We zullen trachten haar, met een enkel woord, zoo duidelijk mogelijk te zeggen.^r.v" En dan stellen we in de eerste plaats de vraag : Is het wenschelijk, den tegenwoordigen toestand, waarin het onderwijs-vraagstuk geheel onze politieke verhoudingen beheerscht, langer te doen vgortduren? ' *.»•. ' Niemand zal, gelooven we, hier een bevestigend antwoord durven geven. Te goeder trouw hebben wij, liberalen, gemeend dat de voor alle kinderen onzes volks, zonder onderscheid van geloofsbelijdenis, toegankelijke school het middel zou zijn om geloofsverdeeldheid te verbannen en verdraagzaamheid aan te kweken, — de geschiedenis der laatste kwarteeuw heeft die verwachting tot een illusie gestempeld, die we, rekening houdende met de werkelijkheid, moeten prijsgeven. Ongetwijfeld kost het moeite en behoort er moeu toe, tot die erkenning te komen ; wanneer echter een vaderlandsch belang op het spel staat, mogen we, onder zekere omstandigheden, zelfs het offer van een geliefkoosd denkbeeld niet te zwaar achten. Nederland heeft behoefte aan vrede, om rustig te kunnen voortarbeiden aan de binnènlandsche hervormingen, waarvoor de tijd rijp' is, en om door krachtiger aaneensluiting van landgenooten van onderscheiden staatkundige en godsdienstige richting beter gewaarborgd te zijn, tegen van buiten dreigende gevaren; en wie dien vrede ernstig wil, moet ook geneigd zijn stappen tot toenadering te doen. Wanneer beide partijen'zich schrap zetten op het eenmaal ingenomen standpunt, blijft ( a strijd voortwoeden, opent zich geen uitzicht op bevrediging. Bij verschillende gelegenheden is den leiders van de rechterzijde toegevoegd: . ;rukt uw wenschen uit in den vorm van ,-a wetsvoorstel, of zegt althans, welke gezoudt willen .elléa, — en van onze zijde zal het aan <'gingen tot toenadering niet ontbroken. Ivlet een wederzijdsch „non possumus" ...men we niet verder. Aan dien wenk, zoolang de anti-liberalen de minder•i id hadden in de Tweede Kamer, om redenen die wij thans niet te beoordeelen ribben, geen gevolg gegeven. — Thans s er een voorstel uitgegaan van de cogeering, die klaarblijkelijk langs den og der gematigdheid de bestaande grieven wil trachten weg te nemen, en het zou, naar het ons toeschijnt, geen - rstandige staatkunde zijn, die poging niet met waardeering te begroeten en onzerzijds niet al het mogelijke te doen or.i haar welslagen te bevorderen. Subsidiëering van het bijzonder onderwas, mits het voldoe aan rechtmatige eischen, is niet in strijd hetzij met de letter, hetzij met den geest van artikel 192 dc r Grondwet. Herhaalde malen is deze stelling uitgesproken door mannen van beslist vrijzinnige overtuiging in beide Xamers. Welnu, als we tot dien prijs den vrede kunnen koopen, laat ons dan niet aarzelen, maar ridderlijk der tegenpartij de hand reiken, in de verwachting dat ook zij door gelijke vredelievende neiging zal bezield zijn, Behalve de politieke zijde van het vraagstuk is er nog een andere, die onze volle aandacht verdient. Het Staatsbelang eischt niet -- een onderwijs van een bepaalde kerkelijke kleur of van die kleur ontdaan — het vraagt hoofdzakelijk, dat vooral in het land gelegenheid zij, een onderwijs te ontvangen, dat den aanstaanden staatsburger tot een voldoend peil van ontwikkeling brengt. Wordt floor den tegenzin van een groot deel onzer landgenooten dat doel niet bereikt, dan is het dringend noodig, dien hinderpaal weg te nemen. Een stelsel van subsidieering, die niet al de kosten voor de bijzondere scholen legt op de schouders van hen, die voor hun kinderen het openbaar onderwijs niet begeeren, is het eenige middel om het schoolbezoek algemeener te maken en zoo alle belangen tot hun recht te doen komen.
