Misverstanden moeten als het even kan de wereld uit Vandaar eerst even dit: Begin december kreeg ik een brief van de heer D. van Ulzen, directeur van uitgeversmaatschappij Holland. Hij wees erop dat de vele jaren door hem verzorgde reeks De Windroos niet, zoals uit een stuk van mij kon worden afgeleid, was overgedaan aan uitgeverij Bosch &, Keuning maar dat de publikatie van de reeks „voorlopig gestaakt" was. Maar, voegde hij er aan toe: „Het U mogelijk dat wij over enkele jaren deze reeks weer gaan voortzetten." en: „Wij blijven doorgaan met het uitgeven van poëzie. Zojuist zijn bij ons drie nieuwe bundels verschenen. Volgend jaar zullen ook nieuwe bundels bij ons verschijnen en zelfs ook debuten." Een en ander gebaseerd op een door Jan van der Vegt, Hans Andreus en Van Ulzen gemaakte keuze waarbij deze redaktie zich, zoals bij De Windroos wegens het abonnementensysteem wel moest, niet langer wil binden aan een bepaald aantal bundels per jaar.
Behalve dat de lezers nu volledig op de hoogte van de feiten zijn is meteen ook verklaard waarom voor dit artikel een gerichte keuze is gemaakt uit de voorraad op bespreking wachtende bundels gedichten. Immers wat lag meer voor de hand dan aandacht te geven aan de titels die intussen bij Holland zijn verschenen en aan die welke werden opgenomen in de nieuwe reeks Seismogram, in de praktijk althans vooreerst de opvolger van De Windroos. Want per slot heeft Ad den Besten nu de redaktie van Seismogram en werd voor die serie ook de mogelijkheid van een jaarabonnement (6 bundels voor 30 gulden) geopend.
Van dat zestal zijn intussen vier bundels verschenen. Voldoende om enig inzicht te krijgen in de betekenis van de nieuwe, niet van pretenties vrij zijnde onderneming: „De titel Seismogram bedoelt uitdrukking te geven aan de gedachte, dat dichters bij uitstek gevoelig zijn voor de ondergrondse trillingen van hun wereld, van hun tijd." Het is mooi gezegd, het is ook een bewering die in haar algemeenheid niet onjuist is. Alleen: wat de dichters van de eerste vier bundels ervan waar maken houdt, om die conclusie meteen maar te geven, niet over.
Ad den Besten
Thera Coppens
"Den Besten en Seismogrammers dichten te vuur en te gras". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/01/05 00:00:00, p. 29. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619532:mpeg21:p029
"Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/01/05 00:00:00, p. 29. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619532:mpeg21:p029
Voor daar wat nader op in te gaan dient eerst iets gezegd over Ad den Besten. Zijn onder de titel Dichten als daad aangekondigde verzameling „Opstellen over hedendaagse poëzie" is blijkbaar nog niet verschenen zodat ik me moet beperken tot zijn buiten de Seismogramreeks gehouden bundel Een stem boven het water uit. Dit is in zoverre onbevredigend dat er minder zicht verkregen kan worden op hetgeen Den Besten beweegt als selekterend redakteur. Daar is te meer behoefte aan omdat de gedichten van Den Besten in de allermeeste gevallen zwak of zonder meer slecht zijn. Hij forceert zich doorlopend, hanteert alsof het niks is grote woorden en werkt irriterend met zijn gebruik van „duistere" („voor de vuuraanbidders, de pyromaanmannen en -maanvrouwen") of nietszeggende („voor K. H. Miskotte die in Voorst is gaan wonen"; „voor Willem Barnard die in Ellecom is gaan wonen" — nou en?) opdrachten.
