Gedichten lezen en hopen op poëzie is elke keer weer een open onderneming. Een bezigheid waarvoor ik geen regels of voorschriften ken en waarbij de eigen smaak en mening vrijwel de enige leidraad zijn al bestaan er dan mogelijk enkele literair-technische bepalingen die het avontuur enige vastheid geven. Mogelijkheden om dit avontuur te wagen zijn er genoeg* Verbazend veel zelfs: het resultaat van goed een half jaar uitgeversactiviteiten bedraagt tennaastebij een veertig bundels. Een aantal dat leidt tot de vraag of er misschien in dit land goud te verdienen valt met het schrijven en-of het uitgeven van dichtbundels. Een aantal tevens dat je tegen jezelf doet zeggen: Ga er maar aan staan. ..
Nou. dat heb ik dan maar weer eens gedaan. Lukraak — dat wil zeggen door gewoon boekjes van de stapel te nemen (ook onbekenden hebben recht op hun kans) om er vervolgens eerst wat in te bladeren teneinde te kunnen nagaan of de inhoud op dat moment (gedichten lezen is bij mij mee een zaak van stemming) voldoende aansprak om met lezen te beginnen. En omdat ik nog wel eens plezier beleef aan „praatpoëzie" was Jacques Janssen het eerst aan de beurt. De eerste indruk bleek niet helemaal de beste. De „korte teksten" die deze van beroep adjunctdirecteur van de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag zijnde auteur in Het raam staat open bijeen heeft gebracht hebben alleen de typografische vorm met gedichten gemeen. Op zich is dat niet erg natuurlijk mits de „teksten" bij de lezer wat teweegbrengen. Maar dat heeft er wel aan. Bijster verrassend is het niet, al valt niet te ontkennen dat Janssen een paar maal zijn observatie van zijn werkelijkheid aardig weet te verwoorden. Zoals in dit doordenkertje: iedere vrijdag wensen we elkaar prettig weekend en slaan de motor aan
In het uit Lucienne Stassaerts bundel geciteerde vers is sprake van Babott. Van dit fenomeen maakte Carl Bungert dit portret.
Jacques Janssen is behalve beginnend dichter ook tekenaar en typografisch vormgever. Derhalve voorzag hij zijn boekje van onder meer deze tekening.
"Via de straat van de dichteressen naar de deur van Bert Schierbeek". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1973/11/24 00:00:00, p. 35. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619499:mpeg21:p035
"Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1973/11/24 00:00:00, p. 35. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619499:mpeg21:p035
Debuteerde Janssen pas op zijn 51--ste, Albert Donk die ook bij de praatdichters scheen te behoren is op zijn 44ste al toe aan zijn vierde bundel. Omdat hij die bundels met tussenpozen van 3,2 en 4 jaar liet verschijnen (wat een stevig afstand nemen doet vermoeden) en omdat ene Ton Luiting op de flap heel animerend meedeelt dat Donk „één van die dungezaaide talenten, in ons verbaal zo dramatisch geïntoneerde landje, (is) die aan de verstaanbaarheid van zijn poëzie de hoogste prioriteit geeft" was er zeker aanleiding eens na te gaan wat Pik in 't is winter te bieden heeft. Het tweede gedicht bleek „in oldeholtpa" te heten. Reden genoeg om wat extra aandacht op te brengen. Ik schrijf de eerste twee strofen even voor u over:
rijdend langs de Linde-vallei vergeestelijkt fries paradijs (alleen reeds de naam) kwam ik Wim Simons tegen een paard reparend (of iets daaromtrent)
Veelzeggend genoeg lijkt me. Niet? Nou, kijk dan een bladzij verder om daar te schrikken van „twee kranen (die) knarsend met elkaar paren". Nog niet genoeg? Welaan, dan een derde voorbeeld. Uit het vers „«amen": „terioijl we niets meer spraken streelde ik je tertiaire melkvulkanen". Wie nu zou denken dat Donk de dichter is van modernistische beeldspraak maakt een vergissing. Als hij ten einde raad is zet hij zonder bezwaar flink wat stappen terug om zijn tekort aan te vullen met attributen uit het romantische panopticum: moede kabouters, stoute reuzen en faunen werden gaarne ingepikt. Ik vrees dat Donk nog lang op het poëtische voorjaar zal moeten wachten.