Meenen wij alzoo geen vrijheid te vinden, het hoofddenkbeeld der voorgestelde herziening te bestrijden, — er zijn enkele punten, waarop we niet met de nieuwe regeling mede kunnen gaan ; en men zal zoowel aan het bijzonder- als aan het openbaar onderwijs een dienst bewijzen, niet daarover niet luchtig heen te loopen. In de technische onderdeelen der quaestie zullen we ons niet verdiepen: met deze moeten de mannen van het vak 2ich maar bezighouden. Het vóór en tegen van de afschaffing de vergelijkende examens laten we in het midden; de vraag of wiskunde niet, paedagogiek wèl onder de gewone examenvakken moet worden opgenomen, zullen we evenmin bespreken. Elr wordt voorgesteld, de Rijkssubsidie voor beide soorten van scholen niet te verleenen, als er 25 gulden schoolgeld wsijrdt betaald. Dat cijfer zouden we gaarne verhoogd zien. In een groot aantal gemeenten zijn inrichtingen voor meer uitgebreid lager onderwijs, die aan een wezenlijke behoefte beantwoorden, hetzij omdat er geen gelegenheid is voor middelbaar onderwijs, hetzij dat men het raadzaam vindt de werkkracht der leerlingen, in verband met hun toekomstige bestemming, niet over een te groot aantal vakken te verdeelen. Daar wordt een matig schoolgeld geheven, overeenkomstig de financieële positie van de ouders uit den middelstand, waartoe verreweg de meesten dier kinderen behooren ;".een schoolgeld, dat niet licht voor vermeerdering vatbaar is. Wordt, zoodra het cijfer 25 gulden is bereikt, alle subsidie onthouden, zoodat de geheele kosten komen voor rekening öf van de gemeente, öf van de corporatie oie deze scholen heeft opgericht, dan vreezen wij er vele te zullen zien verdwijnen, wat een groot nadeel zou zijn voor de verstandelijke vorming der jeugd. Zooals men ziet bepleiten we niet eenzijdig de belangen der openbare school; wat hier gewensc*/ wordt zal ook aan de particuliereinrichtingen ten goede komen. Vervolgens achten wij de beperking der Rijkssubsidie tot toelage in de bezoldiging van het verplicht aantal onderwijzers bedenkelijk. Als een gemeente of bijzondere als rechtspersoon 'erkende vereeniging de noodzakelijkheid inziet om door vermeerdering van het aantal onderwijzers het peil van het onderwijs te verhoogen, dan is zulks een algemeen belang, dat door het Rijk behoort te worden gesteund. De betere opleiding,die van zoodanige vrijgevigheid het gevolg zal zijn, is in het voordeel der geheele gemeenschap. De vermindering van hst verplicht getal onderwijzers in dien zin, dat er op ongeveer 55 leerlingen slechts één behoeft te worden aangesteld, is mede een zwak punt in de voorgestelde regeling. In haar memorie van toelichting spreekt de Regeering zelve van den bekenden paedagogischen eisch vaa één onderwijzer op 40 leerlingen, maar zij doet dien eisch geen recht wedervaren. leder, die met den gang van zaken in onze gewone lagere scholen bekend is,weet dat een gemiddeld getal van 55 ten gevolge zal hebben, dat in de lagere klassen, die de meeste zorg vereischen, en die doorgaans onder leiding van een onderwijzeres staan, dit cijfer verre zal worden overschreden en tot ver over de 60 zal stijgen, om in de hoogere beneden het gemiddelde te dalen. En wat er van de individueele ontwikkeling der kinderen terecht komt in overbevolkte klassen,' behoeft niet nader te worden aangetoond. Het zou dan ook zaak wezen, de bijzondere scholen een korter overgangstermijn te verleenen voor een normale regeling, al zou dan ook het bedrag der subsidie op die wijze een aanzienlijke verhooging moeten ondergaan. Want niet de belangen der schatkist, maar die der kinderen moeten in deze op den voorgrond staan. Eindelijk achten wij het een leemte in de herziening, dat nu niet tevens de hand wordt geslagen aan invoering van den leerplicht. Steeds is gewezen op den schoolstrijd als het groote beletsel voor de invoering, en deze Regeering heeft meermalen verklaard, er in beginsel niet tegen te zijn. Naar onze overtuiging zou de Minister aan het land een onschatbaren weldaad bewijzen, als hij, tegelijk met de verwijdering van dien hinderpaal de groote, door vele voorstanders zoowel van de bijzondere als van de openbare school verlangde hervorming ter hand nam. Ongetwijfeld zouden er eenige moeielijkheden te overwinnen zijn: maar de taak des wetgevers is, deze moedig onder de oogen te zien en er zich niet door te laten weerhouden als zij de bereiking van oen goed doel in den weg staan. Wij gelooven met deze beknopte aanwijzingen te kunnen volstaan. Onze beoordeeling van het wetsontwerp draagt een verzoenend karakter, en we kunnen niets anders wenschen dan dat bij de behandeling var dit gewichtig vraagstuk dezelfde geest van overeenstemming der slechts schijnbaar strijdige belangen den doodslag zal geven. Het vaderland, — en niet het minst het opkomend geslacht, zal er wel bij varen.