Een bundel kortom die niets losmaakt, zelfs nauwelijks ergernis, maar die wel de vraag doet opkomen wat zon ongetwijfeld goed bedoelende maar machteloze dichter nu als redakteur van een reeks voor publikatie geschikt acht. Nou, de verrassingen respectievelijk toevalligheden blijken vele. Den Besten, zelf geobsedeerd door vuur en daarnaast gecharmeerd door gras en weiden, kreeg zijn dichterlijke voorkeuren rijkelijk toegeworpen. Niet alleen heet de eerste Seismogrambundel Jacht op de zon, Wilna Burger werkt ook nog met gras als thema: „Het gras is uit het niets tevoorschijn gekomen" en „het (gras) huilt een keer hard en het ademt". Daar kan Den Besten met zijn „lief gras" niet tegenop. Evenmin trouwens als tegen deze enormiteit in „De dood in de polder": „Het kikkerdril, dat ijzersterke marmer/die zuil van vruchtbaarheid in de wei/is weggeroest." Zou dichterlijke vrijheid dan toch geen grenzen hebben?
"Den Besten zelf". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/01/05 00:00:00, p. 29. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619532:mpeg21:p029
Van de geen buit opleverende Jaclit op de zon maar snel over op De getekende dag van Dirk Kroon. In tegenstelling tot de debuterende Wilna Burger (bijna 48) is de 27-jarige Kroon met zijn derde bundel al een relatief ervaren man. Ook een opdracht aan Victor E. van Vriesland en een aan Kafka ontleend motto wekken enige verwachting, al hou je na een paar bladzijden je hart wel vast: Dirk Kroon is de derde grasdichter zogezegd. Een feit waar hij trouwens rond voor uitkomt: niet voor niets noemde hij zijn tweede bundel Hutselen met gras. Dit wonderlijke grazige gedoe latend voor wat het is kan gezegd worden dat Kroon een goed gedicht weet te schrijven maar dat hij onvoldoende vrij is van gemaniëreerdheid. Met als gevolg dat wat hij te zeggen heeft er (nog) niet altijd overtuigend uit komt. Dat geldt niet voor onder meer dit vers: Langs dichtgegroeide greppels staan autowrakken verlaten vogels liggen uiteengereten rond startbanen nu moet ik de strandjutter nog spreken maar er is echt wel moeite gedaan om je te bereiken zie je Jan van Harten (net 28) is met de redakteur van de ene naar de andere reeks overgegaan. Zijn eerste bundel was onderdeel van De Windroos, de tweede, Tussen liguster, staat in het Seismogram. En, alsof Den Besten er zelf de hand in heeft, wat staat er in het vierde gedicht? Inderdaad: gras — „tam oud gras". En hoe is de titel van Van Hartens vijfde vers: „Het vuur". Overigens zijn het deze keer wel minder opdringerige beelden omdat de dichter voor meer dingen oog heeft: vogels (eenden vooral), vee, de spoorwegen. Gezien zijn kennis van zaken moet Van Harten „in het noorden des lands" wel bij NS werkzaam zijn. Het aardige daarbij is dat die kennis hem niet heeft belet enkele best leesbare gedichten te schrijven: „Vertraging" en „Noodslachting" bijvoorbeeld. Overigens ontgaat me waarom in dat laatste vers over „vieze friese koffie" gesproken moet worden. Ik vind koffie in de allermeeste wachtkamers elders zeker niet minder vies.
Een ander, heel ernstig bezwaar heb ik tegen het gedicht „Grys" waarin de vergelijking tussen vlees in diepvries wagons en mensen die ooit in andere wagons hun dood tegemoet reden volstrekt misplaatst is. Het is zeer waarschijnlijk dat Van Hartens leeftijd hierbij een rol heeft gespeeld maar vreemd blijft het dat Den Besten dit gedicht, dat meer verkeerde regels bevat, toch heeft geaccepteerd. Opdat de lezers zelf kunnen oordelen laat ik het hieronder volgen. Er moet wel bij bedacht worden dat het in de bundel een uitzondering is en dat Van Harten ook betere dingen weet te schrijven. De inzet van „Grijs" is daar trouwens een bewijs van:
De monotone donkere cadans over de einden der rails diep in de nacht stervend. Vuile witte diepvries wagons.