Maar we gaan verder. Naar een man die in een langer leven (hij is op 25 oktober 1907, naar ik meen in Gorredijk, geboren) al dertien boeken heeft geschreven (over kleurenpsychologie, over Deseartes zo goed als over Jac. van Hattum) en die nu met Per slot van rekening, als ik goed geteki heb, aan zijn vierde bundel toe is. Th. Oegema van der Wal doet er zich niet mee kennen als een groot dichter. Wel als iemand die niet zelden leesbare verzen weet te maken. Ook een dichtende prater maar heel wat „verstaanbaarder" dan Albert Donk, gewoon omdat Van der Wal een hekel heeft aan „dichterlijke" taal. Hij zet meteen al in het eerste gedicht „De dichter" de zaak mooi op de kop zoals uit de eerste strofe mag blijken:
Ik ben een dichter, dat is me genoeg verweten als ik het in mijn ijdelheid eens zou vergeten.
En men bedoelde dan een halve zot Ik, die een dichter zag als de griffier van god en van de mensheid het geweten!
Opgemerkt moet -worden dat Van der Wal („en nu maar verder/met mijn daden en mijn dromen/en mijn gedachten, dia zo oud zijn/als de weg naar Rome") nog al eens in de cabareteske, wat te gemakkelijke hoek terechtkorrij. Maar het overheersende thema van zijh bundel — het verzet, de opstandigheid van de oude(re) man en het in toenemend isolement wachten op het einde
— levert toch een handjevol gedichten op die ook bij herlezing overeind blijven. „Conversatie-aal" is daar een van. Ik schrijf de slotstrofen even over:
We worden goed verzorgd, we wonden zelfs- verwend, maar iets is hier volkomen onbekend we hebben alles
wat men maar kan wensen, alleen de liefde niet en dat is alles, mensen. Een dag is lang, nóg langer zijn de nachten. we zitten hier maar braafjes op de dood te machten. Dat is het einde r(ni het liefdeloos festijn.
en ik zal voor de conversatie en de gratis thee verloren ;
Oegema Van der Wal maakte de overgang naar onverbloemd ..anekdotische gedichten" bijzonder gemakkelijk. Ze zijn te vinden in het Belgische bundeltje In de klok van de machine tikt een mens. De inhoud daarvan bestaat uit de al vermelde gedichten, gemaakt door Lucienne Stassaert „naar tekeningen van Carl Bungert" wiens werk ook is opgenomen. De titel was gek genoeg om benieuwd te zyn en de nieuwsgierigheid werd nog (bescheiden) beloond ook. Het gekke is er inderdaad en nu en dan is het nog mooi gek ook. Als Lucienne dat bedoeld heeft met haar seksuele en erotische Science-Fiction-verbeeldingen en niet beoogde een waarschuwende vinger op te heffen voor de ons wachtende toekomst dan verdient zij waardering. Onder meer voor dit fraaie bedenksel:
DEUS MAXIMUM MACHINA kent het antwoord op iedere vraag vergeet echter niet
dit essentieel verschil
in verband met leven en dood vroeg-archaïsche begrippen die wij nu niet langer slikken loopt hij rinkelend af (ga dan liever naar BABOTT de volledig autonome antidepressieve teef
die alel soorten denksport seksupornoaliseert)
"Albert Donk". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1973/11/24 00:00:00, p. 35. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619499:mpeg21:p035
