In de 45 jaar (1878—1923) dat Frederik van Eeden een dagboek heeft bijgehouden achtte hij de uiteenlopendste zaken het noteren waard. Zijn grootste constante schijnt het weer geweest te zijn" er is nauwelijks één aantekening in de dagboeken te vinden waarin geen opmerking over de weersgesteldheid voorkomt. Meteen daarna volgen in de rangorde der frekwentie de mededelingen over van Eedens lichamelijk en geestelijk al dan niet welbevinden. Mee door de veelvuldige herhaling ervan al evenmin erg opwindende lektuur. Wat aantrekkelijker wordt het als het gaat over Van Eedens werkzaamheden en aktiviteiten, over zijn schrijverij en zijn lezingen, zijn reizen en trekken. Opmerkelijk beginnen de dagboeken te worden als er bericht wordt over ontmoetingen en contacten met allerlei mensen, vooraanstaande zo goed als onbekende. Het kernstuk evenwel is de vele jaren durende bekeringsgeschiedenis: Van Eedens overgang naar de rooms-katholieke kerk.
De inhoud van de laatste twee delen van het Dagboek (de eerste twee werden hier een jaar geleden besproken) mag nu in heel grove lijnen geschetst zijn, de problemen waarvoor deze beide boeken mij stellen zijn er allerminst mee opgelost. Uiteindelijk zal een zo redelijk mogelijke beschrijving gegeven moeten worden van wat op net iets meer dan duizend bladzijden is gelezen. Omdat volledigheid op voorhand al onmogelijk was diende een keuze te worden gemaakt met de daarmee samenhangende bezwaren van subjektiviteit en betrekkelijke eenzijdigheid.
Tot de dingen die Van Eedens leven mede beheersten behoren de geldzorgen waarover hij zich om de paar maanden beklaagt. Ten onrechte, want niet alleen bezat hij het steeds in waarde toenemende, vrij laag belaste landgoed Walden, ook zijn gebrek aan contanten was niet zo dat men medelijden met hem moet krijgen, al dient wel gezegd dat een hele „hofhouding" op zijn kosten leefde. Op 9 maart 1912 beklaagde Van Eeden zich weer eens over zijn geldnood. Maar de avond tevoren had hij niettemin met de pianiste Elly Ney en haar man champagne gedronken en kaviaar gegeten. Een enkele keer bekende Van Eeden tegenover zichzelf dat zijn manier van leven royaal was. Er afstand van doen lukt hem echter niet. Voorzover periodiek binnenkomende cheques van een rijke Zweedse vriend en de jaarlijkse royalties van zijn boeken (doorgaans rond 5000 gulden) onvoldoende bleken diende hij daarom voor aanvullende inkomsten te zorgen.
Gustav Landauer
Frederik van Eeden (een karikatuur uit 1917)
"Kreeg jij ook die kinderlijke nonsens van Van Eeden? vroeg Landauer aan Buber". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/02/23 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619574:mpeg21:p037
"Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/02/23 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619574:mpeg21:p037
Een redakteurschap van De Groene Amsterdammer en het meewerken aan kranten als De Telegraaf en de Frankfurter Zeitung brachten kennelijk onvoldoende soelaas zodat het lange winterseizoen benut werd om in alle mogelijke plaatsen „omdat ik wat verdienen moet" lezingen te houden. Van harte ging dat, ondanks de belangstelling en de weerklank, blijkbaar niet: „het heele lezingen-gedoe heeft iets kinderachtigs, saais, triviaals. Die zaaltjes, in Jiarmonie' of ,Odeon', dat lessenaartje of de catheder, het glas water, het gebabbel in de pauze, de vragen, het applaus, de stotterende narede van den voorzitter, enz. enz. bah!" noteerde hij 24 februari 1911.
Desondanks, en lang niet altijd met tegenzin omdat Van Eedens grote ijdelheid gemakkelijk te strelen was, bleef hij jaar na jaar rondtrekken. Ook in Friesland had hij zijn bewonderaars: In Heerenveen (januari 1911: ,JFfet noorden van Nederland in den winter is altijd desolaat, naargeestig"), in Leeuwarden, in Harlingen, in Joure (januari 1916: „eenige ellendige uuren"), in Sneek, in St. Jacobi Parochie, in Bolsward. In deze stad schreef Van Eeden op 19 november 1915 in zijn dagboek onder meer: „Goed, zonnig weer. Van nacht logeerde ik bij de familie Beekhuis-Kranenburg, een docter, met vrouw en drie kinderen. Een groote praktijk, een oud groot huis, twee auto's. Van morgen kwam ik achter in den tuin en keek oover de schutting en zag plotseling de tueiden voor me, met jong vee, alles groen en vreedig en stil. Toen voelde ik een oogenblik bijna weer gelukkig als in vroeger tijd. (...) Ik vimd het altijd onaangenaam, den morgeit na de leezing in de stad te worden opgemerkt. Maar ik kon bemerken dat mijn lieve gastvrouw niets liever deed dan met mij door haar stadje wandelen, zoodat haar stadgenooten het goed konden zien. De neuzen plat tegen de ruiten."