Hoe zwaarder en dieper de tonen destemeer hangt er binnen ijskoud op scherpe haken overgebleven en ingevroren
Vlees van lammeren, zeugen en beren. Alle magere slaperige meneren en mevrouwen
die nog wat Duits probeerden te lezen op reis naar het laatste oosten toen. Geen zou de reis kunnen overdoen.
Onmogelijk dicht op elkaar gepakt. Export geschiedde aan de slacht vooraf.
Stoomtrein langs uitgestorven dorpen met de eentonig verduisterde stations. Trein die er vol aankwam en leeg ging.
Een grijs stuk volksverhuizing.
"Dirk Kroon". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/01/05 00:00:00, p. 29. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619532:mpeg21:p029
Het vierde Seismogram deeltje is van Thera Coppens (26) die er de voor de inhoud karakteristieke titel Woordenboekje voor heeft gekozen. Spelen met woorden gaat haar niet zelden goed af. Eerst heeft ze dan al intens geobserveerd trouwens en wat haar daarbij trof wordt in verschillende gevallen met alledaagse, weer opgeladen woorden aan de lezers doorgegeven. Dat lukt vooral in de eerste helft van het boekje. Daarna overtrekt Thera Coppens de zaken nogal eens waardoor het fout gaat. Wat na dit debuut zal komen is daarom onzeker. Gedichten als het hieronder volgende zijn te schaars om alle hoop te hebben: In deze stad moeten de straten wijken voor de gedachte dat de smalle vensters schietgaten zijn de voorbijganger is in levensgevaar - elke buurvrouw is een moordvrouw elke stoeprand is de rand van de dood en onder tweedehands auto's liggen derdehands mensen de hemel te ontwijken. De hier te bespreken bundels van uitgeverij Holland dragen bekende namen: Hans Andreus, Willem Barnard (eerder: Guillaume van der Graft), Maria de Groot. Over de laatste maar het eerst wat gezegd, minder vanwege haar vrouwzijn dan wel omdat haar bundel Wilgetak een episch gedicht bevat. Een de laatste jaren zeldzaam genoeg geworden genre om er recht voor te gaan zitten. Wel, reeds ver voor de laatste bladzij was ik vol mismoedigheid en teleurstelling al weer onderuitgezakt. Voor deze symboliek en beeldspraak ontbreekt mij het zintuig. Ik heb eerlijk mijn best gedaan, maar de woorden bleven woorden. Het enige zinvolle dat ik weet te bedenken is een fragment van de omslagtekst over te schrijven ter oriëntering van anders gestemde lezers. Zij moeten daarom weten dat Maria de Groot „het leven (heeft) voorgesteld als een reis". „Drie mensen vinden elkaar en beginnen die reis: Wilgetak, de zoeker en dichter; Johannes, de zonderling, de naar het geestelijke ingekeerde mens; Cithera, de vrouw „ benevens " hun schipper en gids Polo, een demonische figuur, die de dood symboliseert."
Om te bewijzen dat ik de bundel gelezen heb formuleer ik er enkele vragen over. De eerste: Waarom koos de dichteres wel verschillende types mannen maar plaatste zij naast hen Cithera als „de" vrouw? Werd het anders te ingewikkeld of staat C. misschien voor de dichteres? Verder zou ik best eens willen weten wat uitgerekend muskusratten moeten onder de plinten van een schip en, laatste vraag, sinds wanneer vlierbessen „bedwelmend" zijn in plaats van vlierbloesem'
"Thera Coppens". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/01/05 00:00:00, p. 29. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619532:mpeg21:p029
Nee, dan voel ik me stukken vertrouwder bij het werk van Hans Andreus zoals dat te vinden is in Vehikel, een al eerder verschenen bundel, en bij zijn recente Om de mond van het licht. De eerstgenoemde bundel bevat drie afdelingen. Daarvan is de eerste de beste met een paar aan miniaturen herinnerende gedichten en met enkele die wat filosofisch van inhoud zijn; de „Tien tijdgedichten" vind ik matig tot zwak; de afdeling „Kort religieus" is al hierom van belang omdat het daar te vinden vers „.. .dead letters sent" dat met regels als „Ik schrijf je alsof je iemand bent / die op een brief wacht, op mijn woorden(...) / Maar zo is het niet. Wat moet je met brieven? / En ieder woord komt bij de terug" een signaal blijkt te zijn voor wat in de nieuwste bundel zou volgen.