Aangezien we nu toch in de straat der dichteressen zijn aangeland stel ik voor daar nog even te blijven om te zien of het een hoofd- dan wel een zijstraat zal blijken. De eerste die daar vervolgens ontmoet kan worden is Elisabeth Augustin, een schrijfster die lang geleden uit Duitsland naar Nederland „emigreerde"; een eufemisme voor vluchten uit de onvrijheid van het nazi-schrikbewind. De bejaarde schrijfster, in 1903 in Berlijn geboren, werd geïnspireerd tot haar bundel door haar sympathie voor de in Amerika voor hun rechten strijdende negers. Die sympathie kristalliseerde zich in Het onvoltooide leven van Malcolm X — een „epische ballade" waarin „autobiografisch" de kerngebeurtenissen uit het leven van deze in 1965 vermoorde negerleider zijn beschreven. De tekst laat de lezer beslist niet onberoerd omdat er sprake is van een overtuigende inleving bij de schrijfster. Een beetje wonderlijk vind ik dat van deze protestballade een zo pretentieus bock is gemaakt: typografisch goed verzorgd, al laat zich over het lettertype twisten, en geïllustreerd bovendien neg met zes van de originele linoleumplaton gedrukte grafieken van de 37-jarige Westduitse graficus Chiron (Peter Richter) die even aan Hendrik Werkman doet denken. Het werd al met al een bijna bibliofiel aandoend en mooi bock op groot formaat. Maar: vroeg niet Elisabeth Augustins tekst veeleer om tiet uiterlijk van een pamflet?
"Elisabeth Augustin". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1973/11/24 00:00:00, p. 35. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619499:mpeg21:p035
Wat de leeftijd betreft en ten dele ook om de dichterlijke intenties is K(itty) H. R. de Josselin de Jong (ik zag haar dezer dagen nog op een meer dan twintig jaar oude foto met schrijvers van verzetsliteratuur) heel goed te vergelijken met Elisabeth Augustin. Met wel dit verschil dat mevrouw De Josselin de Jong duidelijk romantischer werk schrijft. De titel van haar nieuwste (zevende?) bundel is in dat opzicht duidelijk genoeg: September is een lied in blauw. Een titel die ontleend is aan een der relatief talrijke rondelen in het boekje. Deze versvorm vormt een der aanwijzingen dat de dichteres veel zorg besteedt aan haar techniek. Ook daarom is het jammer dat de uitgever wat zorgeloos te werk is gegaan door de drie afdelingen van de bundel (Een en ander: Geografisch; De kleine wereld) niet zichtbaar van elkaar te onderscheiden. Behalve aktuele protestverzen (Vietnam, Biafra) schreef de dichteres vooral over de natuur, over vroeger geluk en enkele keren over ouderdom en dood. Dat resulteert in niet sterke, maar meestal wel sympathieke gedichten zoals: BEJAARDE De wereld van de kamer is te klein. Zij proeft het voorjaar tussen stoel en muren.
De dag telt meer dan vier en twintig uren,
En God mag weten hoe die uren zijn. Zij is op non-actief: zij is bejaard. Zij heeft de leeftijd -prachtig- der zeer sterken.
Haar handen zouden nog wel kunnen werken,
Maar werken wordt bejaarden nu bespaard.
Zij heeft noch kind, noch kraai: zij heeft de tijd.
Toch, met een kraai kan soms een mens wat praten.
Zij wordt zeer liefdevol met rust gelaten,
De zusters zijn van hoog tot laag bereid. Het leven doet er bitter weinig toe. De dokter lacht, wat zou je nu nog wensen?
Alleen die droom: een winkelstraat vol mensen,
En liever dood te zijn dan nietmeer-moe.
