«genen, die zich naar de omgeving van Franeker spoed„ kónden niet weten, dat ze daar morgen zo goed als een vrouwen zouden aantreffen. Gerrit Klaas alleen zijn efmóeder en Maaike, Petronella en Titus zouden heer erd niet thuis vinden. Want deze en heer Hendrik van iea vergaderden met de andere edelingen in het Huis van gering te Leeuwarden. [et ging daar niet zo heel rustig toe. Men was het niet eens itrent de te volgen gang van zaken. Er was ook geen eenid mogelijk tussen de drie grote machten: de edelingen, landsteden en de zeesteden. Hendrik van Sinea, die ge,ongen ter vergadering was, had eerst geen woord geroken. Maar toen men hem ergens zijn mening vroeg, hte hij minachtend. Tot nu toe had hij verveeld en met een ottende trek op zijn gezicht telkens het raam uitgekeken, i keek hij de vrager, een edeling van onder Sloten vanan, recht in het gezicht: „Ik denk er niet aan mij ;t dat geharrewar te bemoeien. Mijn zwager had er beter n gedaan mij op mijn State te laten. Dit hier haalt allemaal heel weinig uit!" erwijl stond hij ook op en wekte de indruk, of hij verkken wilde. Sieben, dezelfde die het Schoutengerecht or had gezeten toen men Albert Quintijn zou berechten en. k nu de leiding had, riep Hendrik van Sinea tot orde en ze verviel weer in zijn spot om de onenigheid van de elingen. Er werd inderdaad weinig bereikt en deze dag zou i zoveel andere zijn verlopen en dus zonder veel betekenis n gebleven als de man uit Sloten het niet nodig had genden een weinig wraak te nemen voor de wijze, waarop endrik van sinea zijn vraag gebagatelliseerd had. Eerst oest oude Sieben evenwel de vergadering sluiten. En dat u ook niet lang meer duren. Het werd etenstijd en de waard n de Stadsherberg zou het maal wel zo ongeveer klaar hebn, hoopten de heren. )ude Sieben sloeg met zijn hamer op de tafel en kondigde n: „Wij sluiten onze vergadering tot' in de middag te een e. Ieder is vrij te gaan waar hij wil". Velnu, ieder zou ongetwijfeld direct naar de eetkamer an, waar bovendien de glazen ook zouden worden volgelonken. Maar zie, de man uit Sloten ging bij Douwe arinxma vandaan, waar hij feitelijk bij hoorde als edeling t diens contreie en klampte de hoogmoedige Sinea aan, die m had geminacht. Wel, Hendrik van Sinea", begon hij te vragen: „hoe t dat met uw broer? Hoe is die toch wel aan zijn eind ge>men en heb je die zaak al uit laten zoeken?" )e meesten keken de man uit Sloten toornig aan. Moest j de heer van Sinea nu direct de eerste dag al onaannaam zijn? laar anderen vonden het juist goed. Want er gingen inderlad hele verhalen omtrent dit levenseinde rond en er erd geheimzinnig genoeg over gcdaam. ir viel een hinderlijke stilte. Oude Sieben bleef staan en ek de vrager met een grauw gezicht aan. Douwe Harinxma ilde zijn streekgenoot aanmanen om maar door te lopen, aar iemand zei: „Juist! Daar willen we ook wel eens iets in weten. Hoe wordt er met ons recht omgesprongen tor de hoofdedelingen?" lendrik van Sinea stond met saamgeknepen lippen en üse ogen. Niemand verliet de vergaderzaal. )e man uit Sloten liet zich niet door Harinxma weermden: „Men zegt ook, dat de moordenaar een neef ta je moet zijn, Van Sinea! Er komen mooie oude ver- Jen los!" lij kwam vlak voor heer Hendrik staan met zijn hand op t gevest van zijn degen. ir klonk gemompel. .Laten de heren de vrede bewaren", eiste Sieben. Maar en trok zich weinig van hem aan. Hij mocht dan al ' oudste der hoofdedelingen zijn, de officiële bijeenkomst as gesloten en ieder voelde zich vrij te zeggen en te Kn wat hij wilde. En het was nu eenmaal zo, dat sinds endrik van Sinea dan eindelijk ter Statenvergadering de ze-1 van zijn vader had ingenomen, ieder van de edelingen