Als de kaart van Friesland verdeeld wordt in hokken van vijf kilometer lang en vijf kilometer breed, zijn er 77 hokken, waarin de torenvalk (wikel) de laatste twee jaar heeft gebroed en 61 hokken, waarin dat niet het geval is. Dit geldt dan voor het vasteland en deze cijfers zijn het eerste resultaat van een omvangrijk werk, waaraan in Friesland enkele honderden mensen in stilte en merendeels in hun vrije tijd mee bezig zijn. Het is het project Avifauna van Friesland, dat over een aantal jaren zal uitmonden in een groot en vooral nauwkeurig boekwerk waarin „alles" zal staan over de vogels van Friesland.
De Stichting Avifauna Friesland is drie jaar geleden opgericht op initiatief van de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten en het Biologysk Wurkforban van de Fryske Akademy. Doel is het samenstellen van een boekwerk over de Friese vogelwereld in de meest uitgebreide zin van het woord. Het bestuur bestaat uit de heren Douwe T. E. van der Ploeg, Johannes P. Westhof, Gerrit Bosch, Wim de Jong, Jan Hendriksma, Anc G. Witteveen en Jacobus de Vries. Met enkele van deze heren hebben wij een gesprek gehad over het werk dat aan deze Avifauna van Friesland verbonden is en over wat men tegenwoordig de motivatie daarvan noemt. De reden waarom. Men zou natuurlijk kunnen zeggen: nu andere provincies hun vogelboek hebben (er zijn er heel dikke bij), mag Friesland niet achterblijven. Maar hier zit het toch wel wat anders.
De stichting zou er waarschijnlijk niet gekomen zijn, als Gerrit Bosch, nu over de tachtig, geen schat aan gegevens in de loop van een halve eeuw zou hebben verzameld en op fiches gebracht. Op dat materiaal, dat pas in een groot vogelboek tot zijn recht kan komen, steunt de arbeid van de stichting, die echter niet alleen het verleden, maar ook het heden wil verkennen en mogelijk veronderstellingen over de toekomst naar voren kan brangen.
Al dadelijk nadat de stichting in 1971 begon, bleek er in heel Nederland belangstelling te bestaan voor een inventarisatie van de broedvogels — want daar gaat het in eerste instantie om — volgens het hokkensysteem, waarbij dus de kaart van Friesland, zoals gezegd, in vakken van vijf bij vijf kilometer wordt verdeeld. Hoe werkt zoiets nu? Bij de stichting spreekt men van het atlasproject en de kaart die bij dit artikel is afgedrukt, geeft een — zij het voorlopig — beeld van wat er over een aantal jaren voor elke Friese broedvogel mag worden verwacht: een kaart, waarop men kan zien waar de soort broedt. Met andere woorden: daar en daar en met zoveel nesten? Nee, zover wil de stichting niet gaan. Dat zou een veel te omslachtig werk worden. De bedoeling is een overzicht te krijgen van alle broedvogels in bepaalde gebieden en van de schommelingen in de tijd. Dergelijke gegevens verschaffen inzicht in bepaalde aspecten van het milieu, terwijl het ook van belang is vast te steüen waar zeldzame vogels in onze provincie broeden.
De eilanden zijn buiten het project gehouden, want drie van de vier Friese Noordzee-eilanden hebben al een eigen inventarisatie gekregen en Ameland is in bewerking. Wat en wie werken nu mee aan het atlasproject? Dat kunnen leden zijn van de vogelwachten, die hun eierzoekersperiode in het terrein nu voor wetenschappelijke doeleinden kunnen verlengen, maar natuurlijk alleen door waarnemingen te doen. Want het moet vooral geen nestjezoekerij worden met alle onrust die daar het gevolg van is. Daarom zijn er richtlijnen uitgegeven die duidelijk maken hoe men tot de conclusie kan komen, dat deze of gene soort in dit of dat vak broedt. Onderwijzers met leerlingen, mensen van verschillende diensten en instellingen (Staatsbosbeheer, Fryske Gea enz.), echte amateur-ornithologen, in het geheel ongeveer 250 personen doen mee.