"Lezingen voor de verdienste". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/02/23 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619574:mpeg21:p037
In deze paar regels valt eigenlijk de hele Van Eeden zoals die onverbloemd in zijn dagboek naar voren komt te herkennen: 's mans ijdelheid, zijn romantische liefde voor de natuur, zijn onderhevig zijn aan snel wisselende stemmingen, zijn maar al te vaak voorbarige en daarom veelal foutieve beoordeling van mensen. Met de regelmaat van de klok moest Van Eeden zichzelf zijn fouten bekennen, desondanks bleef hij zich steeds weer vergissen. In zijn medewerkers, in zijn vrienden en geestverwanten en bekenden niet minder. Tot degenen met wie Van Eeden in contact kwam behoorden onder veel anderen Martin Buber, de joodse wijsgeer, en Sigmund Freud, de grondlegger van de psychoanalyse.
Op 18 december 1911 noteert Van Eeden „een bizondere adversie" te voelen ~tegen de school van Freud". En hij, hij, die zelf niet alleen gescheiden ,ls en hertrouwd maar die in eerdere jaren als getrouwd man ook zo zijn avontuurtjes en verliefdheden heeft doorgemaakt eer het hem lukte ze wat te sublimeren, laat daarop dan volgen: „de leer van Freud is wet het ergste. Die werkt op me als een verstikkende walm. f)c vermoed, dat hier demonische werkingen zijn. Het heele sexueele leven is het rechte aangrijpingsgebied voor lagere wezens. Alleen het bizonder belangrijk en gewichtig maken van dat gebied werkt al in hun hand."
Onwillekeurig heb ik me even afgevraagd of er wellicht verband bestaat tussen zon pertinent schijnende uitspraak en het feit dat Van Eeden in deze dagboekdelen doorlopend „mijn lieve vrouw" schrijft als het over Truida Everts, zijn tweede echtgenote, gaat. Maar dit terzijde. Waar het om te doen is ligt in een andere richting. Het verhaal over Van Eeden en Freud krijgt nog een vervolg. Het speelt twee jaar later, september 1913, in München waar Van Eeden deelneemt aan een „congres van de psycho-analytiker". Op 9 september schrijft hij: ,Jk deed er aan mee, sprak er zelfs, en schaam er mij nu een weinig over. Ik voel dan alsof ik veel te zwak ben voor mijn taak. Toch leek het een oogenblik wel duidelijk dat er maar twee krachten waren in de zaal, Freud en ik zelf, en dat Freud verreweg de zwakste was. Misschien is dat nog geheel anders waar. Ik vertegenwoordigde er alleen een oneindig sterker kracht. Maar ik voelde dat ik het niet goed deed, ontoereikend en dat bedroefde me. Het geheel lijkt me nu een nachtmerrie."
"Onverbloemd". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/02/23 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619574:mpeg21:p037
Twee weken later, Van Eeden is dan weer thuis, komt de eerste kentering al: „En eindelijk zie ik ook in dat de physieke, sexueele dingen in dat liefdesproces een belangrijker rol speelen en een andere beteekenis hebben dan tot nu toe meest gedacht wordt. De geheimzinnigheid er van is nog niet opgelost. Freud is iets op 't spoor, maar niemand weet nog het rechte". Enkele maanden later is de ommezwaai volledig. Na eind januari 1914 eerst „met de Jones' en met Freud" in het Weense hotel Regina gegeten te hebben noteert Van Eeden op 2 februari: ,J)aarna aten we bij Freud. Een allerliefst gezin, beschaafd en fijn, een zuivere, voorname sfeer. (...) Men kan Freud niet waardeeren als men hem niet persoonlijk bij zijn familie gezien heeft. Hij is een eedel type, een goed mensch."