De derde en in dit stuk ook laatste dichteres maakt aan de twijfel over de vraag of het drietal nu in een hoofd - dan wel een zijstraat woont in zoverre een eind dat in elk geval niet gesproken kan worden van een doodlopende straat. Overigens maakt Sonja Prins het je niet gemakkelijk. Tegen de verwachting in eigenlijk omdat de titel van haar (mooi verzorgde) bundel in eerste aanleg deed veronderstellen dat het omgekeerd zou zijn. Want valt -er iets nuehterders te bedenken dan Notities? Waar het precies aan ligt weet ik niet, maar hoewel haar werk ongetwijfeld meermalen intrigerend is ben ik er vooralsnog niet zeker van of het geheel van deze Notities een verdere, diepergaande kennismaking waard is. Incidenteel valt er in de twee afdelingen van deze bundel Kanttekening bij Roszak en andere notities (1—32) respectievelijk Het erf van Odussuis en andere notities (1—66) - beslist belangwekkends te ontdekken. Zoveel zelfs dat je vergeet dat Sonja Prins er een aanvankelijk storende, eigenzinnige spelling op na houdt. Ik denk aan oorlogsherinneringen, aan politieke opmerkingen, aan wat ik zou willen noemen een soort heidens panteïsme. Zaken die dan, vooral in de tweede afdeling, ineens weggedrongen worden door een veelheid aan ..notities" over katten waarvan zin en noodzaak me ontgaan. Kortom ik weet het nog niet. Het beste lijkt me daarom de lezers zelf te laten uitmaken of ze affiniteit hebben met deze dichteres van wie hier twee „notities" volgen. Eerst uit de eerste
afdeling nummer 5: je bent aan 't lezen en je geest valt van 't ene woord in 't andere alsof er hoge treden tussen zijn en steile leemten die de wanden vormen het is grappig dat sommige woordblokken
hoger en steviger zijn daardoor val je en glij je
En als tweede nummer 45 uit de tweede afdeling:
in de oude wortels van dennen en lijsterbessen
wordt uranium opgetast in de vezels en spieren van de aarde leven dezelfde molekulen als in ons bloed
wie is bang voor nirwana? doodbloeden is er niet bij
"K.H.R. de Josselin de Jong". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1973/11/24 00:00:00, p. 35. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619499:mpeg21:p035
In een poging om dit stuk over mannelijke en vrouwelijke dichters in iets als een synthese te doen eindigen werd als laatste Bert Schierbeeks (eerste) bundel De deur gelezen. Een goede keuze in meer dan één opzicht. Het is een sterk en als geheel overtuigend werkstuk waarvan bovendien, als ik dat zo mag zeggen, man en vrouw, leven en dood samen de inhoud bepalen. De dichter schrijft over de dood van zijn bij een verkeersongeluk omgekomen vrouw: de dood, zei Remco is een ontroering ik weet nu beter de dood is een klap sinds we van alles hebben is er van alles kapot
gieren van remmen gerinkel van glas en doodstil liggen op straat alleen
de dood is rood en stil
je laatste woord nog in mijn oor dat is de dood
Gezien de achtergrond van deze bundel aarzel je met het hanteren van literaire maatstaven. Maar omdat de cyclus nu eenmaal is gepubliceerd hoeft een op de vorm betrekking hebbende opmerking toch niet achterwege te blijven. Temeer niet omdat, als Schierbeek met de eenzijdige techniek van de korte verzen wat soberder was geweest, de bundel nog aan kracht gewonnen zou hebben. Nu krijg je als lezer net iets te vaak de indruk — ten onrechte, denk ik — dat het schrijven geen moeite kostte en dat literaire intenties de menselijke overheersen. Die schijn zou vermeden zijn indien een aantal van die korte verzen als ~wij/wij waren/wij waren altijd/wij waren altijd samen/samen 17/ wij" was weggelaten.
Niettemin blijft er veel goeds en ontroerends over. Daarvan tenslotte enkele voorbeelden. Eerst:
DE BOOM Toen ik deze zomer hier kwam zag ik dadelijk dat die ene pijnboom waaronder wij altijd zaten geknakt was door een valwind, zei Juan en ik dacht die zal wel doodgaan maar Pepe zei die blijft wel leven pijnbomen sterven heel moeilijk hij leeft nog
Vervolgens:
•k heb gedroomd en ik werd wakker ik draai me om en dacht
laat ik met haar praten ik heb zo lang
niets van haar gehoord
En als laatste kijk
't is veel erger dan je denkt als je denkt is 't nog erger
Schierbeek besluit zijn bundel met een „stelling":
het gedicht i- zijn uitleg de uitleg is het gedicht het gedicht heeft geen uitleg het gedicht legt de uitleg weg
Dat is juist. Het gaat echter alleen op als de gedichten goed zijn; trefzeker en verstaanbaar. In Schierbeeks bundel is dat gelukkig het geval en dat is toch wel een zo zeldzame ervaring dat het niet overbodig leek het met zoveel woorden te zeggen.