Gerrit Bosch
Dit is een voorlopige kaart uit de komende Avifauna van Friesland': een stip in een vakje betekent, dat daar in 1972 en 1973 de torenvalk (reade wikel) heeft gebroed volgens gegevens van 250 onderzoekers.
"Friesland krijgt atlas van broed- en trekvogels". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011
"Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011
Het onderzoek gebeurt op wat men noemt kwalitatieve basis. Dat wil zeggen: er wordt nagegaan welke soorten in één hok voorkomen. Daarvoor zijn richtlijnen, een codelijst (afkortingen van vogelnamen) en broedvogellijsten verspreid, die betrekking hebben op de 417 vogelsoorten die ooit broedend in Friesland zijn voorgekomen. Daarbij worden vier groepen onderscheiden: a. mogelijke broedvogel, b. waarschijnlijk, c. zeker, terwijl d. eventueel kan worden ingevuld door die medewerkers, die weten hoeveel nesten er in zijn hok aanwezig zijn. De medewerking aan d. is facultatief, al zou het natuurlijk mooi zijn, als er veel gegevens binnenkwamen. Toch zijn er nogal wat onderzoekers, die door omstandigheden in staat zijn het aantal nesten in hun vak op te geven, maar de grote meerderheid moet zich wel tot a, b en c beperken.
Er komt elk jaar — en wel vijf jaar achtereen: dat is voldoende om zekerheid te krijgen — van elk blok één broedvogellijst terug. Er zijn nu twee broedseizoenen voorbij en het derde staat voor de deur. Elke medewerker krijgt van zijn blok een kaartje als onderdeel van de chromo-topografische kaart (schaal 1:50.000) en kan daar aan mee werken. Maar, zo kan men vragen, kan iedere medewerker alle soorten wel onderscheiden? Een belangrijke vraag, want wie kan daarop voor zichzelf bevestigend antwoorden? En toch kan iedereen in beginsel meedoen, al moet hij natuurlijk wel iets van vogels afweten. Maar ook kan ieder hulp vragen van deskundigen. En daarom vindt men bij de stichting ook de educatieve betekenis van het atlasproject zo groot, met name ook voor jongeren, van wie er velen met geestdrift meedoen. Een voordeel is ook, dat elke medewerker een betrekkeiijk klein en in elk geval overzichtelijk gebied bewerkt.
Na vijf jaar worden straks de jaarlijkse gegevens samengevat en uitgezet op de officiële kaart. Dat betreft dan de broedvogels. Maar de uiteindelijke publicatie vergeet de niet-broedvogels ook niet: elke vogel die zich in Friesland vertoont of vertoond heeft, krijgt een beurt. Dat zijn de trekvogels, maar ook de zeldzame gasten en ook wat dit punt betreft levert het archief-Bosch weer onschatbare gegevens. Maar er is meer en dat komt eigenlijk het duidelijkst naar voren, als men weet wat er allemaal in de komende Avifauna van Friesland te vinden zal zijn. En dat is niet gering. Onder meer: een beschrijving van Friesland als vogelland in de ruimste zin, ook historisch gezien en met betrekking tot de toekomst. Verder een opgave van hier aanwezige collecties opgezette vogels. Ook: een studie over wat oude wetten en verordeningen te vertellen hebben, alsmede over jacht en vangtechnieken, eierzoeken, vogelstudie, vogelbescherming. Verder een beschrijving van de soorten, trekgegevens, de situatie in de laatste jaren alsmede een prognose voor de toekomst. Voor dit doel is een bibliografie opgemaakt, waardoor een kleine 40 medewerkers in staat zijn voor door hun gekozen soorten de literatuur uit te pluizen en na te gaan op Friese gegevens: ook een tijdrovend, maar evenzeer onmisbaar werk. Per vogelsoort wordt het materiaal op kaarten (fiches) gezet en het een met het ander maakt, dat er nogal wat papier aan dit project te pas komt. Zoals een van de bestuursleden het formuleerde: „het is zo langzamerhand een bedrijfje geworden.'
