De beweging is georganiseerd in de maandvergaderingen. Daar komen manlijke en vrouwlijke Quakers afzonderlijk samen. Bij belangrijke besluiten wordt de scheiding opgeheven. Ook dan zit men in stilte neer, tot soms iemand begint te „getuigen" of over een bepaalde zaak zijn mening geeft. Als anderen zich daarbij aansluiten, wordt dit gezien als de „leiding" van de vergadering. Het gemeenschappelijk besluit wordt dan als „notule" aangctekend door de klerk van de vergadering. Ook zon vergadering als geheel kan plotseling de „onmiskenbare Tegenwoordigheid" over zich voelen komen. Deze „Tegenwoordigheid" is een van mensen afhankelijke „god". „God heeft ons evenzo nodig als wij Hem, want alleen in onze daden kan Hij zich manifesteren". God is niet in staat zijn liefde rechtstreeks mee te delen. Daar heeft Hij mensen voor nodig. Soms is Hij gebonden aan één bepaalde mens: „De enige die Hij heeft, ben jij". Dat werkt soms als een toverformule. De gang van zaken is dan in alle romans gelijk: Getroffen door een bepaald lijden van anderen doet. (meestal) een Quaker-vrouw een voorstel op de maand vergadering tot dikwijls grote offers vergende hulp. De vergadering gaat in samenkomst en vindt als „leiding" dat de hulp moet worden geboden. Door wie? Meestal wordt dan aangewezen degene van wie het voorstel afkomstig is. Bij een natuurlijk terugdeinzen voor de vaak verschrikkelijke consequenties van het zelf voorgestelde, volgt dan de stereotiepe vraag: „Waarom jij niet? De enige die Hij heeft, ben jij". Alle door de schrijver ten tonele gevoerde helden en heldinnen van de opofferende liefde worden op deze wijze tot hun daden gebracht. Er is nog een andere overeenkomst tussen de romanfiguren. Of die alleen van de schrijver afkomstig is, of ook tot de beginselen moet worden gerekend, durf ik niet uit te maken. De heldinnen en soms ook helden offeren zich vaak letterlijk op om hun barmhartigheidswerk te volbrengen. Dan vindt telkens - in elke roman zijn daar voorbeelden van - een gelijkstelling plaats tussen het lijden van deze personen en het lijden van Christus. Hun worsteling met persoonlijk of algemeen menselijk lijden wordt steevast genoemd: hun „Golgotha", hun „Gethsemane"; ze worden „aan het kruis genageld". Ze bidden zelfs dezelfde beden: „Laat deze drinkbeker aan mij voorbijgaan"; „Vader, vergeef het hun". Zoals het lijden van Christus vruchten draagt, zo ook het lijden van deze Quakers. Er wordt steeds verband gelegd
tussen een» ren uit *-, offer van « son*-* jaren dat in deze) in het lijdt, meer is. Hij beelden tet i
kindeen het vrouw, idelijk, unieke plaats ■voor-