RUDI BOLTENDAL
(JACQUES JANSSEN — Het raam staat open. Uitgave: Van Gennep, Amsterdam; geïllustreerd, plm. f 5. ALBERT DONK — Pik in 't is winter. Uitgave: Stichting De Beuk, Amsterdam; 28 blz., f 4.90 Th. OEGEMA VAN DER WAL — Per slot van rekening. Uitgave: Paris-Manteau, Amsterdam; 48 blz., f 9.90. LUCIENNE STASSAERT — In de klok van de machine tikt een mens. Uitgave: Yang. Gent — Nijgh en Van Ditmar, Den Haag; 37 blz., geïllustreerd f 8.50. ELISABETH AUGUSTIN — Het onvoltooide leven van Malcolm X. Uitgave: Thespa uitgeverij, Koninginneweg 164, Amsterdam; groot formaat, met zes lino's in kleur, f 14. K. H. R. DE JOSSELIN DE JONG — September is een lied in blauw. Uitgave: Leopold, Den Haag; 39 blz., f 8.90. SONJA PRINS — Notities. Uitgave: De Bezige Bij, Amsterdam; 67 blz., f 7.50 BERT SCHIERBEEK — De deur. Uitgave: De Bezige Bij, Amsterdam; 71 blz., f 9.50).
"Bert Schierbeek". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1973/11/24 00:00:00, p. 35. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619499:mpeg21:p035
(Van een onzer redacteuren)
AMERSFOORT — Minister Van Kemenade is er zelf ongetwijfeld voor een deel voor verantwoordelijk, dat zijn plannen een storm van kritiek hebben opgewekt. Al dan niet bewust heeft hij de indruk gewekt een soort revolutie in onderwijsland voor te Dereaden. De twee voornaamste exponenten daarvan zijn de integratie van kleuter- en lager onderwijs en het samenballen van de eerste drie of vier jaar van alle vormen van voortgezet onderwijs in de middenschool. „Een gigantische operatie" heeft dr. Van Kemenade bij verschillende gelegenheden het samensmelten van kleuter en lagere school genoemd. V gems liet hij steeds een aantal indrukwekkende cijfers vallen van scholen, leerkrachten en ouders, die bij de operatic betrokken zullen raken. Wie dan nog niet onder de indruk was. moest wel gezegend zijn met een grote mate van nuchterheid.
Een voorbeeld van die laatste categorie is Marinus Baaijens. Hij wordt vermoedelijk, zoals gemeld, voorzitter van de Innovatiecommissie Basisschool, die Van Kemenades „gigantische operatie" zal begeleiden en daar richting aan geven. De heer Baaijens is de laahet land, die kleinerend wil spreken over wat er gaat gebeuren, maar toch wijst hij er met klem op dat niet alles wat de minister heeft aangekondigd volslagen nieuw en onbekend is in onderwijsland.
„Men heeft gedaan, alsof Van Kemenade iets geheel nieuws heeft verzonnen," constateert de heer Baaijens. Hij spreekt van „eerder een bescheiden samenvatting van wat er al lang binnen het onderwijs leefde". En niet alleen in kringen van het onderwijs, maar ook binnen de politieke partijen. Een klein onderzoekje heeft hij uitgevoerd om die bewening met bewijzen te staven.