Ikens moest denken aan de geruchten, die er bleven rondan over Sinea-State. Nu de man uit Sloten de zaak eenaal aangesneden had, wilde men er meer van weten. Men bleef Hendrik op kinderlijke wijze aankijken. Deze *eeg trots, maar de man uit Sloten liet niet af: „Men verft, dat het de zoon van jouw zuster is Van Sinea, en «jij dat weet!?? •Laster!" brieste van Sinea toen. „Bovendien, vraag et de Schouten met Sieben aan het hoofd, die de moordeer van mijn broer hebben laten ontsnappen uit angst voor f bisschop!" > Werd prangend stil op deze beschuldiging. Oude Sie»trad naar voren. <'ij. Hendrik van Sinea, durft wat aan! Herroep je oorden, man! Nog nooit hebben wij het recht gebo* of ons onttrokken aan onze plicht! >Je hebt je oor laten hangen naar de praatjes van een "echt en je hebt de gevangene laten ontsnappen omdat je brief van de bisschop gelezen hebt; van die Bourgondiër!" 'w ij de gevangene laten ontsnappen?" Jouwe Harinxma, de jongste van de Schouten, trad agresef op Van Sinea toe. Maar oude Sieben, wijs en met het vol"nen overwicht van zijn hoge leeftijd en langer ervaring, "te de vurige Harinxma bij de arm. •;*!« jij! En jij ook. Van Sinea!" .gen!" Jammer! Van Sinea onderwierp zich niet aan •oude, die zoveel zeggenschap had. „Zal ik zwijgen als de je.zen geen recht durven doen, omdat " "i'J wilde dat van de brief van de bisschop niet herhalen hernam plots zijn stugge zwijgen. Ernstig, terwijl hij vlak w hem ging staan, tussen de man uit Sloten en Douwe a"nxma in, zijn ogen vast in die van Van Sinea,- zei ebfJn: „Wij hebben de zaak omtrent de geboorte van ' ontvluchte gevangene laten rusten, Van Sinea, omdat wij de eenheid der Friezen beogen. Maar denk erom, dat ik blij ben dat God en de heiligen ons verhinderd hebben om de kleinzoon van de grote Gerrit Klaas van Sinea op te hangen." Hendrik van Sinea antwoordde niet. Zijn gezicht bleef hard, niemand kon bevroeden wat er in hem omging. Waarschijnlijk besefte hij het zelf niet. Zijn handen trilden. Wat oude Sieben gezegd had, was vernietigend. Het was dus nu zover, dat zelfs de Schouten, de hoofdedelingen, zeker meenden te zijn van de afkomst van Albert Quintijn. Er moest dus verbazend veel over gesproken zijn. Toch verzette hij zich, en uiterlijk kalm, maar met het duidelijk een moeilijk onderdrukte emotie in de klank van zijn stem, zei hij: „Dat zul je bewijzen! En zolang onze leider in gebreke blijft het duidelijk bewijs te geven, beschouw ik hem als lasteraar!" „Hendrik van Sinea", ernstig de stem van oude Sieben, „de geruchten houden aan. Harinxma, Van Ozinga en ik hebben besloten de zaak te onderzoeken. De abt van de Olijfberg getuigt, dat jijzelf, nu drie jaar geleden, bekend hebt dat je zuster een zoon had, die in Sint Anna ter Wolde geboren is." „Dat zegt niets!" Hendrik van Sinea snauwde zijn woorden. Toen keek hij de kring der edelingen rond. Tjerd Sjeardema trad naar voren: „Ruurd, jouw vroegere pachter, heeft in mijn huis het gouden crucifix en een zeer kostbare doek gebracht, die de moeder van mijn schoonzoon, toen ze dodelijk gewond haar kind aan de latere molenaarsvrouw gaf, met de jongen heeft meegegeven. Ze zijn bij mij in huis. Zegt jou dat iets, zwager?" De edelingen vormden een kring om de twee ridders en wachtten in spanning het antwoord van Van Sinea. „Ik ben niemand rekenschap verschuldigd van mijn gedachten!" Trots richtte Hendrik zich op. Maar Sieben vroeg: „Leefde jouw vader nog, Hendrik van Sinea, toen het kind van je zuster geboren werd?" leder begreep de bedoeling van deze vraag. Merr kende immers de grote Gerrit Klaas nog voldoende om te weten, dat deze zeer zeker de erfenisrechten van zijn kleinzoon verzekerd zou hebben.
