Het ts niet moeilijk de heer Oegema op de praatstoel te krijgen. „Ifc ben een plakker.", waarschuwt hij herhaaldelijk, maar een zo boeiend verteller houdt men graag nog even vast. Hij heeft het heldere drankje niet nodig om het gesprek gaande te houden, maar hij streelt er zijn tong volgaarne mee. Hij werd Fransman met de Fransen en wanneer hij met een ongelooflijk gevoel voor detail put uit zijn rijke en met vele namen en data gedocumenteerde herinnering, dan spreken zijn handen mee. Frans komt hem even gemakkelijk over de lippen als Nederlands en, waar nodig voor het verhaal, wil hij ook wel een citaatje Fries of onvervalst Liumradders invoegen.
Het was thuis geen vetpot. In 1903 waren zijn ouders getrouwd. Moeder Aafke van der Wal (wier naam opgenomen is in de naam Theo Oegema van der Wal, waaronder alle publicaties van Theunis Oegema zijn verschenen) was toen dienstbode bij de familie Last op de Noordersingel — Waarvan de zoon Jef Last, de schrijver-sinoloog, ook een kaleidoskopisch leven leidde — en vader werd stoker bij het gemeentelijk electriciteitsbedrijf tegen een salaris van f 9,60 per week. Theunis, in 1907 op 25 oktober geboren, was van mei 1912 tot 1919 leerling van de „School met den Bijbel" van de heer J. Heslinga in de Kruisstraat. „De blauwe stoep, waarop ik vroeger mijn griffels sleep, is er nog!", vermeldt hij tevreden.
Er moest wat verdiend worden, maar Theunis, die bij boekhandelaar Smeding op de Wirdumerdijk als loopjongen in dienst kwam, beschouwde zichzelf nog niet als „afgestudeerd". Hij bracht portefeuilles rond door de hele stad en is van moeheid enkele keren flauw gevallen. „Mijn vader zei: je valt altijd flauw voor de deur van een dokter, maar dat was niet zo verwonderlijk, want behalve voor leesgezelschappen bracht ik ook portefeuilles bij de leden van de artsenvereniging Medicorum Vinculum. Na een paar maanden werd ik magazijnbediende en kort daarna winkelbediende. Als er geen klanten waren las ik alles wat ik te pakken kon krijgen."
De jonge Oegema bezocht vier jaar de Burgeravondschool en in 1921 schreef hij op een advertentie, waarin een jongste bediende werd gevraagd op de Bank van Lening in de Heerestraat. Hij was „schrijver", zij het nog niet in de betekenis, die hem voor ogen stond. Hij hield de belenings en lossingsregisters bij en schreef en passant ook verzen. Anno 1974 vertelt hij nog dankbaar dat de lommerd-directeur de heer A. Zijlstra, respect voor het geschreven woord had, zodat de angst zijn gemeentelijk baantje te verliezen, toen de directeur hem als dichter betrapte, niet bewaarheid werd. Integendeel, hij kreeg gelegenheid om te studeren, wanneer het werk dat toeliet. Hij nam schriftelijke lessen voor de opleiding tot het staatsexamen. Maar anno 1974 kan de heer Oegema óók nog vurig verontwaardigd zijn over de man achter de leeszaal-balie, aan wie hij Schopenhauer vroeg en die hem wegstuurde omdat hij twee jaar te jong was om boeken te mogen lenen.
"Start". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/02 00:00:00, p. 23. Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619580:mpeg21:p023
"Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/02 00:00:00, p. 23. Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619580:mpeg21:p023
Er is eigenlijk maar één, die een enigszins ordelijk verhaal kan maken over de lotgevallen van de op 25 oktober 1907 ln de Leeuwarder Bollemanssteeg geboren Theunis Oegema en dat is Oegema zelf. Hij moet dat zelf ook hebben bedacht, want dezer dagen verschijnt „De vrouwen en ik", de — naar hijzelf zegt nogal geromanceerde — „memoires van een onmogelijk man".
Het prospectus onthult, dat de schrijver zich heeft veroorloofd om uit die lotgevallen „te kiezen wat hem dienstig scheen en weg te laten wat van minder betekenis was of anderen onnodig zou kwetsen". Hij voert zelfs een dubbelganger in, die hen een deel van zijn eigen ondervindingen ln de schoenen onder het ledikant schoof. Dit niet zozeer om aan de verdenking te ontsnappen, welke op alle memoires rust, namelijk een oratio pro domo te zijn, als wel om te wijzen op de rol die de alter ego in een mensenleven speelt. Want ook het bloed van een psycholoog kruipt waar het niet gaan kan..."