De heer Baaijens heeft de verkiea's van d- ilende pa -tijen en de actieprogramma's van de vakbonden naast elkaar gelegd, speciaal waar het de wensen op onderwijsgebied betreft. Daarin worden als minimumeisen geformuleerd voor de nieuwe basisschool: 1) zij moet reële ontwikkelingskansen bieden aan sociaal, economisch
of lichamelijk achtergestelde kinderen; 2) zij moet een continu verlopende ontplooiing van de indi\ .duele leerling garanderen; 3) inhouden en werkvormen moeten zodanig zijn dat de vermaatschappelijking van het onderwijs tot zijn recht komt.
Behalve politicus (jarenlang wethouder voor de CHU in Sneek) is de heer Baaijens ook voldoende onderwijsman (in zijn Sneker tijd leraar pedagogiek aan de christelijke pedagogische aoadern sinds drie jaar directeur van de afdeling kleuter-, basis- en buitengewoon onderwijs van het Christelijk Pedagogisch Studiecent rum in Hoevelaken) om te doorgronden wat zulke ■i betekenen voor de man en de voor de klas. Hij heeft de wenan de politici vertaald in onderwijskundige termen.
Dat leidde tot het volgende lijstje: 1) individualisering; 2) differentiatie: 3) ontwikkeling van de persoonlijkheid; 4) ontwikkeling van het sociaal gedrag: 5) ontwikkeling van de creativiteit; 6) gebruik van de juiste diagnostiserende methoden en middelen; 7) gebruik van adequate remediërende methoden en middelen; 8) integratie van het schoolgebeuren in het leven van gezin, wijk, regio enzovoort tot en met „mondiaal" denken. Geen enkele schoolmeester zal in die opsomming één onbekend woord aantreffen. De heer Baaijens stelt verder nadrukkelijk, dat er op veel scholen al heel wat van het bovenstaande wordt gerealiseerd.
~Er zijn veel scholen, waar al zinnige ] in deze richting gebeuren," zegt de toekomstige voorzitter van de Innovatiecommissie Basisschool. „Ik heb ervaren, dat er veel goedwillende en bekwame mensen zijn," zo borduurt hij voort op hetzelfde optimistische thema. Die uitspraken zijn niet alleen gebaseerd op ervaringen in de Sneker periode (voor de vuist weg rollen er een. paar namen uit de mouw van Friese „voorbeeldscholen"), maar ook op wat de heer Baaijens meemaakte in andere delen van het land. Hij wijst ook op de populariteit van een methode als „Veilig leren lezen", die van de onderwijzer duidelijk een moderne manier van denken en werken vraagt en op goed ingeburgerde bezigheden als niiveaulezen en -rekenen.
„Er gebeurt al veel ondanks de wet," is een van de uitspraken van de heer Baaijens. Hij bedoelt daarmee, dat verreweg de meeste inspecteurs best een oogje dicht wilden knijpen wanneer een school wat afstand wilde nemen van het strakke klassikale systeem. Dat laatste is toch nog te weinig gebeurd, zo stelt de heer Baaijens desondanks. Als een van de „schuldigen" noemt hij de onderwijzersopleidingen, die naar hij zegt niet mogen doen wat zij graag zouden willen.
De pedagogische academie zou de socialisering van de (aanstaande) onderwijzer meer moeten benadrukken, vindt de heer Baaijens. De studenten leren wel met kinderen om te gaan, maar met volwassenen (collega's, ouders) moeiten zij zich maar zien te redden. Om zijn volledige bevoegdheid („hoofdakte") te halen moet de student van alles en nog wat weten en kunnen, maar hij wordt veel te weinig opgeleid tot schoolleider.
In de loop van het gesprek komt de heer Baaijens verschillende malen terecht bij de onderwijzersopleiding. Na 1975 of 1976 mag er geen onderwijzer meer worden opgeleid voor de „oude" lagere school, vindt hij. Weliswaar schat hij dat de huidige lagere school en de kleuterschool niet binnen tien jaar tot het verleden zullen behoren, maar in een jaar of vier moet er naar hij verwacht dootr zijn commissie „iets reëels gedaan kunnen worden". De pcdagogische academies zouden daar al op moeten inhaken, zegt de heer Baaijens. Hij is er tevens van overtuigd, dat deze instituten dat graag zullen doen.