"Onze meening omtrent de Schoolwetsherziening.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/05/20 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009797:mpeg21:p001
"Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/05/20 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009797:mpeg21:p001
Het Koningsfeest — een stem uit Engeland. Het Engelsche blad de Standard wijdt een artikel aan de viering van het 40-jarig Koningsfeest in Nederland. Het blad spreekt met groote waardeering en welwillend over het herstel van den Koning en de toekomst van ons land. „Het is wel mogeiijk", zegt het blad o. a. „dat het merkwaardige herstel des Konings van een ziekte, welke het ergste deed vreezen, volstrekt niet slechts van oogenblikke-,. lijken aard zal wezen en dat Z. M. nog menig jaar de regeering zal mogen voeren. Hij is eerst 72 jaar oud en dus geenszins wat men, in onze dagen van veelvuldigen hoogen leeftijd, een zeer oud man kan roemen. De. prille jeugd van Zijn dochter, die haar ne-ij gendo jaar nog niet heeft bereikt, maakt het zeer gewenscht dat het leven des Konings lang dure. Intusschen is er geen enkele ernstige grond te vinden zelfs voor de geringste vrees omtrent de staatkundige toekomst van Nederland. Wel zien sommige volkeren met wantrouwen elkander aan, maar geen enkele regeering denkt er aan, inbreuk te maken op de onafhankelijkheid of het grondgebied van Nederland, of heeft ooit zulk een onverantwoordelijke gedragslijn ernstig in overweging genomen. De eerbied voor het volkenrecht in Europa is stijgende onder de vorsten en staatslieden, die machtig zijn en tevens het besef hebben van hun verantwoordelijkheid. Gevaar is in dit opzicht niet te duchten van de heerschzucht der vorsten of de gewetenloosheid van ministers, maar alleen van de hartstochten der volkeren zelven in aan elkander grenzende landen. „Het Nederlandsche volk mag zich gelukkig achten, dat er nog een andere macht over hem waakt behalve de kracht dec tractaten. Er zijn landen van overwegenden invloed en onwrikbare wilskracht, die in een aanval op de vrijheid van Holland een zware beleediging en een rechtstreeksche uitdaging voor hen zeiven zullen zien. Wat Engeland in dit opzicht gevoelt en in zyn belang acht, behoeft niet te worden gezegd, en er bestaat niet de minste twijfel of Rusland gaat in dit opzicht met Engeland hand aan hand. „Intusschen, als wij hierop wijzen, denken wij er geen oogenblik aan, dat er ergens ter wereld iemand zou wezen die er op loert Nederland te behandelen als Naboth's wijngaard. Trots de ontzaglijke uitbreiding der bewapening, waarvan de groote mogendheden op het Vasteland het schouwspel geven, heerscht thans ten opzichte van internationale rechten en verplichtingen een rechtsgevoel, dat zelfs de machtigste niet kan geringschatten. Elke verantwoordelijke regeering streeft er onverpoosd naar den naam te ;verdienen van rechtvaardig te zijn en eerlijke bedoelingen te hebben. Daarom loopt Nederland geenerlei gevaar en kan het Nederlandsche volk met volkomen gerustheid en zonder de minste beduchtheid den veertigsten verjaardag vieren van 's Konings inhuldiging en tevens Zijne schier wonderdadig herstel." Nog een woordje over de onderwij swetsw ij ziging! Nu in de Eerste Kamer de liberale partij nog de meerderheid heeft, mag en moet zij de voorwaarden stellen, waarop zij mede wil werken tot verzoening van den schoolstrijd. Zoo verzoeningsgezind als een