Ds. S.S. Cnossen had de leiding in de „Open Hof" aan de Lelystraat. Hij sprak over het onderwerp: „Waar zit het toch op vast?" Deze vraag bleek geïnspireerd door twee eigenaardigheden in verband met de Theologische Hogeschool. De eerste was de grote belangstelling voor de School van de kant van het kerkvolk, zoals die nu al jaar en dag uitkomt b.v. in het bezoek van duizenden aan de Schooldag. Dat is werkelijk uniek. Waar zit het toch op vast? Het antwoord moet zijn: de School is de School der kerken. De School werkt wetenschappelijk. Ze werkt aan de theologie. Dat is een goede zaak. Maar waarom is dat een goede zaak? Omdat er wordt gewerkt zó dat alles is gericht op de kerken. Dat weet het kerkvolk. De theologie is aan de Broederweg geen bedrijf om het bedrijf zelf. Men maakt zich daar niet los van de kerken en van haar belijdenis. Integendeel. Alles is gericht op het leven van de gemeente. En dat leven is gelegen in de band aan het Woord en in het blijven bij de schriftuurlijke confessie. Zolang de kerken dat leven kennen en de School zich daarvoor inzet zal het goed zijn. De tweede vraag was van een heel andere aard. Waar zit het op vast dat er voor het wetenschappelijk werk aan de Broederweg zo weinig erkenning is buiten de kring van het eigen volk? Sporadisch lees je van waardering, terwijl er toch op theologisch terrein echt wel het een en ander wordt gepresteerd. Gaat men na wat in theologische tijdschriften over Kamper bijdragen wordt geschreven dan is dat heel weinig. Hoe komt dat? We zouden het immers zo graag willen, dat het anders was.
Dat ligt al weer aan de omstandigheid dat de School tot op de dag van heden School van de kerken en School voor de kerken mocht blijven. Ze is School van het Woord in gebondenheid aan het Woord. Deze binding is velen vreemd. Men aanvaardt haar niet. En zo gaan de bedrijvers van de theologie verschillende wegen, waarop uiteindelijk erkenning van eikaars werk en werkresultaten onmogelijk blijkt te zijn. Er is een onoverbrugbare antithese. De werkers aan de School dragen etenwel deze moeite niet alleen. Het is het kruis dat mogen dragen met de kerken, die ze dienen. We zullen als kerkleden voor deze moeite de ogen open moeten houden. En de werkers aan de School dragen in onze gebeden opdat ze hun werk gehoorzaam en blij mogen blijven doen.
"Ds. S.S. Cnossen". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/09/08 00:00:00, p. 18. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572178:mpeg21:p026
"Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/09/08 00:00:00, p. 18. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572178:mpeg21:p026
Ds. P. van Gurp leidde de bijeenkomsten in de Burgwal kerk. Onder de titel „Op de gouden straat" leidde hij de bijeenkomsten met zijn schooldagrede in. „De Schrift spreekt vaak over straat en plein. Jesaja mag de heilsbelofte brengen dat er op de pleinen van Jeruzalem weer oude mensen zullen zitten, zelfs stokoude mannen en vrouwen, en tegelijk zullen die pleinen vol zijn van jongens en meisjes die daar spelen, Zach. 8:4. En Johannes ziet in een visioen hie de nieuwe stad Jeruzalem een straat heeft van goud, zuiver goud, doorzichtig als glas. En in het midden van haar straat is dan het geboomte des levens. Ook echter horen we andere dingen van de straat. Op de straat van die grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, ligt het lijk van de twee getuigen.
De revolutie weet dat je de straat moet beheersen. Op de straat speelt het publieke leven zich af. De revolutie wil de straat onveilig maken, dat is in Belfast bijvoorbeeld wel heel duidelijk!