In maart 1914 brengt Van Eeden een bezoek aan oude vrienden en nieuwe bekenden in Berlijn. Op zaterdag 21 maart schrijft hij: „'s Avonds bij Buber gesoupeerd, met de Gutkinds. De vrouw is sympathiek en interessant, toch heeft de atmosfeer er iets drukkends, omdat ze zoo ego-centrisch zijn en geen belangstelling toonen in anderen." Nou, daar kijk je dan echt wel even van op. In de eerste plaats omdat je de man die dit vaststelt na 1300 bladzijden van zijn dagboek gelezen te hebben steeds meer bent gaan zien als ongeveer het schoolvoorbeeld van egoeen triciteit en ijdele zelfingenomenheid. En meer nog misschien omdat, ook al was hij toen pas 36, een niet in anderen belangstellende Buber nauwelijks voorstelbaar is.
Verderop in liet dagboek herziet, uiteraard zou je bijna zeggen, Van Eeden dit verkeerde beeld. Maar tevreden was ik er niet mee zodat ik ook de andere partij ben gaan raadplegen. Dat ging te gemakkelijker omdat onlangs de eerste twee delen van Bubers Briefwechsel aussieben Jahrzehnten zijn verschenen. Het eerste deel daarvan bevat een keuze uit de brieven van de jaren 1897—1918. Van Eedens naam verschijnt voor de eerste keer in 1910 om in 1914 en daaropvolgende jaren nog verschillende keren genoemd te worden. Na 1918, althans volgens het dagboek, lijken de direkte contacten beëindigd te zijn. Van Eeden noteert tussen 1919 en 1924 alleen nog dat hij een boek van Buber heeft gelezen en er grote waardering voor heeft.
"De kentering". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/02/23 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619574:mpeg21:p037
Verwonderlijk is de verwijdering tussen hen geenszins. Veeleer viel die al van het begin af *te verwachten. Dat begin lag in het jaar 1914 toen een groepje mensen (Henri Borel, Van Eeden, Buber, Gustav Landauer en nog vier anderen) het plan opvatten de zgn. Forte-Kreis te stichten: „Een handvol schrijvers uit verschillende Europese landen die geloofden een kring te kunnen vormen welke in een politiek beslissend uur ,autoritief' zou vermogen op te treden ten gunste van de eenmaking der volken" om Grete Schaeders woorden uit het biografische essay bij deze Briefwechsel te citeren. Het uitbreken van de eerste wereldoorlog maakte op dramatische manier een einde aan dit politieke illusionisme en dilettantisme.
Van Eeden bleef er niettemin met een paar anderen ook tijdens de oorlog nog enkele jaren in geloven. Voorjaar 1917 ondernam hij, met Henri Borel en namens professor pater Jac. van Ginneken en de wiskundigen Mannoury en Brouwer, een nieuwe poging om een internationale club van „elite-geesten" bijeen te brengen. Gustav Landauer, die zich al meteen van de Forte-Kreis gedistancieerd had, schreef toen aan Buber of die ook „de kinderlijke nonsens van Van Eeden gekregen had? Buber antwoordde bevestigend en voegde er aan toe: „Hoe dwaas zijn toch al die .spirituele' projekten van anders belangrijke mensen (...)".
Toen Buber dit in april 1917 schreef kon hij nog niet half vermoeden hoezeer hij gelijk had. Van Eeden en zijn vrouw namen op dat tijdstip al ongeveer twee jaar deel aan haast wekelijks plaats vindende spiritistische scances. En dat niet alleen: hij geloofde ook in de boodschappen van „gene zijde": „Verhaal van de ontmoeting van Jezus met onzen berichtgeever, die hoofd was van een groep in tenten woonende broeders. Zeven tenten, met dertien Broeders en Jezus. ( ) Maria heeft geen kinderen gehad, behalve Jezus, ook waren er geen voorkinderen ran Jozef" schrijft hij op 7 juli 1917. Naderhand zouden onder Van Eedens naam zelfs tv cc boekje? (Jezus' Leer en Verborgen Leven en Uit Jezus' Onpeilbaar Leven) verschijnen waarvan de tekst zijn uitwerking vormde van het door een vrouwelijk medium opgenomen diktaat.
