelijke Korporaals Vereniging aanleiding om de banden met de VVDM te verbreken. De voorzitter van de soldatenvakbond probeerde later de zaak recht te zetten door te verklaren dat het artikel in een satirische toon geschreven was en dat het niet de bedoeling was de prins verdacht te maken. Dergelijke smoesjes worden dus opgediend als blijkt dat men te ver is gegaan, maar men moet wel zeer goedgelovig zijn om van bovenstaande citaten aan te nemen dat ze prins Bernhard niet verdacht maken. Hoe is het mogelijk dat de minister van defensie met een vereniging als deze nog officiële contacten onderhoudt!
Het zou goed zijn als de VVDM eerst eens nader onderzocht wat precies de werkzaamheden van de Prins zijn. Men zou tot de conclusie komen dat hij naast het werken aan „maffe uitspraken" ook nog regelmatig contact onderhoudt met militaire commandanten op alle niveaus en een paar keer per maand bezoeken brengt aan land-, zee- en luchtstrijdkrachten. De inbreng van Prins Bernhard in het Nederlandse militaire gebeuren moet zeker niet onderschat worden. Het inspecteurschap (een onafhankelijk instituut dat los staat van de hiërarchisch opgebouwde legerleiding en dat de minister van defensie adviseert) is meer dan alleen maar een officiële aangelegenheid. In dit verband is belangrijk dat de Prins in zijn werk al tientallen jaren ervaring heeft, terwijl bijvoorbeeld de chefs van staven meestal maar een paar jaar in functie blijven.
De Vereniging van DienstD]ir, Militairen is een volstrekt organisatie. In geen enkel laJfS men binnen een leger een belang eniging als deze en ook in het \y kwam noch in Nederland noch ■** buitenland een vereniging a],"1' voor. In het buitenland kan m vreemding en onrust constateroÜ" ** omdat de WDM uniek is, maar* wijze waarop hij uniek is. Degen,0?1 willen dat de activiteiten van d eniging in het NAVO-hoofdkwaitv* Brussel met groeiende aandacht en aanschouwd worden. Dat zou overigens helemaal niet wonderlijk zijn, want de ondermjj * de activiteiten, met begeleidend'"' schop tegen de NAVO, in ons [1 nemen angstwekkende vormen J* Niet alleen de vraag of men een land communisten in de regering met ? faciliteiten binnen de NAVo f houden is hersenbrekend, maar ook probleem van een leger van NAVO-lidstaat waarin voortdJ! dwarsliggers de boventoon voet« dient omzichtig benaderd te worde» In het Amerikaanse weekbil „Newsweek" verscheen indertijd 1 artikel over „Slapers in de NATf> waarin geschreven werd over deW tratie in de Westeuropese legers doorl Russische geheime dienst KGB. Ne* week schreef ook, dat de strijd vani WDM om het leger dichter bij 1 maatschappij te brengen eigenlijk etu poging is om het leger te doen versk pen. Ook werd een uitspraak van» VVDM-er aangehaald, die gezegd y dat er regelmatig contact was met 4 KGB. Gelukkig kreeg de voorman vu de WDM later van de VARA gelegenheid om in de actualiteiten^ briek deze zaak recht te zetten. „% hebben Moskou ieder uur aan" 4 telefoon" zou sarcastisch bedoeld aj geweest (wat op zichzelf wel waar a zijn). Bijna drie jaar geleden schrw ook het Amerikaanse weekbla; „Time" al over het uiterlijk van i, Nederlandse militair en van ons leger i het algemeen. „Een leger met zo'i uiterlijk is niet alleen géén gezicht, ht moet wel aangevreten zijn door twijfc ten aanzien van de tucht; en een troe, zonder tucht is nog nooit een betrout bare troep gebleken". Het is duidelijk dat ons hyper-mode ne (maar dan niet in materiële zin) lega helemaal niet trots hoeft te zijn op ds unieke verschijnsel, dat WDM hes Een militaire belangenvereniging a! hiervoor geschetst hoort in geen enk leger thuis. Het vormt de kern vj anti-militaire krachten, die ons legt aanzienlijk verzwakken. Dit ai maakt het triest om op bijeenkomste van de Contact Commissie Gerefa meerde Garnizoenskerken te hora dat nog steeds gereformeerde milita ren lid zijn van de WDM. Het isl hopen dat deze mensen alsnog inzit dat zij op die manier meewerken af stelselmatige ondergraving van oni harde plichten. r Hf
"Prins Bernhard". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/18 00:00:00, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572108:mpeg21:p008
(van onze onderwijs-medewerker)
In het vorige artikel over de b.s. gaven we een schets van deze nieuwe school voor het vervolgonderwijs en de daarbij behorende regionale voorzieningen (het dienstencentrum en het regionale samenwerkingsverband).