„Ik antwoord daar niet op. Gij zijt mijn rechters niet." „Ik zal voor mijn zwager antwoorden", sprak Sjaerdema: „Gerrit Klaas van Sinea heeft nog meer dan een jaar geleefd, nadat de Geldersen Sint Anna ter Wolde hebben overvallen." v Allen keken nu wederom Van Sinea aan. Deze wendde zich hooghartig om en stapte naar de deur. Daar, met zijn hand aan de deurknop, keek hij allen scherp aan en zei: „Met lieden, die zich met de zaken van Sinea-State bemoeien, heb ik verder niet te maken!" Direct daarna verliet hij de zaal. Hendrik van Sinea had slechts enkele uren de zetel van zijn vader in de Friese Staten ingenomen. De hoofdedelingen en ook de edelingen gingen naar de eetzaal van de herberg. Er werd wat gemopperd op de man uit Sloten. Waarom had hij de bruut van de Sinea-State ook uit zijn tent gelokt? Maar Douwe Harinxma nam het voor zijn streekgenoot op. Men moest Hendrik van Sinea minder ontzien dan men gedaan had, zei hij, en ervoor zorgen dat de zaak van die Albert Quintijn eens terdege uitgezocht werd. „Hier zit veel achter en de geruchten blijven gaan, dat hij een zoon van jonkvrouw Maaike is. En wat Sjeardema gezegd heeft van het crucifix! Dat geeft te denken". Men wist in het algemeen weinig van deze dingen en sommigen groepten om Sjaerdema heen, voor men aan tafel ging. Doch ook Sjaerdema's verhaal was zeer onvolledig. Nu pas, bij de dood van de molenaarsvrouw, was het algemeen bekend geworden, dat Albert Quintijn in het klooster geboren was en dat zijn stervende moeder heel goed de jonkvrouw van Sinea had kunnen zijn.
Nog voor de maaltijd beëindigd kon worden en men zich weer naar de Statenzaal zou begeven, kwam de waard binnen en vroeg naar de heer Tjerd Sjaerdema uit Franeker. Er was een boodschapper voor hem met een belangrijke tijding van zijn huis. Nadat hij de brief gelezen had, zei hij tegen de knecht: „Dus het is nodig dat ik direct naar huis kom." De knecht knikte nadrukkelijk: „Het is ten voornaam gezelschap, heer. Twee deftige vrouwen en een monnik!" Tjerd deelde zijn collega's mee, dat een belangrijke zaak hem onverwacht noodzaakte naar zijn huis te gaan. Er heerste verslagenheid bij de overblijvende edelingen. Het zou een rust zijn, als de verschillende zaken betreffende de Sinea-Sate tot een oplossing gekomen waren. Douw Harinxma althans stelde voor de vergadering maar tot nader order te verdragen. En daar was veel voor te zeggen. Op de morgen van de dag dat de vergadering der Friese heren door het ontijdig vertrek van Hendrik van Sinea en even later ook van Tjerd Sjaerdema eigenlijk min of meer verliep, was Gerrit Klaas op de Sinea-State aangekomen, en bereikte de koets met vrouwe Van Heesden, haar dochter Petronella en de monnik broeder Titus de stad Franeker. Ze waren gisteravond tot Sneek gekomen, hadden daar de nacht doorgebracht. Gerrit Klaas ook, hoewel die wel door had kunnen rijden. Maar broeder Titus vond het beter, dat men zo ongeveer gelijktijdig aan zou komen. Gerrit Klaas op de State en Maaike te Franeker. De monnik had aan Maaike nu alles verteld wat hij wist van haar zoon Albert, dat hij dus getrouw, was met Sjouke Sjaerdema, een dochter van Tjerd en Frouke, die zij zich beiden nog van vroeger herinneren, dat hij een kind had en dat het gezin inwoonde in het bekende Sjaerdemahuis. Vooreerst was dit alles te veel voor Maaike om te verwerken. De monnik en ook Petronella zwegen om haar, die daar zo stil en in gepeins verzonken uit het portierraam haar oude wereld in tuurde. Toen de koets, na een scherpe bocht in de weg, ineens ongeveer westwaarts reed, zagen ze alle drie het stadje Franeker ah een tekening in het land liggen, de contouren van de dagen en torens en bomen als geetst tegen de klare herfsthemel. En links van de stad, blauwig in de verte, het bos van Sinea-State. Dit alles sprak tot haar, het bracht haar jeugd, haar liefde, haar smart uit het verleden zuiver in het moment van nu terug.