„Een kleine case history" noemt Andreus het geheel in de ondertitel. Anders gezegd: het bevat de reflektie van een crisis die de dichter heeft doorgemaakt: „Ik kan haast niet meer denken I en ook de vlucht I in het gedicht I mislukt" of: „Wat ik dacht te zijn geweest I kan ifc nu wel vergeten / onmogelijk meer te liegen / bij dit langzame doodgaan in / het licht van een vrijere psyche I dan die binnenin." Door de openheid en de persoonlijke echtheid is Om de mond van het licht een ontroerende bundel geworden met als een van de mooiste gedichten dit: Ifc denk de echte dood is zo licht als een veertje dat je wegblaast in een lucht bol van zon en dat schommelend verdwijnt in het licht dat schijnt alsof er in de verste verte nooit een eind aan komt.
"Hans Andreus". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/01/05 00:00:00, p. 29. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619532:mpeg21:p029
In tegenstelling tot Andreus die haast jaar op jaar minstens één nieuwe bundel publiceerde heeft Van der Graft lange tijd niets van zich laten horen. In 1964 maakte hij een keuze uit zijn gedichten, in Na veertig bundelde hij nu „schrijfschraapsels" uit de jaren 1960 tot en met 1972. Wat daarvan nog voor rekening komt van de „oude" dichter Van der Graft en wat voor die van Barnard valt niet met zekerheid na te gaan. Het waarschijnlijkst lijkt me dat het aandeel van de „nieuwe" Barnard overheerst. Want hij mag dan een „romanticus" zijn gebleven, de vroegere weleens bijna gladde routine waarvan Van der Graft zich soms bediende lijkt voor een groot deel verdwenen. Het is strakker geworden en het biedt de lezers meer houvast. Zelfs daar waar je geneigd bent om te spreken van eigentijdse domineespoëzie. Er valt dus veel te bewonderen in deze bundel. Teveel om op te noemen of om met voorbeelden te illustreren. Daarom beperk ik me tot de cyclus „Een weekje Terschelling" en tot de serie „Wie einst in Mai" met gedichten die vonken en schitteren. Oordeel zelf maar. Eerst aan de hand van nummer 9 over Terschelling: Plotseling gaat de wind liggen een hond in zijn mand? een ram bij de schapen? En plotseling groeit hij tot een stier tussen de stapelwolken. Een lichtval lang staat hij daar, staat hij hier. Dan krimpt hij en grijpt de kans een kind te worden, windstil spelend in het gras. En tenslotte nog nummer 3 uit de Mai-cyclus: Vogels kunnen het niet opnemen tegen straaljagers want die verzetten de horizon vogels houden zich aan de einder binnen de perken van de dag RUDI BOLTENDAL (AD DEN BESTEN — Een stem boven het water uit; f 6,25. De vier bundels uit de Seismogramreeks — Jacht op de zon; De getekende dag; Tussen liguster en WoordenboeJcje — kosten los gekocht f 5,90 per titel en in abonnement f 30 per jaar voor zes bundels. Uitgaven van Bosch en Keuning, Baarn. De bundels van MARIA DE GROOT en HANS ANDREUS kosten f 5,98, die van WILLEM BARNARD f 8,90. Uitgaven van Holland, Haarlem).