De carrière van Oegema bevat een indrukwekkende reeks activiteiten, die in elk geval aantoont, dat deze Leeuwarder van aanpakken en doorzetten wist. De loopjongen, winkelbediende, redacteur van het Leeuwarder Nieuwsblad, dichter, schilder, grondlegger van de moderne kleurenpsychologie, auteur van psychologische en psychobiografische studies (o.m. over Herman Teirlinck en Jac. van Hattum), de man die leidende functies in de uitgeverswereld vervulde en ln zijn gevulde leven tientallen interessante figuren ontmoette, onder wie Picasso, wiens raad „lak hebben aan de hele wereld en jezelf zijn" hij graag ter harte nam, zegt zelf, dat zijn loopbaan geen voorbeeld is. „Misschien ook wel, maar dan hoe je het niét moet doen als je wil slagen. Ik heb inderdaad een onmogelijk en vrijbuiterig karakter. Ik ben niet soepel, geen diplomaat, ik kan niet schipperen en niet huichelen en geld was voor mij nooit doel, altijd middel. Ik heb daardoor vaak de boot gemist."
Er is een Leeuwarder teruggekeerd. Een zeer bijzonder man, wiens kleurig leven niet is te vangen in enkele kolommen met zwarte lettertjes. Hij is terug van ,weggeweest', deze Theunis Oegema (66), die in 1937 naar Parijs vertrok en zich enkele maanden geleden weer in zijn geboortestad vestigde, waar hij zich sindsdien laaft aan jeugdherinneringen. Dit is de stad, waarin hij zich als tienjarige voomam schrijver te worden, waar hij een boeken-verslindende winkelbediende was, die hoopte op het wegblijven van de klanten, waar hij tien jaar lang ,om den brode' journalist was en . . . waar nu nog zijn 92-jarige, vitale moeder woont, met wie hij een sterke binding heeft. Theunis Oegema is weer thuis . . . chez soi'.
"Theunis (Theo) Oegrma (van der Wal) -een onmogelijk manterug in Leeuwarden". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/02 00:00:00, p. 23. Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619580:mpeg21:p023
De dichter was geboren. In zijn laatst versohenen bundel Per üot van rekening (1973) belooft hij dat te blijven: Zo zal ifc dapper voortgaan tot ik sterf. Dan zegt de grote Richter: „We zullen maar wat door de vingers zien, hij was per slot van rekening een dichter. En och, de straf voor zijn bestaan heeft hij zijn leven lang al onderdaan."
De slimme jonge dichter had zelf een aantal van zijn verzen laten drukken en die ter beoordeling gezonden aan de corifeeën van die dagen, hetgeen hem aanmoedigende brieven opleverde van Henriëtte Roland Holst, Boutens, Leopold, Gorter en Frederik van Eeden, die hij op „Walden" nog eens heeft opgezocht. Kloos schreef een boze brief: het was communistische rijmelarij! Die brief werd gepubliceerd in De Jonge Gids van Martien Beversluis. En Theunis Oegema werd medewerker. In 1928—'29 bood de .militaire dienst in Assen nieuwe mogelijkheden. „Ik studeerde wanneer ik maar kon. 's Avonds ging ik naar de Openbare Leeszaal, want ik kon alle boeken, die ik nodig had niet betalen. Intussen schreef ik al Opwaartse wegen, in de Haagse Post en De Prins. Toen ik, afgezwaaid als sergeant, weer in de burgermaatschappij kwam — Schillerhemd en sandalen, het gebroken geweertje op de kraag, letterkundige lezingen voor jeugdbonden, zoals de AJC — zat ik hele dagen in de leeszaal. Psychologie van Von Krafft Ebing tot Freud en van Jung tot Adler. Ik werkte wel mee aan allerlei letterkundige tijdschriften, maar geld leverde dat niet op. Mijn enige redmiddel was de journalistiek. Ik ben naar Jan Jelles Hof, de hoofdredacteur van het Leeuwarder Nieuwsblad gegaan en heb hem eerlijk gezegd dat ik helemaal niet zon zin had om in de journalistiek te gaan, maar dat het pure noodzaak was." De heer Oegema, die tien jaar bij de krant zou blijven, noemt nu moeiteloos de hele redactie toen op, inclusief die van de Leeuwarder Courant. Stadsverslaggeving, raadsvergaderingen in de provincie — en studeren in de tram — rechtbankverslagen, Statenzittingen. In 1935 werd hij redacteur buitenland en schreef een dagelijks buitenlands overzicht. Intussen ging hij een paar middagen in de week naar Groningen, waar hij als toehoorder de colleges volgde van prof. Leo Polak.