"147 vogelsoorten". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011
Het boek dat naar verwacht wordt in 1977 zal verschijnen, wordt in het Nederlands geschreven, maar de Friese namen zal men er ook in vinden en verder veel Fries idioom op het gebied van vangst en jacht, volksnamen, folklore, want ook daar wordt aandacht aan besteed. Natuurlijk wordt het werk rijk verlucht met foto's en tekeningen naast de kaarten per broedvogelsoort en ander topografisch materiaal. En dan? De stichting heft zichzelf niet op, maar blijft actief en zal ook verder de ontwikkeling van de Friese vogelstand gadeslaan. Haar archief krijgt onderdak in het Coulonhüs. En wie weet, is in 1987 een nieuw atlasproject nodig, bij wijze van supplement. Maar voorlopig heeft men de handen nog wel vol aan het onderzoek en daarna de redactie voor de inderdaad uniek uitgave van Avifauna van Friesland, anno 1977.
"1977". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011
(Van één onzer redacteuren)
„Eigenlijk is de FDJB, of liever het doopsgezind jongerenwerk, ontstaan uit de gedachte: wij hebben elkaar nodig en wij hebben God metelkaar nodig," denkt ds. Renderd Gaaikema, predikant in Leeuwarden, belast met jeugdzaken. De jaren na de eerste wereldoorlog waren vooral ook voor de jongeren moeilijke jaren met vele vragen. Ds. C. Nijdam, toen predikant te Veenwouden, schreef bij het tienjarig bestaan van de Friese bond: „Nooit was het besef van afstand tussen twee opeenvolgende generaties groter dan in de jaren na de oorlog. Alle normen, die tevoren hadden gegolden op het gebied van godsdienstig en zedelijk leven en ook elders, werden door het opgroeiende geslacht betwijfeld. Goederen, die gedurende vele eeuwen als de hoogste waren aanvaard, werden achteloos verworpen. Daarnaast was er een rusteloos vragen en zoeken van nieuwe waarden. Het verleden was onvoldoende gebleken. Het was nodig oude paden te verlaten en andere wegen in te slaan".
Hier en daar in doopsgezinde gemeenten ontstonden er jeugdgroepen en jongerenkringen. Om gezamenlijk te zoeken naar een antwoord op de vele vragen en om te werken in en aan de gemeente. Omstreeks 1920. Een jaar later al kwam de vraag aan de orde of er ook provinciaal een overkoepeling zou moeten komen en of er ook, analoog aan de bekende gemeentedagen, jongerendagen georganiseerd zouden moeten worden. In 1922 vond in Veenwouden zonder dat er al een provinciale overkoepeling was, de eerste jongerendag plaats. In zeer goede sfeer. Ds. Nij dam herinnert zich uit 1934: „In de donkere avond werden door de scheidende jongeren op het perron van het spoorwegstation gewijde liederen aangeheven". Op de tweede jongerendag, in 1923 in Bolsward, werd besloten tot organisatie van de doopsgezinde jongeren in heel Friesland. Op 4 februari 1924 werd in de kerkekamer te Leeuwarden de Friese Doopsgezinde Jongeren Bond opgericht. De landelijke Doopsgezinde Jongeren Bond volgde vijf jaar later.
Ds. Gaaikema tekent er bij aan: „Het was natuurlijk vroeger een geheel liberale zaak. De arbeidersbeweging kwam na de eerste wreldoorlog ook naar binnen. Er zijn bijvoorbeeld, voorzomer ik weet, ook wel contacten geweest met de Woodbrookers. Kijk, daar begint het leven vandaan te komen, het elan. Het gemeenschapsidee ook: niet alleen de jongerenkring, ook de broederkring en de zusterkring kwamen toen op".