Het kon te veel zijn voor het kleine hart van een mens. Maar over Maaike, die al zoveel ervaren had, viel een kalme vreugde. Het was goed! Ze zou naar het Sjaerdema-huis gaan, met Tjerd en Frouke praten. Ze zou Sjouke zien en het verhaal horen van de vrouw van haar zoon. Ja, haar zoon! Ze twijfelde niet. Acht, zekerheid had ze ook niet. Maar het verhaal, dat broeder Titus haar verteld had, klopte immers geheel en al met wat er in haar herinnering was achtergebleven. Zij voelde, dat ze kalm en rustig, nu na al de jaren de loop der gebeurtenissen af zou kunnen wachten. „We zullen in de herberg op het plein bij de kerk onze intrek nemen", stelde ze voor en broeder Titus liet dat aan de koetsier weten. In de herberg ontving men het kleine gezelschap met het vlotte dienstbetoon, dat in dergelijke gelegenheden vanzelfsprekend graag aan een deftig gezelschap bewezen wordt. Ze kregen het mooie zij vertrek naast de gelagkamer. Het zal ongeveer tien uur in de voormiddag zijn geweest en Maaike besloot zich eerst wat te verfrissen en dan direct naar het Sjaerdema-huis te gaan. Ze haalde oude herinneringen op en besprak met broeder Titus de mogelijkheden, die de toekomst haar nog had te bieden. Maar ze was treurig gestemd en haar gezicht weerspiegelde duidelijk wat er in haar omging. Nu zat in het gunstigste geval immers weer een Albert Quintijn in de gevangenis! „Wij weten er niets van, Maaike. Je moet flink blijven en de zaak rustig onder de ogen zien. Wil je dat ik mee ga naar de Sjaerdema's?" Maaike wilde liever alleen gaan. En zo gebeurde het, dat Franeker die voormiddag een deftige vrouwe te voet zag gaan van het kerkplein naar het bekende Sjaerdema-huis. Een vrouwe, die haar tred met moeite inhield omdat haar hart vooruit snelde. Zo verlangde ze naar hetgeen nu het Sjaerdema-huis haar te bieden had. Zij wist niet, dat in het huis, in de achterkamer, Sjouke eigenlijk op haar zat te wachten. Och, dat wist Sjouke zelf ook niet. Maar ze was zo bezig, vanochtend, met alles wat met Albert in verband stond. Zeker, er was een soort berusting gekomen. Soms evenwel dacht ze: als ik wist dat hij dood wasl Net of dan de berusting kon uitlopen in de overgave aan het onherroepelijke. Nu was er altijd nog de hoop op het wonder. En het is heel natuurlijk, dat dat kwam door de gesprekken van gisteren toen vader gezegd had: „Hendrik zal nu moeten kiezen of delen. Als hij niet ter vergadering komt, dan zullen we Douwe Harinxma moeten machtigen om de heirban van Sinea-State op te roepen." Sjouke wist, dat er oorlog kwam. Ze wist, dat ook Hendrik, de grote tegenstander van haar geliefde man, niet zo meewerkte als de anderen dat van hem verlangden. Ze hoopte eigenlijk, dat hij niet naar de vergadering zou gaan en zich daardoor nog onmogelijker zou maken bij de andere edelingen. Want als haar Albert nog eens terug zou komen, dan zou het goed zijn, als Hendrik van Sinea geminacht werd. O, dat ze Albert toch kon bereiken! Het stond nu wel vast, dat hij .«jeen horige van Sinea wasl Vader en moeder geloofden dat ook niet meer. Zeker niet, sinds Ruurd het gouden crucifix gebracht had gelijk met het verhaal van de gestorven molenaarsvrouw omtrent Alberts geboorte. Vandaag, dat weet ze, kwam tante Foeke om over het crucifix te praten. Daarover en natuurlijk ook over Albert, dat hij dan wel de zoon van jonkvrouw Maaike moest zijn. En nu was hij weg! Nu was het onmogelijk om hem te bereiken.
C(wordt vervolgd)