We eindigden toen met een tweetal vragen en wel: - in hoeverre wordt de vrijheid van onderwijs gehonoreerd? - en de deugdelijkheid van het onderwijs verbeterd? Daarover willen we nu een en ander opmerken.
In de C.N. wordt de voorkeur uitgesproken voor de ene b.s. met drie stromen; om praktische redenen wordt de vestiging van één b.s. met twee stromen mogelijk geacht. Voor die keuze worden een aantal overwegingen aangevoerd en wel: -ter bevordering van de doorstromingsmogelij kheden; - om het participerend leren te bevorderen;
- om de maatschappelijke druk voor de keuze van de moeilijkste onderwijsweg, die min of meer automatisch het hoogste salaris oplevert, te voorkcmen.
Het eerste argument kan (let op KAN) betekenisvol zijn. De realisering van een overstap binnen één schoolorganisatie is meestal gemakkelijker te realiseren dan wanneer er overgestapt moet worden naar een „andere school". Alhoewel, bij goede wil is in dit opzicht ook in het laatste geval veel mogelijk.ln veel gevallen bewijst de huidige praktijk (bijv. overstap van mavo naar lbo, of van mavo naar vwo/havo) dat al wel.
Het tweede argument achten we zeer twijfelachtig - we schreven daarover de vorige keer. Het derde argument is niet acceptabel; ook dit had de vorige keer onze aandacht.
Nu moet het vierde argument nog volgen en dat is voor ons in dit verband het belangrijkste. Om de auteurs van de C.N. recht te doen, citeren we weer eens uit de populaire - maar ook: officiële - uitgave van de C.N., de pocket: „Meer mensen mondig maken". We lezen daar:
„Een opdeling van de b.s. in drie verschillende schooltypen zou tot een groot aantal kleine scholen leiden en dat zou niet doelmatig zijn". In de C.N. zélf staat het aldus: „Het bovenschool-onderwijs zal met zijn relatief veel geld vragen investeringen vrij duur zijn. De bovenscholen zullen DUS tamelijk groot moeten worden. Maar ze zullen toch zeer goed bereikbaar behoren te zijn. Hierbij mag er vooralsnog niet op gerekend worden dat zestien - en zeventienjarigen het ouderlijk huis verlaten en op kamers gaan wonen om de b.s. te kunnen volgen. De vraag is dus wat vanuit de oogpunten van betaalbaarheid en bereikbaarheid een verantwoorde regio is waarin de meeste sectoren en stromen binnen die sectoren in de vorm van bovenscholen vertegenwoordigd zijn", (pag. 65).
"De bovenschool in de Contourennota tast vrijheid schoolstichting aan II". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/18 00:00:00, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572108:mpeg21:p008
Bovenstaande citaten maken duidelijk, dat de bewindslieden drie voorwaarden stellen, waardoor de vrijheid van schoolstichting wordt beperkt. In de eerste plaats wordt gesteld, dat in elke regio de meeste sectoren en stromen binnen die sector eh vertegenwoordigd moeten zijn. Er wordt echter in het geheel niet bij vermeld, wie die scholen zullen stichten. Als er bijvoorbeeld christelijke bovenscholen in een regio gesticht worden met de beide beroepgerichte stromen en met de sectoren: maatschappelijke dienstverlening en kunstzinnige vorming; betekent die eerste eis dan, dat er voor die sectoren geen openbare bovenscholen met dezelfde stromen naast gesticht (mogen?) worden? Deze kwestie wordt in de C.N. geheet buiten beschouwing gelaten. Mocht dit de bedoeling zijn, dan geldt het „omgekeerde" ook: als er een openbare b.s. komt, mag er géén bijzondere zelfde b.s. naast. Of betekent dit (nóg erger): De overheid begint met alle regio's te voorzien van eigen b.s. met zoveel mogelijk stromen en dito sectoren, en alleen als er ruimte overblijft, mogen er nog bijzondere bovenscholen naast geplaatst worden?
Het is onaanvaardbaar en onvoorstelbaar, dat de C.N. hierover geheel zwijgt. Moet ook hier geconstateerd worden, dat het christelijk onderwijs bij de auteurs van de C.N. geheel uit het gezichtsveld verdwenen is? Maar dan daarmee ook de vrijheid van onderwijs! Moeten we hier opnieuw een felle aanval op het christelijk onderwijs - met de opzet het te doen verdwijnen - signaleren? Onze ongerustheid in dit opzicht wordt versterkt door de beide endere argumenten voor de „grote" b.s.: namelijk de betaalbaarheid en de bereikbaarheid. Vele malen is van de zijde van het openbaar onderwijs het verwijt geuit, dat het bijzonder onderwijs de oorzaak is van de enorme hoogte van het onderwijsbudget. Bewezen is dit verwijt nog nooit, aanvaard wordt het maar al te veeL Het C.N.-argument is „koren op die molen". Het argument van de „bereikbaarheid" lijkt zeer aanvaardbaar. Als het kan, gaan ook wij er graag van uit dat 16-, 17-jarigen nog niet op kamers wonen. Maar let wel op: ALS HET KAN, en dat ter beoordeling van de ouders en niet van de minister, noch van de meerderheid Van de volksvertegenwoordiging. In dit opzicht behoort de minister de ouders als mondigen te behandelen.