deel der liberale pers en de Liberle Unie zich getoond hebben, is de Arnhemsche Crt echter niet. Men dient,betoogthetblad,twee strijdperken te onderscheiden, de liberale minderheid in de TweedeKamer moet eene andere houding aannemen dan de liberale meerderheid in de Eerste. In de Tweede Kamer kan de liberale partij wellicht berusten in de subsidieering van het sectarisch volksonderwijs. Zij kan tegen een dergelijken financieelen maatregel krachtig verzet aanteekenen, doch na een ernstige waarschuwing aan de Regeering kan zij aan deze de verantwoording voor de gevolgen ervan opdragen en niet verder wederstreven. Maar tegen het voorgenomen bederf van het openbaar onderwijs zal de liberale partij met al de kracht die in haar is moeten strijden. Vooral in de Tweede Kamer, omdat het recht van amendement haar gelegenheid geeft pogingen van verbetering te doen. Willen de Regeering en de haar steunende meerderheid desnoods de zwakke waarborgen, aan het subsdiestelsel verbonden, nog uit het wetsontwerp lichten — het blijve voor haar verantwoordelijkheid en geen liberaal behoortzich daartegen om politieke redenen te verzetten. Maar hunnerzijds moeten de liberalen aandringen op behoud van den status quo ten aanzien der regeling en inrichting van het openbaar onderwijs; zij zullen hun plicht eerst ten volle hebben vervuld, zoo zij in de Tweede Kamer alle middelen, die het reglement en hun rechten hun geven om dit doel te bereiken, hebben uitgeput. Is dit doel bereikt, dan kan de Eerste Kamer het ontwerp aannemen. Het blad meent, dat het veel concilianter is dan zij, die leerplicht in het debat mengen of die eischenj dat waarborgen gevonden worden voor een degelijk bijzonder onderwijs. Leerplicht zal de Regeering toch niet geven en de bedoelde waarborgen evenmin. Wat,trouwens gaat het bijzonder,sectarisch onderwijs de liberale partij ook aan? De beschermers en warme vrienden daarvan zijn de tegenwoordige Regeering en haar geestverwante coalitie; dat zij er de zorg voor dragen en er de verantwoordelijkheid voor hebben. Dat het subsidiestelsel voor het bijzonder onderwijs slechte gevolgen hebben zal, gelooft het blad vast en zeker; maar indien de eigen vrienden en beschermers het kwade willen, dat zij het zelf verantwoorden. De liberale partij behoeft niet op te komen voor de „vrije," geprezen, gesubsidiëerde schoo', die met het 'privilegie van geld en vrijheid overladen wordt; zy bepale zich tot de zorg voor het verstooten stiefkind, het openbaar onderwijs. Zij zorge dat dit in stand en in goeden staat blijft, zij were alle open. lijke en geheime aanvallen daartegen af; is eenmaal die instelling ongeschonden gehandhaafd, dan toone zij de grootst mogelijke conciliatie. Men kan een ander niet verhinderen zijn woning omver te halen, maar men moet beginnen te zorgen, dat de eigen woning niet in den val medegesleept wordt. De uitslag van den strijd! Door de verkiezingen voor de Provinciale | Staten werd de positie der anti-liberalen be' langrijk versterkt, en al is de Eerste Kamer niet „om," haar meerderheid wordt verminderd, en de afloop der verkiezingen zal op haar een moreelen indruk maken, die het \ Ministerie moed ea ste«n geven kan —zegt 1 de katholieke Maasbode. De vesting is nog niet veroverd — verklaart het blad — I maar er zijn belangrijke stukken muur genomen, en hot vijandelijk" leger is meer terugggedrongen en verzwakt; de zegepraal van Maart 1888 is voortgezet.