Van het ene geloof naar een ander is blijkbaar soms een niet zo grote stap. Mevrouw Van Eeden zette die stap als eerste. Op 7 april 1920 vermeldt het dagboek: „Ik zie met rustige voldoening neer op de afgeloopen dagen, met Truidas aanneming en mijn verjaardag. Ik was er bij, in de kerk, dat zij de hostie kreeg. En toen was ik zeer aangedaan en schreide. Dat was op mijn verjaardag". Van Eedens eigen bekering is een verhaal op zich. Het is veel te lang om het hier weer te geven; het is, voor mij althans, ook volkomen onbegrijpelijk. Tenzij je het wilt beschouwen als de sterkste onderstreping van de opmerking die Van Eeden op 23 scp-
- moer 1920 over zichzelf in zijn dagboek schreef: „Wat zijn wij wondere geheimen voor ons zelf."
Voor anderen niet minder trouwens, zoals in het geval Van Eeden. De man die in juni 1913 na een ontmoeting in Gent met een pater Rutten noteerde dat deze „alles (mag) doen om m ren", om daar in mei 1919 op te laten volgen ..Was ik erin (in de r.k. kerk), don zou ik er misschien in blijven. Maar ik treed niet toe" en die in de tussenliggende jaren tijdens spiritistische scances meende geleid te worden door de „zich manifesterende" geesten van o.a. Zola, Victor Hugo, Multatuli en Michel Angelo — deze man omhelsde, zoals dat lange jaren heette, op zekere dag niettemin het r.k. geloof.
Frederik van Eeden die er als zestigjarige — in juli 1920 — nog blijk van gaf een afgewezen jeugdliefde niet verwerkt te hebben, tekende op „zaterdagmorgen 18 februari, 8 uur." in het jaar 1922 in zijn dagboek aan: ..Ik ben dus gedoopt Frederik Paulus. De geheele ceremonie wa.s voor mij een grote vreugde. Het hoogtepunt de communie". Een regel ol wat verderop maakt hij gewag van een „teegen den namiddag" volgende „inzinking": „Kleingeloovige! die denkt dat op eens alles gewonnen zou zijn. De aanleiding was een verzoek van pater Schutte — oorspronkelijk van van Ginneken — of ik een onderteekend stukje in de Groene wilde zetten, om mijn aanstootelijke woorden te desavoueren. Dat hinderde mij erg. Als een teeken van wantrouwen, misschien ten onrechte. Fijn was het zeker niet. Het deprimeerde mij, in subtiele toestand, geweldig". Volledigheidshalve moet hieraan worden toegevoegd dat het gevraagde „ondergeteekende stukje" inder daad gepubliceerd is, zij het niet in De Groene maar in het r.k. weekblad De Nieuwe Eeuw waaraan Van Eeden ging meewerken nadat zijn positie bij het Amsterdamse blad door zijn collega's onmogelijk was gevonden.
Zelfs in de verte is hier nu nog geen overzicht gegeven van Van Eedens Dagboek. Zijn vriendschappen met bijvoorbeeld Jacob Israël de Haan en Adwaita zijn al evenmin genoemd als zijn vijandschappen met Herman Gorter en Willem Kloos of aLs zijn vaste hoop op toekenning van de Nobelprijs voor het door hemzelf abnormaal sterk overschatte werk. En zo is er no{£ veel meer dat zelfs niet terloops even aan de orde kon komen. Mede daardoor is deze beschrijving van de dagboeken van Frederik Van Eeden toch een wat vertekende. Om de zaak althans enigszins recht te trekken zeg ik daarom tot slot dat de vier boeken ondanks alle kritiek erop, ondanks alle verbazing en ergernis en irritatie die ze doorlopend hebben veroorzaakt, een indrukwekkend zij het eenzijdig tijdsbeeld opleveren. En als zodanig is deze uitgave in Nederland een jammer genoeg te grote zeldzaamheid. RUDI BOLTENDAL
(FREDERIK VAN EEDEN — Dagboek 1878—1923 uitgegeven en toegelicht door dr. H. W. van Tricht; met een register door dipL ing. Hans van Eeden. Deel III: 1911—1918, deel IV: 1919—1923. Uitgave: Tjeenk Willink-Noorduijn, Culemborg; 2151 en 168 blz., 96 illustraties; de vier in linnen gebonden delen kosten f 200).