"Barnard-Van der Graft". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/01/05 00:00:00, p. 29. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619532:mpeg21:p029
(Van een onzer redacteuren)
SNEEK — De tijd is al lang voorbij dat het beroepsonderwijs echte vakmensen afleverde. Men spreekt daarom de laatste tijd graag over beroepsvoorbereidend onderwijs. Dat geldt met name voor de laagste categorie, zoals de lagere technische scholen. Ook binnen het middelbaar en hoger technisch onderwijs is men zich bewust van het feit, dat de jongelui die met een diploma deze scholen verlaten nog een paar jaar praktijkervaring nodig zullen hebben om all-round vakmensen te worden. Toch doet men tijdens deze laatste opleidingen al het mogelijke om de toekomstige technici kennis te laten maken met een stuk bedrijfspraktijk. Het meest specifieke middel daartoe is de praktijkstage, die zowel op de mts als op de hts één jaar duurt op een totale cursusduur van vier jaar.
Joute de Graaf
"Vakman word je alleen in de praktijk". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/01/05 00:00:00, p. 29. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619532:mpeg21:p029
Het tot nu toe gevolgde systeem omschrijft de heer De Graaf als „ieder voor zich en God voor ons allen". Elke school heeft zijn eigen adressen. Het is niet onmogelijk, dat een aantal daarvan „renteloos" blijft liggen. Spitst de situatie zich nog verder toe, dan zouden de drie scholen in Friesland wel eens concurrenten van elkaar kunnen worden. De leerling en zijn opleiding zouden dan niet meer centraal staan en dat acht de heer De Graaf een ontoelaatbare toestand.
Sprekend over de bouwkunde-leerlingen stelt de heer De Graaf, dat deze in grote lijnen twee kanten uit gaan: naar de overheid (woningbouwverenigingen, dienst en Gemeentewerken) en naar het bedrijfsleven (bouwbedrijven, architectenbureaus). In het algemeen is de begeleiding van de kant van het stage-verlenende bedrijf het best bij de overheid. Daar let men minder scherp op de produktiviteit.
Particuliere bedrijven denken meer in termen van: houdt de stagiaire mijn mensen niet van het werk? en in het verlengde daarvan: hoeveel geld kost mij zon jongen? De heer De Graaf signaleert een tegenstrijdigheid in die laatste denkwijze. De bedrijven willen graag mensen, die zelfstandig kunnen werken, zegt hij, maar waar anders dan in de praktijk kan dat geleerd worden?
In de bouwwereld bestaat een regeling, waarbij de stagiaire zon 350 gulden per maand verdient. Sommige bedrijven zijn wel bereid hem 1000 gulden per maand te betalen, maar dat betekent bepaald niet dat zon bedrijf geschikter is voor een stage. Het belangrijkste is, dat de mts-er wat leert tijdens zijn stage. De financiële vergoeding is daarbij van secondair belang.
Van belang is volgens de heer De Graaf, dat er een landelijke leerovereenkomst wordt ontworpen, waarin de rechten en plichten van de stagiaire worden geregeld. In de elektrotechniek en de werktuigbouwkunde bestaat zelfs nog geen aanzet daartoe.
Eén keer is een leerling van de Sneker mts op straat gezet, toen een bouwbedrijf de personeelsomvang moest inkrimpen. Hoewel hij begrip heeft voor het feit, dat een werkgever uit sociale overwegingen liever een gezinshoofd in dienst houdt dan een tijdelijke „vreemde eend" als een stagiaire, meent de heer De Graaf toch dat een dergelijke handelwijze een voorbeeld is van korte-term ijn-d enken.
In mts-kringein ls reeds luidop de vraag gesteld, of het praktisch jaar nog zinvol is, nu er op het middelste niveau steeds minder functies ontstaan. Daar kan best over gepraat worden, vindt de heer De Graaf. Voorlopig beantwoordt hij de vraag naar de zin van het stagejaar echter ondanks alle problemen nog bevestigend.
"Concurrenten". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/01/05 00:00:00, p. 29. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619532:mpeg21:p029
Het klinkt vrij eenvoudig: een praktijkstage van een jaar. Voor de scholen levert dat echter nogal een paar problemen op. Men kan namelijk niet zonder meer een paar jongelui bij een bepaald bedrijf droppen. Allereerst moet men de zekerheid hebben, dat het bedrijf ln kwestie dle activiteiten uitvoert die ac betreffende jongeman in het kader van zijn studie moet bestuderen en uitoelenen. Belangrijker wellicht is nog «« vraag, of het bewuste bedrijf in staax en bereid is tot een goede opvang van de stagiaire.