In 1937 verliet Oegema het Leeuwarder Nieuwsblad om in Parijs psychologie te gaan studeren. Het journalistieke ambacht kwam hem ook daar van pas, want voor de studie was weer geld nodig. Hij had het geluk Bothenius Brouwer te kunnen opvolgen als Parijs' correspondent voor een twaalftal dagbladen, waaronder de Leeuwarder Courant. Hij viel met de neus in de boter, want de Franse hoofdstad maakte zich op voor de Wereldtentoonstelling. Wanneer de krant bij moeder Oegema in de bus kwam op de Poppeweg, in hetzelfde huis, waarin zij nóg woont, dan trof zij daarin met de regelmaat van de klok de met T. O. ondertekende Brieven uit Parijs van haar zoon.
In deze kwaliteit dook hij in het Parijse leven. Bezocht de grote shows met vedetten als Josephine Baker en Maurice Chevalier, „.molk" de Wereldtentoonstelling uit, bezocht officiële ontvangsten en rapporteerde daarover met een fijn pennetje. Hij maakte kennis met dr. Hans van Loon van de NRC en ontmoette bij hem thuis de schilderes Jeanne Bieruma Oosting en de schilder Tjerk Bottema. En via hen leerde hij ook kennen Kees van Dongen, Maurice de Vlaminck en Pablo Picasso, de beeldhouwer Maillol, de bioloog Jean Rostand en Ossip Zadkine. In Le Dóme op Montparnasse werd zwaar gediscussieerd en Oegema wilde weten hoe je je leven het best kon inrichten. Van Dongen, die hij wekelijks trof, had het nooit over iets anders dan schilderen, maar Picasso gaf hem de goede raad lak te hebben aan de hele wereld en te proberen in alle omstandigheden jezelf te zijn.
De heer Oegema kan over al deze zaken levendig en met zwier vertellen. Hij verzuimt ook niet schakeringen aan te brengen in zijn verhaal: als causeur is hij dezelfde als de T. O. van de Brieven uit Parijs. Wanneer wij zijn oog-voor-detail prijzen antwoordt hij paradoxaal „Ja, ik ben altijd de journalist gebleven, die ik nooit geweest ben".
Die eerste tijd in Frankrijk was bepaald niet gemakkelijk. De taal moest nog „eigen" worden. De dagblad-correspondent was tevens toehoorder aan het psychologisch instituut van de Sorbonne. Hij was medewerker aan letterkundige tijdschriften van Jan H. de Groot en van Henk van Randwijk. Hij publiceerde zijn eerste bundel verzen bij Brusse in Rotterdam: Verzen van een Venter (1936), twee jaar later gevolgd door De stad en de stilte. En tussendoor ontving hij in Parijs nog even de LAB-directeur Hessel Pols, die met Friese kaatsers naar de internationale wedstrijden kwam.
Kwam Friesland naar Parijs, Parijs kwam ook naar Friesland. In augustus 1939 werd sergeant Oegema gemobiliseerd en als O en 0-„officier" kwam hij naar Leeuwarden (een Sinterklaasavond in de Harmonie met mr. Frans Stoop als goedheiligman en een litteraire avond in Amicitia met dr. Karst Dijkstra van apotheek Tromp Visser aan de vleugel), maar hij greep met beide handen de kans aan om naar Parijs terug te keren, toen die in februari 1940 geboden werd aan militairen, die langer dan twee jaar in het buitenland waren geweest Er kwam een stroom vluchtelingen aan in Parijs, maar de Seine-stad bleef er rustig onder. Men sprak van „la dröle de guerre", maar het was allerminst een grapje, zoals heel spoedig zou blijken. In de Philips-kantoren werd Radio Vrij Nederland opgericht onder leiding van Joop van den Broek van De Telegraaf met als redacteuren jhr. Sandberg van Het Volk, Kuyper van de Maasbode en... Oegema. Speakers waren jhr. Sandberg, Kolkman en Den Doolaard. „Voor een stukje .Goudsbloemen voor de Koningin' kreeg ik via jhr. De Graef van de ambassade een danktelegram van Hare Majesteit In april vertrok Radio Vrij Nederland via Poitiers en Bordeaux naar Londen."
Parijs werd bezet. Het heeft in de herinnering van de heer Oegema iets van Pompei: alle leven was eensklaps stilgelegd. T. O. was van eind '40 af Parijs' correspondent van de NRC: „Nog nooit heeft die krant zon slechte correspondent gehad. Ik schreef alleen over kunst en letteren en ik liet de politiek voor wat ze was. Ik ben na de oorlog dan ook prompt, maar toch nog eervol ontslagen. Ik was van 1941 tot '44 secretaris van het Syndicat de la Presse Etrangère."