"De Forte-Kreis". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/02/23 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619574:mpeg21:p037
(Van een onzer redacteuren
RIJPERKERK — „Ik vind het maar een trieste toestand." Drs. Anton Bernhard (Ton) Hoekstra uit Rijperkerk is docent Frans (speciaal spreek- en luistervaardigheid) aan de lerarenopleiding „Übbo Emmius" in Leeuwarden. Hij doceert een vak, dat zwaar in de verdrukking dreigt te komen als gevolg van wat hij noemt „een stukje middenschoolfilosofie". Als het parlement er geen stokje voor steekt, zal de Wet op het Voortgezet Onderwijs (Mammoetwet) zodanig veranderd worden dat in de brugklas van de scholen voor algemeen voortgezet onderwijs (mavo, havo, atheneum, gymnasium) geen Frans meer hoeft te worden gegeven. Naast Nederlands is dan nog één moderne vreemde taal verplicht. In verreweg de meeste gevallen zal dat Engels zijn. terwijl op de „niet-Engelse" scholen ongetwijfeld eerder zal worden gekozen voor Duits dan voor Frans. Als deze wetswijziging wordt aangenomen, is dat de zoveelste fase in een langzaam afbrokkelingsproces. In 1967 werd er in de eerste klas van de betreffende scholen nog vijf uur Frans per week gegeven. Met de komst van de Mammoetwet in 1968 werden dat er vier. Sinds 1972 bleven er voor het Frans in de brugklas nog maar drie uren over. Het lijkt erop, dat binnen niet al te lange tijd het Frans op de meeste scholen helemaal uit de brugklas verdwenen zal zijn.
De heer Hoekstra aan het werk met Übbo Emmius-studenten in ret talenpracticum
"Frans in onderwijs lijkt genadeklap te krijgen". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/02/23 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619574:mpeg21:p037
Het verschil tussen beroepsonderwijs en algemeen voortgezet onderwijs zal dan een stuk kleiner zijn en de aansluitingsmogelijkheden tussen beide sectoren dienovereenkomstig groter. Dat betekent volgens drs. Hoekstra een stuk nivellering en daar is hij in principe „glashard voor". Zijn bezwaar is dat het in dit geval de verkeerde kant op gaat. Democratisering van het onderwijs moet er naar zijn mening toe leiden, dat ieders recht op goed onderwijs wordt gehonoreerd. Tot dat goede onderwijs behoort voor hem onvoorwaardelijk ook het Frans.
De heer Hoekstra heeft zich bewo-
gen (doet dat trouwens nog) op het terrein van Psycholinguïstiek. Onder meer heeft hij een jaar gewerkt op het Toegepast Taalkundig Instituut van de Vrije Universiteit in Brussel. Daar heeft hij gezien hoe een vreemde taal gegeven kan en moet worden. De daar opgedane theoretische inzichten probeert hij in Leeuwarden in praktijk te brengen.
..Verpaupering" noemt drs. Hoekstra het proces dat de afgelopen jaren rond het Frans op gang is gekomen. Een stuk van de kijk op Frankrijk en met name op gebieden als cultuur, mode en techniek dreigt daarmee te worden afgesneden. Een van de factoren die daarbij een rol spelen is naar zijn mening de politieke situatie binnen Europa. Frankrijk ligt niet zo goed in de politieke markt en dat maakt het gemakkelijker de taal van dat land uit het onder-
wijs in Nederland weg te snijden.
Er zijn echter ook harde feiten op te noemen, die ervoor pleiten het Frans niet van de lesroosters te verwijderen. Drs. Hoekstra noemt de brochure Waarom Frans op school? van de Vereniging tot Bevordering van de Studie van het Frans. Daarin wordt gewezen op de krachtige economische groei, die Frankrijk kent. In 1980 behoort Frankrijk met Zweden en Zwitserland tot de rijkste drie landen van Europa, zo blijkt uit een rapport van het Amerikaanse Hudson Institute. Daarin zijn gegevens verwerkt van de Verenigde Naties, de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking, de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds.
In dezelfde brochure wordt gewezen op het steeds toenemende Frans- Nederlandse handelsverkeer. In 1963 ging 8 procent van de Nederlandse uitvoer naar Frankrijk, in 1972 was dat 10,2 procent. Met de import ziet men een soortgelijke ontwikkeling. Niet vergeten mag worden het toerisme. Vorig jaar gingen er 1.700.000 Nederlanders naar Frankrijk. Die mensen moeten op het gebied van de luister- en spreekvaardigheid iets in hun bagage hebben, vindt de heer Hoekstra. „En dat terwijl we op het gebied van de taalverwervingsproblematiek nou juist zo ver zijn dat we iemand een vreemde taal werkelijk kunnen laten spreken. Een tragische toestand."