Verbetering van gevangenen! Het Paleis van Justitie vindt in de mededeeling in het verslag van het genootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen, dat slechts ruim 2000 personen hun bijdragen aan het genootschap schenken en dat het ledental eer af- dan toeneemt, aanleiding tot de opmerking, dat dit feiten zijn van hoogst bedroevenden aard. De taak, die het genootschap te vervullen heeft, is veelomvattend en belangrijk tevens. Wij weten het allen, hoe moeielijk het is voor den ontslagen gevangene zich een plaats in de maatschappij te heroveren, hoe de ondergane straf hem bij elke schrede achtervolgt, hoeveel rechtmatig wantrouwen en verklaarbaar vooroordeel hij heeft te overwinnen, eer hem wederom wordt toegestaan op fatsoenlijke wijze zijn brood te verdienen. Op dien rnoeielijken weg wenscht het genootschap den vrijgelaten veroordeelde te ondersteunen, teneinde op die wijze te voorkomen, dat straks armoede en ellende hem opnieuw een misdadiger doen worden. Dezo arbeid is niet alleen een hoogste menschlievende, maar hij is .tevens in elk opzicht in het belang der geheele maatschappij. Wie gevoelt niet, hoezeer de maatschappij half en gebrekkig werk verricht als zij naar beschermende hand niet uitstrekt over den man, dien zij, na korter of langer verblijf in de gevangenis, aan de vrijheid teruggeeft; wie beseft; niet, dat elk gevangenisstelsel onvolkomen blijkt, waaraan zich niet een afdoende zorg voor den ontslagen gevangene aansluit ? Zonder die zorg voedt de gevangenis dikwerf slechts voor de gevangenis op en wie de kanker van het weder invallen in het kwaad met vrucht wil bestrijden, heeft tot arbeidsterrein het veld te kiezen, waarop bedoeld genootschap werkt. Kan dat genootschap echter zijn taak volbrengen bij den geringen steun,dien het vindt? üngetwijleld niet; zijn bestuurders zullen de eersten zijn om het te erkennen. Daarin moet verbetering komen. leder, die de geringe bijdrage van slechts f 2.60, welke wordt gevraagd, kan betalen, is verplicht èn uit menschlievendheid jegens ongelukkige natuurgenooten èn uit welbegrepen eigenbelang, die bijdrage aan de vereeniging te schenken. En dan mag daarbij de vraag worden gesteld, of het geen staatsroeping zou zijn aan het Genootschap eene ruime bijdrage uit de staatskas te schenken. Bestrijding van de misdaad — en daartoe strekt de werkzaamheid van het genootschap ongetwijfeld — is staatstaak bovenal, en daarom verdient de zooeven gestelde vraag ernstige overweging. Het ontginnen vanheide! Het Utrechtsch Dagblad schreef dezer dagen een woord over de Heidemaatschappij, waarvan het de oprichting'heeft toegejuicht, maar die nu weinig teekenen van ieven geeft. Zulk een maatschappij, die bereid is op de medewerking van het grootst mogelijk aantal landgenooten, mag niet alleen niet insluimeren, zij mag ook niet uitsluitend werken in de stilte van de binnenkamer. Zij moet arbeiden aan den openbaren weg en er naar streven, haar leden aan het werk te zetten. Wat er moet gedaan worden, omschrijft het blad als volgt: „In den stand, waarin op dit oogenblik de maatschappij verkeert, is er,naar ons oordeel, geen beter middel om haar nader tot haar doel te brengen en het aantal harer leden en begunstigers uit te breiden, dan to doen, gelijk art. 2g voorschrijft, en in alle streken van ons land, maar bovendien daar, waar zich nog woeste gronden bevinden, voordrachten te doen houden door deskundigen, om gemeenten en eigenaren tot ontginning op te wekken en daarbij de stelsels te ontvouwen, die ter bereiking van dat doel, langs den meest voordeeligen weg, voor de verschillende soorten van heidegrond aanbeveling verdienen. „Wij zouden tevens wenschen, dat aan de afdeelingen der maatschappij, ieder binnen een haar door het hoofdbestuur aan te wijzen kring, mocht worden opgedragen een register en daaruit weder een kaart aan te leggen, bevattende de volgende door haar met de uiterste nauwkeurigheid te verzamelen gegevens : „1) de heidegronden, die in de laatste 25 jaren zijn ontgonnen, op welke wijze en met welke uitkomsten; „2) de heidegronden, die geheel of ten deele nog woest zijn, met vermelding van de soort en van de wijze van ontginning, die aan de afdeeling voor elke soort het meest geschikt voorkomt. „Een en ander natuurlijk met juiste aanduiding van de kadastrale ligging dier gronden, hun grootte en de namen en woonplaatsen der eigenaren. „Hierdoor zal niet alleen aan de afdeelingen een nuttige en doeltreffende werkkring worden verschaft, die bij de leden den ijver zal onderhouden en aankweeken, rnaar bet zal tot een voortdurende aanraking leiden tusschen de mannen, die heidegi onden bezitten, en hen, die wenschen, dat deze op de voor de eigenaren meost voordeelige wijze enten bate van het algemeen belang vruchtbaar worden gemaakt."