De Leeuwarder predikant ziet er ook een stuk volksontwikkeling in. Het ging om jongeren, die soms alleen maar drie, vier of vijf jaar lagere school hadden. Voor de jongerenkring moesten zij opstellen maken en inleidingen houden. „Dat gaf een stuk ontwikkeling. Er werd aan deze jongeren een enorm goede ondergrond meegegeven, een stuk opvoeding zat er in."
..Vroeger," aldus ds. Gaaikema, „zijn de kringen vermoedelijk meer op de gemeente gericht geweest dan nu. Maar die gemeenten stonden toen ook veel meer in de wereld. Zij droegen meer verantwoordelijkheid voor de gemeenschap, waren soms verantwoordelijk voor het hele dorp." Met de ontwikkeling in de richting van georganiseerd jongerenwerk ziet ds. Gaaikema nauw samenhangen het ontstaan van de broederschapshuizen: „Mensen, die nooit hun dorp uit kwamen, ontmoetten elkaar toen in Elspeet... Hetzelfde zit in het kampwerk, dat toen ook van de grond kwam. En dan: je kunt zeggen, dat een groot deel van de huidige leiding van de kerk voortkomt uit deze beweging".
Zo kwamen (en komen) de Friese doopsgezinde jongeren bijeen. Als het even kan in de openlucht. Deze foto is gemaakt op de Pinksterconferentie van 1960 op Fredeshiem. Mejuffrouw Foly Tijsma, nu mevrouw Jellema te Gorredijk, houdt een inleiding.
"Friese Doopsgezinde Jongeren Bond vijftig jaar". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011
De gemeenteraad bepaalt uiteindelijk het gezicht van de dorpsraad. Dat wil zeggen, dat dat college beslist welke bevoegdheden men aan een dorpsraad zal geven. Volgens de heer Van der Goot hoeft de dorpsraad van Irnsum niet het beheer over zaken als milieu en dergelijke te hebben. Hij is tevreden als het een adviserend orgaan wordt voor de gemeente. De gemeenteraad beslist over dat advies. Die blijft baas. Ze is zelfs niet gebonden aan de adviezen van de dorpsraad.
Omdat een dorpsraad een vertegenwoordigend lichaam is moeten er officiële verkiezingen worden uitgeschreven. In bepaalde steden zijn wijkraden op dezelfde wijze samengesteld. In Rotterdam ging die verkiezing via de politieke partijen. De Irnsumers zijn daar niet zo gecharmeerd van. Zij willen de politiek er buiten laten. De heer Van der Goot zegt, dat er gekozen is voor het volgende systeem: ledereen, die kiesgerechtigd is, kan straks — als de raad een beslissing over de instelling van de dorpsraad heeft genomen — een lijstje met drie namen invullen. Die lijstjes worden verzameld en daaruit wordt een grote lijst samengesteld met dertig namen. Op de dag van de stemming kunnen de kiezers uit die dertig namen elf aankruisen. Het mogen er ook minder — niet meer — zijn, maar in Irnsum stelt men zich voor de dorpsraad uit elf personen te laten bestaan. Dat zijn da mensen, waarop de meeste stemmen zijn uitgebracht.
Wanneer er een beslissing over de dorpsraad genomen zal worden is nog niet bekend. Volgens de heer Van der Goot zal het dit jaar nog wel niet slagen. De gemeente moet namelijk een verordening opstellen en daar zijn weinig of geen voorbeelden van.