Straat en plein: waar de burgers bijeen komen, waar men elkaar ontmoet. De kerkleden hebben het grote voorrecht dat zij mogen wandelen op een straat van goud, doorzichtig als glas. Dat is maar niet alleen op te vatten als toekomst. Die nieuwe stad, het nieuwe Jeruzalem, is immers al bezig neer te dalen uit de hemel. Waar de Heere in de kerk de gemeenschap der heiligen geeft, daar mogen de kerkleden al met elkaar wandelen op de straat van goud.
Doorzichtig als glas - vreedzaam, oprecht, zonder verdeeldheid. Dat is de weg die we met elkaar mogen gaan in de liefde, de weg die veel verder omhoog voert. Op die gouden straat mogen we wandelen, samen met de broeders en zusters uit de zusterkerken in het buitenland, met de broeders en zusters op de zendingsvelden.
De straat van de grote stad wordt eens het schouwtoneel van de vermeende nederlaag van de kerk: de twee getuigen liggen op die straat, hun getuigenis is voleindigd. De kerk
wordt tenslotte weggedrongen uit de samenleving. Maar zelfs dan nog wandelen Gods kinderen op een gouden straat. Want de nieuwe stad wint het van de grote stad", aldus ds. Van Gurp.
"Ds. P. van Gurp". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/09/08 00:00:00, p. 18. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572178:mpeg21:p026
Ds. O.J. Douma had zijn openingsreferaat in de Stads Gehoorzaal de titel „Schooldag 1976" meegegeven. Hij begon zijn rede met een herinnering aan de eerste schooldag, 30 jaar geleden en waarvan prof. Schilder later zei: „Als ik aan deze dag terugdenk, sta ik midden tussen de getuigen". In die tijd werd het bezoekespubliek ondergebracht in twee gebouwen, dat zijn er nu tien. Toch, betoogde ds. Douma, is deze schooldag geen demonstratie, maar een dag om te danken en te bidden, te zingen, te. offeren en te getuigen in de lijn van de geloofsgetuigen vóór ons. Dertig jaar geleden telde de Hogeschool dertig studenten en vijf hoogleraren, betaald uit eigen middelen, omdat men van de Overheid geen middelen kon verwachten, noch voor de zending noch voor de armen, terwijl alle andere kerken wel subsidie ontvingen. Als we 400 jaar in de tijd terug gaan, aldus ds. Douma, komen we bij het sterfjaar van de bekende keurvorst
Frederik van de Pais die tot het uiterste gestreden heeft voor het ware geloof (H.C.). Door luthersen gehaat hield* hij vol. Bij het overlijden van zijn zoon in 1574 op de Mokerhei zei hij: „Nu dit Gods wil is is het mij liever dat hij om de rechtvaardige zaak buitenslands strijdens is overleden, dan dat hij in zijn eigen land met ledegang de tijd verspild had". Een jaar later werd in Leiden een Hogeschool gesticht, voor de kerken een „kweekschool" voor kundige en waardige predikanten. Deze school werd „het loon van de dapperheid van de voorouders" genoemd. Hier hadden ze voor .gestreden en geleden. Zijn wij door Gods genade niet in goed gezelschap; is het echter niet ook onze roeping om in deze lijn te blijven strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd. Rond deze school staan we allen, niet demonstrerend, maar dankend, biddend en offerend, als getuigen. Als het anders was zou dat abnormaal zijn, meende ds. Douma, die tenslotte de wens uitsprak: „moge elke Schooldag een normale feestdag blijven".
"Ds. O.J. Douma". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/09/08 00:00:00, p. 18. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572178:mpeg21:p026
Ds. Jac. van Nieuwkoop had de leiding in de Nieuwe kerk; zijn openingsreferaat had hij de titel „Houd er de moed maar in" meegegeven. In de Bovenkerk was de leiding in handen van ds.A. Kooij die met „Morgenlied" de bijeenkomsten opende.
"Ds. J. van Nieuwkoop". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/09/08 00:00:00, p. 18. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572178:mpeg21:p026