"Dichter". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/02 00:00:00, p. 23. Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619580:mpeg21:p023
"Wekelijkse bijlage Leeuwarder Courant sneon & snein". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/02 00:00:00, p. 23. Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619580:mpeg21:p023
In zijn buitenhuisje aan de Loire bij Orleans schreef de heer Oegema in die donkere jaren — waaruit hij overigens ook nog kans ziet vrolijke anecdotes te putten — een psycho-biografie van Deseartes en het boek Practische Kleurenpsychologie, dat ln 1954 zou uitkomen bij de Wereld-Bibliotheek. Toen de W.B. hem vroeg de leiding te nemen van de Wetenschappelijke Boekerij vestigde hij zich in 1954 in Amsterdam. Het leven van de heer Oegema, dat zich nu weer op Nederlandse bodem afspeelde, werd steeds kleuriger. Hij werd voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Kleurenstudie, directeur van het Centrum voor Doeltreffende Kleurtoepassing, hoofdredacteur van het tijdschrift Kleur (later De mens en zijn Omgeving), leider van de cursus kleurenadviseur en secretaris-generaal van de International Association of Color Consultants.
In 1956 verscheen zijn Theoretische Kleurenpsychologie, een succesvol boek, waarin een resumé was opgenomen van een kleurenpsychologisch onderzoek bij honderd studenten van de Sorbonne. Onder hen was een dichtende student uit Senegal, die Senghor heette. De heer Oegema trof hem weer in 1961 tijdens een Biënnale de la Poésie in Knokke, waar eens in de twee jaar van elk land in de wereld twee door hun regering aangewezen dichters bijeenkomen. Oegema hield er een voordracht Senghor was er als dichter, maar hij was inmiddels ook president van Senegal.
Kleur, kleur, kleur. Had de heer Oegema behalve zijn eigen leven ooit iets kleur gegeven? Had hij behalve de dichter wellicht ook de schilder in zich? Schoorvoetend komt de bekentenis: „In de dertiger jaren ben ik in Leeuwarden wel ere-voorzitter geweest van de schildersvereniging „Horizon", daar zat
Kamminga bij — die heb ik laatst nog getroffen — en Frooner en Reisma en Van Asperen en Röhrkohl. Ik schreef toen over schilders, later schilderde ik ook zelf. Ik ben er om precies te zijn,
in 1943 in Orleans mee begonnen."
"Kleur". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/02 00:00:00, p. 23. Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619580:mpeg21:p023
Zijn laatste „vastigheid" vond de zwervende Oegema in Brussel, waar hij in 1958 benoemd werd tot lector en algemeen adviseur van de uitgeverij Manteau. Daar verschenen nog enkele boeken en bundels van hem: Waarom dromen wij? (1959); De mens Deseartes (1960); De dichter en de melodie (1961); Herman Teirlinck (1965); Autodafi (1967); Van en over Jac. van Hattum (1969).
In oktober 1972 ging de heer Oegema met pensioen en precies een jaar later vestigde hij zich in zijn geboortestad Leeuwarden. Hoe ervaart hij dat? „Als een terugvinden van de oerbron". Intussen doet hij moedige pogingen om in dat heel andere Leeuwarden weer een wereld om zich heen te scheppen, waarin hij zich thuis kan voelen. Zo zullen vele stadgenoten hem ontmoeten: gestoken in een donker streepcostuum, modulerend en gesticulerend verhalend, olijk waarschuwend dat hij een plakker is. Hij demonstreert een hoffelijkheid en een zwier, die ogenschijnlijk meer Frans dan Fries zijn, maar de heer Oegema ziet haast meer overeenkomsten dan verschillen tussen de Fransen en de Friezen en noemt de Fransen de Friezen van Europa. Als hij zijn leven overziet, dan lijkt hij niet helemaal content: „Het had allemaal stellig beter, verstandiger gekund. Maar misschien is het niet altijd zo verstandig om verstandig te zijn. Maar ik heb er vrede mee, ik ben geworden wat ik altijd ben geweest. En ik ben geëindigd waar ik ben begonnen." De dichter Oegema heeft al vaker met distantie zijn leven even bekeken, hij heeft zijn ontmoetingen èn zijn eenzaamheid geanaliseerd. Hij is niet de luchtig levende Parijzenaar, waarvoor sommigen hem misschien houden, maar een „diepspitter" van Friese bodem, die zich ook sterk bezig houdt met zaken van leven en dood. Maar er is alle hoop, dat Leeuwarden deze boeiende burger nog een poosje houdt, want in zijn gedicht Op visite by de dood lezen we: „Hoe meer ik u in uw strapatsen gadesla en uw reacties op het leven, hoe meer ik denk wacht nog maar even. Of hij nog kort ol lang besta het wordt uiteindelijk toch wijlen Oegema."
"Terug". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/02 00:00:00, p. 23. Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619580:mpeg21:p023