"Nivellering". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/02/23 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619574:mpeg21:p037
De heer Hoekstra maakt er geen geheim van dat hij zo nu en dan voor eigen parochie preekt. De broodwinning van honderden leraren dreigt in gevaar te komen. Tegelijk voelt hij echter de behoefte om de hand in eigen boezem althans in die van veel collega's te steken. Hij weet dat bepaald niet iedereen zijn woorden in dank zal afnemen, maar lanceert toch de uitspraak dat het onderwijs in het Frans in het verleden te sterk literair-esthetisch gericht was en daarmee een wat elitair karakter had.
Zelf is drs. Hoekstra naar eigen zeggen grootgebracht in die literair-esthetische traditie. De Franse „civilisation" stond zowel op het gymnasium als op de universiteit met meer of minder nadruk centraal. Die opvatting is zeker niet helemaal waardeloos, aldus de heer Hoekstra, maar toch staat hij thans meer op het standpunt dat een taal — en dus ook het Frans — vooral een instrument is, dat er is om gebruikt te worden.
„Übbo Emmius"-directeur dr. Govert Stellinga heeft de uitspraak op zijn naam staan, dat in mondiaal verband het Chinees belangrijker is dan het Frans en dat er dus veel te zeggen valt voor invoering van het Chinees in het onderwijs. Voor de heer Hoekstra gaat die redenering niet op. Frankrijk is zo dicht bij Nederland, dat kennis van het Frans onder een zo groot mogelijk deel van de Nederlandse bevolking een zaak van belang is. Onder een zo groot mogelijk deel van de bevolking. Daarom is hij voorstander van uitbreiding in plaats van afbreken.
„Het zou diep treurig zijn als het Frans de dupe zou worden van zeer eng-politieke motieven," zegt hij. Onder democratisering van het onderwijs verstaat hij dat alle mensen de kans krijgen op een zo goed mogelijke opleiding. Daarnaast wijst hij op het feit (in de brochure Waarom Frans op school gebeurt dat ook) dat uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het aanleren van een taal het best kan gebeuren naarmate de „student" jonger is.
Het lijkt onontkoombaar, dat met het verdwijnen van het Frans uit de brugklassen honderden docenten aan de dijk komen te staan. Dat is een heel andere situatie dan vijftien jaar geleden. Toen stonden de schoolleiders soms letterlijk bij de uitgang van de examenzalen om een leraar Frans te strikken. De heer Hoekstra durft de voorspelling te doen, dat over vijftien jaar die situatie weer bestaat De animo om Frans te gaan studeren zal naar hij meent, de komende jaren afnemen. De vraag naar onderwijs — ook in Frans — zal echter stijgen met als gevolg dat er weer een tekort aan docenten komt. „Je kunt het Frans in Nederland wel wegdrukken, maar Frankrijk niet," zegt hij. Daar volgt de constatering op dat Nederland nooit sterk geweest is in lange-termijnplanning. „Daarvoor zijn wij teveel koopman," vermoedt hij.
Als de betreffende wetswijziging wordt aangenomen, betekent dat de genadeklap voor het Frans in het onderwijs in Nederland. De heer Hoekstra maakt zich geen enkele illusie. Hij betreurt dat des te meer, omdat het er de laatste jaren juist naar uit begon te zien dat de leerlingen van het voortgezet onderwijs in Nederland Frans begonnen te spreken.
"Literair-esthetisch". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/02/23 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619574:mpeg21:p037
Er zijn echter tekenen, die erop wijzen dat niet iedereen van plan is deze ontwikkeling zonder meer over zich heen te laten komen. Voor het Noorden is een groep docenten uit Winschoten en omgeving tot actie overgegaan. De groep heeft de afgelopen week een gesprek gehad met het PvdA-Tweede Kamerlid Franssen en met voorzitter Roefs van het Nederlands Genootschap van Leraren. (Het NGL heeft zich al geruime tijd geleden 'uitgesproken tegen de wetswijziging.)
Een van de troeven van de Winschoters is dat de hele operatic aanbeveling 59 (van de 60) van de 28th International Conference on Public Education, gehouden in 1965 in Gl Volgens die aanbeveling zou een ling eerst de basisstructuren val vreemde taal moeten beheersen om $as daarna een andere vreemde taal te bestuderen. In Winschoten vraagt men zich af, hoe het mogelijk is dat met zon ouderwets rapport tien jaar later onderwijspolitiek wordt bedreven
"Actie". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/02/23 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619574:mpeg21:p037