Het is duidelijk en volkomen aanvaardbaar dat de vrijheid van schoolstichting enigszins (!) beperkt wordt. Het is voor de overheid ondoenlijk om élke aanvraag tot schoolstichting met subsidie te honoreren. Maar aan die beperking behoren duidelijke grenzen gesteld te worden. En dan niet in een Nota, noch in een A.M.v.8., maar in een wet, vastgelegd in duidelijke termen en vastgesteld door het parlement. Aan deze essentiële voorwaarden voldoet dit voorstel in de C.N. niet. Erger nog: de voornaamste reden tot aanvraag van een „eigen" school (namelijk om geióófsredenen) wordt in dit volkomen geseculariseerd ministerieel stuk volkomen genegeerd! De vrijheid van onderwijs wordt dus onaanvaardbaar beperkt, met als mogelijk gevolg, dat ons de vrijheid van richting, zoals we die nu kennen in de afdelingen voor havo, atheneum en gymnasium, volledig ontnomen wordt.
"Vrijheid van schoolstichting?". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/18 00:00:00, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572108:mpeg21:p008
Er worden in de C.N. nog veel en velerlei opmerkingen gemaakt en ideeën gelanceerd m.b.t. het onderwijs op de b.s. De meeste daarvan laten we buiten beschouwing. Onze behandeling van de b.s. zou te lang worden, als we de keuzemogelijkheid, de dossier-diploma's, de toelatingeisen voor de overgang naar het hoger onderwijs, de aansluiting tussenm.s. en b.s. en meer dergelijke onderwerpen uitvoerig zouden bespreken. Bovendien wordt in de C.N. erkend, dat hier nog diverse „open vragen" en onopgeloste problemen aanwezig zijn.
Wel willen we nog even ingaan op de vraag of dit nieuwe schooltype ook béter onderwijs garandeert. Eerst iets over de toelating. De „nieuwe" leerlingen van de b.s. komen dus van de m.s.. Aan het eind van die schoolloopbaan krijgen ze een zgn. dossioma, waarop vermeld staat wat ze „kenen en kunnen". Tevens wordt de leerlingen (let er wel op: de leerlingen!) een advies verstrekt, welke stroom en sector van de b.s. het meest geschikt voor hen is gezien hun interesse, begaafdheid, gemotiveerdheid en het bereikte niveau. Dat advies is niet bindend; de leerlingen (!) mogen zelf hun keuze maken, met deze ene beperking: Als het advies luidt: „de korte beroepgerichte stroom is de beste keuze", dan mogen ze niet de theoretische stroom kiezen.
Als ze een jaar op de b.s. zijn, wordt gecontroleerd of ze aan de minimumvoorwaarden voor die stroom in die sector voldoen. Indien dit onderzoek positief uitvalt, gaan ze over. Indien het resultaat negatief is, kunnen de leerlingen weer kiezen: of dat jaar overdoen of naar de eerste klas van een andere stroom en/of een andere sector. We noteren - met instemming, overigens - dat ook de onderwijskundige dr. Van Kemenade bij dit schooltype kiest voor selectie en prestatie. Maar hij doet dit alleen „vanwege de druk van de samenleving".
Indien een leerling (in eigen „zelfstandigheid") „te hoog" kiest, moet hij op de b.s. door middel van inhaalcursussen op „peil" gebracht worden. Dit zal in veel gevallen wel een (te) moeilijke opgave zijn voor de student, te meer daar bij het lesgeven het .accent verschoven moet worden van onderwijzen naar zelfstudie onder begeleiding. Voor zeer veel jongeren zal dit laatste een té zware opgave zijn, vooral voor de „bevolking" van de korte beroepgerichte stroom: deels de huidige lbo-leerlingen.