Het is namelijk bepaald niet de bedoeling, dat deze wordt beschouwd ais een goedkope werkkracht. Weliswaar mag hij best eens de handen mt ac mouwen steken voor een eenvoucug karwei, maar hij moet toch zeker ook de gelegenheid krijgen op zijn eigen (toekomstige) niveau aan de slag ie gaan. Nog een praktisch probleem: ac stagiaire moet eigenlijk geplaatst kunnen worden op niet te grote afstand van mts of hts, opdat de reis met ie bezwaarlijk wordt voor hem en voor ac leraar, die hem in de loop van de stage nu en dan komt opzoeken. Uit onderwijskundig oogpunt is die begeleiding van het grootste belang.
Bij het middelbaar technisch onderwijs wordt het plaatsen van de stagiaires zo langzamerhand een moeilijk karwei. De heer Joute de Graaf uit Sneek, leraar bouwkunde aan de christelijke mts in die stad en als zodanig tevens belast met de begeleiding van de stage-lopende leerlingen, plaatst de problemen ia een breder kader. Krachtens zijn doelstellingen wil het middelbaar technisch onderwijs zijn leerlingen een opleiding geven voor functies op middenkademiveau. Op verschillende vakgebieden doet zich thans echter de ontwikkeling voor, dat er op dat niveau steeds minder banen zijn.
Eigenlijk geven de mts-en hun leerlingen een gekleurd beeld mee, vindt de heer De Graaf. Men zou beter de jongens (het aantal meisjes is nog altijd te verwaarlozen) aan het begin van hun studie kunnen voorhouden: de mogelijkheid bestaat, dat jullie een middenkaderfunctie krijgen. In de bouwwereld is de situatie overigens wat rooskleuriger. Daar zijn op dit moment en waarschijnlijk ook in de toekomst nog altijd mensen nodig als tekenaars, uitvoerders en opzichters. In sectoren als de werktuigbouwkunde en de elektrotechniek ontstaan echter door de steeds verdergaande specialisering steeds meer hoge functies en dunnen de middelbare langzaam uit.
Zoiets blijft niet zonder gevolgen. Enkele jaren geleden kon de Sneker mts bijvoorbeeld zonder veel moeite vijf stagiaires „kwijt" aan de marine. Daar heeft men thans echter veel minder stageplaatsen. Zelfs werkt men er al met een wachtlijst. Ook Philips, tot voor een paar jaar een goede „afnemer", kan thans veel minder mensen plaatsen. Dezelfde trend valt waar te nemen bij vrijwel alle andere bedrijven.
Al met al voldoende redenen om de vinger aan de pols te houden, vindt de heer De Graaf. Hij heeft het gevoel, dat het hier gaat om structurele ontwikkelingen. Bepaald niet als enige vertegenwoordiger van de Friese mts-en vreest hij dat het toelaten van meer leerlingen op de bestaande scholen en-of het stichten van nieuwe scholen betekent, dat de scholen zichzelf en vooral de leerlingen de das om doen.
Van overleg en samenwerking tussen de drie Friese mts-en bij het plaatsen van de stagiaires is tot dusverre nauwelijks sprake. Nu de markt krapper wordt, zou dat anders moeten, vindt Joute de Graaf. Zijn voorstel is: maak een pool van de stage-adressen, waarover men gedrieën beschikt. Daar zou een soort groslijst tegenover moeten staan met de namen van kandidaten voor een plaatsje. Eventueel zou zoiets kunnen gebeuren per vakgebied: bouwkimde, werktuigbouwkunde, elektrotechniek en elektronica.
"Goede opvang". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/01/05 00:00:00, p. 29. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619532:mpeg21:p029