"Adviserend". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011
Wat de FDJB betreft, die poogt wel mee te wekern aan dat zich bezinnen op allerlei problemen. „Onze avonden en weekends worden wel georganiseerd met de gedachte de mensen wat mee te geven. Zij hebben een sterk kaderkarakter. Zo hebben wij bijvoorbeeld discussies gehouden over de euthanasie, de vernieuwing van de kerk van nu en andere zaken. Soms ook hebben onze bijeenkomsten een ontspannend karakter. De bekende jaarlijkse pinksterconferentie op „Fredeshiem" bij Steenwijk heeft een gemengd karakter. Daar wordt gepraat over serieuze zaken, maar daar wordt ook aan ontspanning gedaan".
Het doopsgezind jongerenwerk, aldus de heer Langius, trekt over het hele land steeds meer belangstelling. Alleen in Friesland al wordt het orgaan „Contact" verstuurd naar 700 adressen. Het ledental is groeiende.
"Bezinning". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011
Wat trekt de jongeren van tegenwoordig naar de jongerenkringen en de FDJB? De heer Rinsma: „Ik heb het gevoel, dat de God-is-doodtheorie verleden tijd is. Er is nu een sterke terugkeer naar het geloof merkbaar, vooral van de kant van de jongeren. Zon vijf jaar geleden was de belangstelling duidelijk veel minder". Langius: „Het doopsgezind jongerenwerk is beslist geen aflopende zaak meer. Wij moeten als FDJB wel stimuleren en activeren, maar er is belangstelling genoeg".
"Terugkeer naar geloof". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011
„En de balans van dit al, het werk voor jongerenbond en FDJB, ik put er steeds weer kracht uit". Dit schrijft een oud-secretaris van de Friese Doopsgezinde Jongeren Bond, die dit jaar een halve eeuw bestaat, aan de huidige jubileumcommissie. En hij is niet de enige, die met zoveel voldoening terugkijkt op zijn jaren in het doopsgezind jongerenwerk. Een werk, dat in de jaren na de Eerste Wereldoorlog langzaam op gang kwam en uiteindelijk op 4 februari 1924 uitmondde in de oprichting van de Friese Doopsgezinde Jongeren Bond. De eerste overkoepelende organisatie in den lande. Die nu eigenlijk geen bond meer is, maar een werkgroep van de (landelijke) Doopsgezinde Jongeren Bond, een reorganisatie, die in de jaren zestig zijn beslag vond. Het jubileum van de FDJB zal op 9 en 10 maart in „Het Ruiterswartier" te Leeuwarden worden gevierd met een grote reünie van leden en oud-leden. Het begint op de zaterdagmiddag met een receptie en 's avonds is er cabaret met bal na. Op de zondag is er een kerkdienst en 's middags een speurtocht.
"Ik put er steeds weer kracht uit". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011
Het doopsgezind jeugdwerk heeft van het begin af open gestaan voor alle jongeren. „Er zat vroeger natuurlijk wel de gedachte bij: als ze doopsgezind willen worden, dan is dat wel heel mooi. Maar in de jaren vijftig Is het veel meer in de richting van open jeugdwerk gegaan. Nu gaat het er vooral om: wie heeft een goed honk, wie heeft een goede leiding. Je kunt het dus nu meer beschouwen als een dienst aan de jeugd".
Toch, aldus penningmeester Jaap Langius (uit Joure) van de huidige FDJB, draagt het jongerenwerk natuurlijk nog wel een sterk doopsgezind stempel. Wel met een open venster op de wereld, maar als FDJB heeft men het drukker met het werk voor de bond zelf. „Kijk, de kringen kunnen wel wat doen aan allerlei werk voor de wereld. Dat gebeurt ook hier en daar wel. Maar als FDJB komen wij er niet aan toe".
Er zit een stukje zelfverwijt in de te komen met de jongeren van andere doen wij bijvoorbeeld om in contact tekomen met de jongeren van andere kerken? Nee, wij hebben het te druk met de dienstverlening aan onze eigen jongerenkringen, met het organiseren van weekends en jongerendagen... Het werk is nog wel sterk in zichzelf gekeerd".