"De toelating". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/18 00:00:00, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572108:mpeg21:p008
Op 16-jarige leeftijd gaat dus een aantal jongelui van de m.s. naar de 2 of 3 jaren durende korte beroepgerichte stroom van de b.s. Dat zijn dan grotendeels die leerlingen, die nu op 12-jarige leeftijd naar het 1.b.0. (de technische school of de huishoudschool) gaan. Deze jongeren zullen minimaal nog 2 jaar (de gedwongen leerplicht duurt tot 18 jaar) dagonderwijs moeten volgen, zij het dan dat ze zo nu en dan een bezoekje mogen brengen aan een bedrijf, een gesprekje mogen voeren met een bedrijfsleider of enige tijd stage mogen lopen in een zaak: het „participerend leren". Als deze jongelui die laatste twee jaar onvoldoende gemotiveerd zijn voor het onderwijs, is dat de „schuld" van de m.s. De C.N. poneert immers op pag. 62: „In de b.s. zal pas goed blijken of de m.s. aan de doelstellingen en verwachtingen beantwoordt". Hier wordt dus wel een enorm zware verantwoordelijkheid gelegd op de schouders van de onderwijsgevenden in de m.s. Bovendien wordt hierdoor duidelijk, dat de bewindslieden zélf het al of niet slagen van de middenschool-experimenten niet zo hoog noteren!
De voorgestelde wijziging houdt dus in, dat deze jongelui pas op hun 18e jaar met hun dagelijks werk mógen en kunnen beginnen, terwijl juist velen van hen nu al hun dag-schooltijd (tot hun 16e jaar) té lang vinden. Bovendien moet ook voor déze jongeren de laatste twee jaar op de b.s. het accent verschuiven van onderwijs-krijgen naar zelfstudie, zij het onder begeleiding. Dit alles houdt in, dat zij niet „profiteren" mógen (wat blijft er van hun zelfstandigheid, hun vrije keuze over?) van het zo sterk door deze minister voorgestane recht op gelijke kansen 1 Voor diversen van deze jongelui houdt de voorgestelde wijziging geen verbetering in, in geen énkel opzicht Misschien zal de middellange beroepgerichte stroom de minste onderwijskundige bezwaren veroorzaken - afgezien dan van ons principieel bezwaar m.b.t. de vrijheid van onderwijs. De 2-jarige theoretische stroom lijkt ons - onderwijskundig gezien - evenmin een verbetering t o v het huidige stelsel. Het is voor ons een grote vraag, of de leerlingen in die korte tijd na de m.s. wel op voldoende en verantwoorde wijze zover gebracht kunnen worden, dat ze het hoge Ln^i8 ~met vrucht" ku"nen volgen. Of het wordt „klaarstomen" mét een enorm zware belasting, of het wordt een mislukking, vrezen we. Onzes inziens is het deel over de b s om onderwijskundige redenen hei minst aanvaardbare deel van deze *t3d%?LliS,Caipie!fonderBro8rond is in Sn^rn'datdit^^
"Wordt het beter?". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/18 00:00:00, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572108:mpeg21:p008
SCHIPHOL - Premier Evertsz. » de Nederlandse Antillen is, naar i zeggen tevreden over het verloop » zijn besprekingen, van Schiphol u Curacao teruggekeerd. De Antilliw se regeringsleider heeft in ons land 1 sprekingen gevoerd met premier A Uyl, minister De Gaay Fortnu belast met Antilliaanse Zaken, miai ter Van der Stoel [Buitenlandse l ken] en minister Vredeling [Oefen* Eén van de belangrijkste onder*! t»en van gesprek voor premier Everts was de Nederlandse bijdrage aan i opstelling 'van de interne stnictuurw de Nederlandse Antillen. „De Ne* landse regering staat duidelijk pos* tegenover de Antilliaanse wens n* een grotere zelfstandigheid voor' afzonderlijke eilanden binnen « overkoepelende regering van dit » ninkrijksdeel. De Nederlandse refl ring onderkent nu dat het bestuur j dicht mogelijk bij de afzonder»! eilanden moet liggen," aldus pre"* Evertsz. voor zijn vertrek op S* hol. Hij vergeleek de door de eilan* van de Nederlandse Antillen ge*^ situatie met het bestuur van * Nederlandse provincie, dat fe onder een overkoepelende reger™' De.heer Evertsz. wees daarbij" nieuw uitdrukkelijk het streven Aruba naar een volledige onam kelijkheid van dit eiland af. .^ Naast zijn besprekingen op njfjj rieel niveau heeft de Antiin^ eerste minister verschillende w^ kingen gevoerd met verteBenk*ijji! gers van het Nederlandse beo, leven, onder meer van Shell en v KLM. De gesprekken met de J£ directeur Orlandi ni betroffen namelijk de wens van de Antiiu regering om goedkope vaka"oif rangementen mogelijk te fflaK. ijjl daarmee de Antillen als vakan» van West-Europa te propageren'
PARIJS - Het ziet er volggj Banque de France naar uit produktie van de industrie m ( rijk tot na de zomervakanties!k( tegenwoordige peil blijft- *j. drijfsleven laat zich voorop»( over de vooruitzichten vo° najaar.
"Premier Evertsz. tevreden terug naar Curaçao". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/18 00:00:00, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572108:mpeg21:p008