"Vragen van den dag. Elck wat wils.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/05/20 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009797:mpeg21:p001
Eene dame, die bij eene specialiteit les ging nemen, beschrijft haar wedervaren aldus : Een net dienstmeisje opende mij de deur en liet mij in een salon, dat zeer weelderig was gemeubeld. Nadat ik eenige oogenblikken gewacht had, kwam mevrouw R binnen. Zij heeft een zeer vriendelijk en aangenaam voorkomaQ wijdt zich blijkbaar met hart en ziel aan haar vak. Zij bracht mij in een ander vertrek, met een ingelegden houten vloer en overal spiegels aan de wanden.
/i ij v£ees> zeide ik, „dat u heel wat geduld zult moeten oefenen, eer ik mij, volgens uwe meening, bevallig weet voor to doen." „Da.. is niets. U zult den slag wel even. spoedig beet hebben, als de andere dames van buiten, die ik ook afgericht heb. Natuurlijk kan ik nooit vooruit het aantal lessen bepalen, alvorens ik uw manier van doen. Ken. Eenige dames zijn na twee of drie lessen klaar. Anderen weten hei na zes lessen nog niet." „Zijn al uw leerlingen ongehuwde dames'" vroeg ik aan mevrouw R. „Wel zeker niet. Ik [heb hier ook nu en. dan gehuwde dames. De zuster van graaf A. nam onlangs hier nog les en haar echtgenoot vond, dat zij zich nu veel bevalligor weet voor te doen." „ijZijn de jonge dames zeer zenuwachtig als zij voor het eerst aan het Hof verschijnen ?" „Ja, vooral wanneer zij zich niet geoefend hebben en dus vreezen een ongunstiger» indruk te maken. Vele leerlingen zeggeu, dat zij nog meer op haar gemak waren met de -koningin dan met mij. De Koningin heeft gaarne, dat de jonge dames en de déoutantes naar vlak in het gelaat zien. Gij moet haai* nmk aanzien, zonder de oogen neer te slaan." .V? fü bijzonder op de goede houding gestola r „Dat zou ik meenen. Zij let op de kleinsta be \\ eging en niets verdriet haar meer, dan een zorgelooze, achtelooze houding. Haar eigen nouoing is altoos onberispelijK geweest. Hebt gij nooit met bewondering haar beeld, als jonge koningin, gadegeslagen? Zij ziet met oogopslag of gij u voor de receptie geoefend hebt, en dan glimlacht zij goedkeurend en vriendelijk. Wat bevalligheid van houaing betrett, volgt de hertogin van Teek op de koningin " Dit alles deeldn mevrouw H, mij op zachten, moederlijken toon mede. Plotseling kwam zij nu tot de practijk, vestigde haar oogen scherp en onderzoekend op mij en ztiide: — Komaan, zet nu eens uw hoed af; dan zullen we met het onderwijs beginnen. Zet dit op het hoofd. Zsj gaf mij een houten schijf, ongeveer van de grootte van een theeblad. — Het lint belet het afvallen. Loop nu eens naar mij toe! Houd uw hoofd recht op.1: Niet stappen! riep zij. Gij moet niet loopen. maar over iden vloer glijden. Houd uw schouders omhoog. Houd uw km op. Beproef het nog eens! Ik zou niet gaarne eene dochter uit liet zonnige zuiden zijn. Men zegt, dat haar rechte houding een gevolg is van hare langdurige oefening met een waterkan op haar hoofd. Een houten bord overtuigde mij spoedig van de waarheid van dit beweren. Hebt gij wel eens beproefd met een stuk hout, in evenwicht, op uw hoofd te loopen? Ik beproefde het nogmaals. „Gij moet uwe