Ds. Gaaikema en de heer Rinse Rinsma (lid van een werkgroep van de jubileumcommissie) wijzen er op, dat het in dit jeugdwerk ook gaat om een groep mensen in een ontwikkelingsstadium. Langius: „Inderdaad, je moet ook goed weten, wat je doet, want als je activiteiten op touw zet en je bent zo ver, dan nokt de ploeg af en komen er weer nieuwe mensen. De anderen zijn dan getrouwd, aan de studie of vinden een werkkring elders".
Ds. Gaaikema: „Hebben de jongeren ook niet veel meer tijd nodig dan vroeger om zichzelf te vinden? Die hele complexe wereld komt op je af en je staat gewoon voor de vraag „wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik?" Die identiteitskwestie vind ik verrekt belangrijk. En wat het helpen bij dat zoeken naar een identiteit betreft: de jongere van tegenwoordig is alert genoeg om op tijd in de gaten te hebben, of hij wordt gemanipuleerd of niet."
Jaap Langius: „Wij zien het doopsgezind jongerenwerk echt niet als open jeugdwerk, al staan onze kringen wel voor iedereen open. Wij richten ons wel steeds op het typisch doopsgezinde. Op de dorpen hebben de kringen echt nog niet dat soosidee, al komt het sporadisch wel voor. In Leeuwarden heeft de kring dat soosachtige wel, maar daar staat er weer catechisatie naast." Wat doen de kringen dan wel? „Dat is heel verschillend. Er zijn kringen, die vinden het prachtig om een hele avond ta bomen over de problemen van deze tijd, maar je hebt ook kringen die daar nooit aan toe komen".
"Dienst aan de jeugd". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011
IRNSUM — Als het aan de bewoners van Irnsum ligt gaat Plaatselijk Belang verdwijnen om de baan vrij te maken voor een dorpsraad. Niet dat de dorpelingen ontevreden zijn over Plaatselijk Belang, maar gewoon omdat zij meer verwachten van de dorpsraad. De gemeente Rauwerderhem zal gevraagd worden stappen in deze richting te ondernemen.
De heer Rinze Sijne van der Goot (64), oud gemeente-ontvanger van Baarderadeel, heeft zich erg met deze zaak beziggehouden. De zaken op een rijtje zettend komt hij tot het volgende: De gemeente Rauwerderhem bestaat eigenlijk uit drie eenheden: de Lege Geaën, Rauwerd en Irnsum. Die drie hebben bijna geen kontakt met elkaar, maar ze staan ook niet vijandig tegenover elkaar. Irnsum is de grootste van de drie. Het dorp heeft nu zon elfhonderd inwoners. Als het even doorgaat woont de helft van de inwoners van Rauwerderhem in het dorp van Atsje. Daar wordt aan twee kanten aan gewerkt. In de eerste plaats groeit Irnsum en in de tweede plaats daalt het inwonertal van de gemeente. Daar komt bij dat het dorp wat excentrisch ligt.
Zon dorp heeft bepaalde problemen. Als Plaatselijk Belang heeft men altijd bij de gemeente aan kunnen kloppen en vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders waren ook echt wel bereid te luisteren en naar Irnsum te komen. „De forhalding is lykwols frijbliuwend", zegt de heer Van der Goot. „Der binne dy't sizze: wy ha net folie oan de gemeente en derom moat der mar in doarpsried komme. Der bin ik it lang net mei iens. Ik bin wol fan bitinken, dat wy fan dy frijbliuwende forhalding óf moatte. It soe
al moai wêze as wy yn alles hwat it doarp oanbilanget, heard waerden en dan net op in momint. dat it al yn kalk en semint is". En een gemeente moet een dorpsraad horen voor zij beslissingen neemt over het dorp.
Rinze Sijne van der Goot
"Irnsum wil een dorpsraad". "Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland". Leeuwarden, 1974/03/05 00:00:00, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010619582:mpeg21:p011