„Er is geen schoolsoort, die zichzelf zo discutabel stelt," zegt de heer Baaijens van de onderwijzertsopleidingen. Nergens durft men zoveel slechts over zichzelf te zeggen. De voorzitter van de Innovaitiecommissde Basisschool verwijt de achtereenvolgende regeringen geen of te weinig gebruik te hebben gemaakt van de „op zelfbeschuldiging lijkende bezinning" in die kring.
Letterlijk alles is naar hij zegt binnen de pa's in Nederland ter discussie gesteld. De daaraan verbonden werkzaamheden betekenden vaak een loden last voor de mensen in kwestie. Niettemin zijn de programmaveranderingen altijd voortgekomen uit eigen werkgroepen, volgens de heer Baaijens „in de hoop dat er eens een grote zwaai mogelijk zou worden".
Aan goede wil is geen gebrek bij de onderwijzers en onderwijzeressen. Die uitspraak baseert de heer Baaijens onder meer op de belangstelling voor heren bijschohngscursussen van „zijn" CPS. Hoewel er voor hen geen enkel financiële verbetering in zat, hebben vele honderden mannen en vrouwen de laatste tijd de kans aangegrepen om wat meer vat te krijgen op het werken met speelleerklassen. Zij deden dat in _e hoop een grotere vakbekwaamheid te verwerven. In Aat licht betreurt de heer Baaijens het, dat de betreffende cursus niet wat meer diepgang kon hebben.
Voornaamste taak voor de Innovatiecommissie Basisonderwijs is volgens de voorzitter in eerste aanleg het „bij elkaar harken en in structuur brengen" van wat er reeds gedaan wordt. Overigens acht de heer Baaijens het verstrekken van informatie alleen niet toereikend. Naar zijn mening is situatietraining nodig: onderwijzer A wil niet alleen weten dat college in niveaugroepen werkt, maar hij wil hem ook daarmee zien werken. Dat is te realiseren. Een mogelijkheid daartoe is dat er twintig uren meer op het jaarrooster worden gezet of dat een of meer vakanties een dag korter worden. De benodigde tijd komt dan automatisch beschikbaar.
Een van de moeilijkste obstakels voor de vernieuwing Is volgens de heer Baaijens het feit, dat een onderwijzer geneigd is te denken in klassen. De „nieuwe" onderwijzer daarentegen zal moeten denken in groepen. Hij zal ook duidelijk bereid moeten zijn de deur open te zetten naar zijn collega's. Een moeilijkheid is. dat de onderwijzer zijn werk altijd heeft kunnen verrichten binnen de vier muren en de (gesloten) deur van het lokaal, waar hij het alleen voor het zeggen heeft. Voor de heer Baaijens is het een open vraag, of een deel van hen niet mede met het oog daarop dit beroep heeft gekozen.
Een kind brengt per week 25 van de 168 uren op school door. Toch is het aandeel van de school in de opvoeding groter dan 2 5-168ste. Het kind wordt er „beïnstrumenteerd": het leert er waarnemen, spreken en oordelen. Dat geeft de school een duidelijke verantwoordelijkheid jegens de ouders. Over dat moeilijke probleem zegt de heer Baaijens. dat veel ouders bijna uitsluitend geïnteresseerd zijn in de prestaties van hun eigen kind. Hij veroordeelt dat niet zonder meer, doch stelt dat men hun dat in deze diploma-wereld nauwelijks kwalijk kan nemen. Niettemin acht hij een andere insteling nodig: „Want als christen kun je deze maatschappij niet goed vinden. En vermaatschappelijking van het onderwijs betekent dus ongetwijfeld tevens bouwen aan een andere samenleving."
Marinus Baaijens
"'Nieuwe' basisschool is niet helemaal nieuw". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1973/11/24 00:00:00, p. 35. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619499:mpeg21:p035