teenen niet oplichten," waarschuwde mevrouw R. „Wandel nu eens met _ mij." Ik deed het en hield het stuk hout met gemak in evenwicht. „Nu zal ik eens de Koningin voorstellen. Kom nu eens glijdende naar mij toe." Zij plaatste zich met dit doel aan het uiterste einde der kamer. „Gij moet uwe voeten regelmatig bewegen en tusschen iedere schrede voorwaarts twee tellen. Nu nog één schrede en dan neigen." Ik gehoorzaamde. Het was eene vrij linfesche neiging. „Nog eens, maar buig u zeer langzaam. Langzaam, langzamer, langza-a--mer," zeïde zij, terwijl zij ;mij de hand reikte, die, ik kuste. „Gij moet niet naar de hand der Koningin grijpen. Gij moet uw hand met eene zwaaiende beweging laten dalen." „Zie, zóó," en zij maakte een sierlijken boog in de lucht; „en vooral zorg dragen, dat uw neus den mond der Koningin niet raakt. Gij moogt al den tijd nemen voor uwe buiging. Dan moet gij voor ieder lid der koninklijke familie neigen. Misschien staat keizerin Frederik naast de Koningin. Maak voor haar een diepe buiging en eene minder diepe voor de overige leden, al naar mate zij verder van de Koningin staan. Het gewone aantal buigingen is zes. Daarop richt ik mijn leerlingen af. Zoodra gij al de leden der koninklijke familie hebt gegroet, gaat gy snel achteruit weg — maar altoos met een glijdende beweging — opdat de andere dames gelegenheid hebben de Koningin te naderen. Dit achteruitgaan is een reeks neigingen, eersfe wsm*- «g. 's&öss^ïös.fcer fo«t. Cncterwiji scoops g| uw sleep weg." „Ik laat mijne leerlingen ia haar galakleed bij mij komen, om haar de laatste wenken té geven. Ik heb hier slepen van 4 yards voelp de oefeningen. Gij kunt er haast niet buiten vooraf les te nemen, wanneer gij naar een hofbal gaat. Débutanten worden dikwijls genoodigd. De eenige formaliteit, die men niet mag verzuimen, is: het dragen van uw kaartje bij de receptie. Dit moet gij in de linkerhand houden met den rechterhandschoen tusschen den vierden vinger en den pink. Men veroorlooft ook aan de dames een zakdoek in de hand te houden, maar dat is niet raadzaam. Gij geeft uw kaartje over, de lord kamerheer roept uw naam af en dan gaat gfl de zaal door naar de koningin." „Komen hier weieens Amerikaansche meisjes," vroeg ik. „Ja zeker, verleden jaar had ik er onderscheidene. Eenige Engelschen beweren, dat de Amerikaansche vrouwen te voortvarend eft ondernemend zijn, om zich zoo bevallig voo? te doen, als de goede smaak eischt. Maar daü kan ik niet vinden. Ik geloof niet, dat de Amerikanen,ondanks hunne nieuwsgierigheid en hun zwak om zich in ieder gesprek te mengen, gedreven worden door de begeerte, oia zich op den voorgrond te plaatsen. Ik geloof eerder, dat men dit op rekening moet stellen van hun levendig verstand en hun opgewekt karakter. Ik heb hier een paar rijke Engelsche erfdochters gehad, die les kwamen memen Maar o! wat zijn die onbeholpen, wam neer zij zoo kersversch van buiten komeqf om voor het eerst ln de groote wereld tij worden voorgesteld."
"Hoe de Engelsche dames zich oefenen voor de receptie aan het Kof.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/05/20 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009797:mpeg21:p001