Het ingrijpen van den Minister van Koloniën in den gewonen loop der handelszaken van het Nederlandsch Indisch gouvernement door de weigering 's lands koffie af te geven tegen den prijs, die op de openbare, officieel aangekondigde veiling daarvoor geboden werd, is eene daad van gewicht, die om de gevolgen eene bespreking wettigt. Is het te prijzen, dat een minister weet te breken met den ouden sleur in vele zaken, — want er behoort kracht toe het logge vaartuig van staat te lenken buiten de gewone route,—de minister, die het waagt persoonlijk in te grijpen in den regelmatigen gang van zaken, dient Zich echter rekenschap te geven, minder nog van de daad den wel van de gevolgen die zijn optreden na zich sleepen kan.
De eigenaardige positie, die het Nederlandsch-Indische gouvernement inneemt doordat zijne inkomsten, voor een goéd deel bestaande in handelswaar,dalen en Stijgen met de marktwaarde dier producten, heeft dikwerf in de Kamers een punt Tan overleg uitgemaakt.Meermalen werd op aangedrongen, dat de Indische financiën onafhankelijk gemaakt zouden worden van den oogst, doch al werd beperking voorgeschreven, geen Indisch Staatsman verklaarde het tot heden mogelijk de bevolking op andere wijze in alle uitgaven te laten voorzien, dan van deze door middel der cultures in producten belasting te heffen. Do vraag of , het gewenscht is de Nederlandsch In• dische regeering hare plaats als groothandelaar te laten behouden kan buiten bespreking blijven, het is nu eenmaal een feit,dat eene directe belasting in geld in Indië een totale verarming der landbouwende bevolking ten gevolge zal hebben. De vette en magere jaren moeten doorleefd worden met de bevolking, die . geen kapitaal of spaarzaamheid geüoeg bezit, om ieder jaar hetzelfde bedrag voor het rijk af te zonderen. Het gouvernement moet handelswaar als koffie, suiker en meer in ontvangst nemen en is verplicht te trachten deze . tot den hoogsten prijs te verkoopen,echter zonder zich in speculatiën te mogen wagen of grooter risico te loopen dan te verantwoorden is in 'slands belang. Om duidelijk te doen uitkomen wat wij bedoelen, wijzen wij op hetgeen plaats greep bij de jongste conversie der Nederlandsche staatsschuld. De conversie aanbesteed werd gegund aan deßothschild-groep, en dit tegenover de adressen van de Amsterdamsche beurs, waarin verzocht werd,dat voor de nieawe conversieleening te Amsterdam op de open markt de inschrijving zou geopend worden. De leening werd aan deßothschild-combinatie toegewezen op grond dat een minister het land geen risico mocht laten lijden. Met het uitschrijven aan de beurs door de regeering waren eenige maanden gemoeid geweest, wie garandeerde der regeering, dat in dien tijd geen oorlog over Europa zou z\jn uitgebroken, waardoor het geheele plan onmogelijk werd ? Het wisselvallige voordeel wellicht te behalenbij een groote ruimte van geld aan de Amsterdamsche beurs over eenige maanden, moest de minister afwijzen nu hem zekerheid geboden werd bij een goeden prijs.
In ongeveer dezelfde positie stond de minister van Koloniën, die met 30.000 balen koffie aan de markt kwam bij zijne getrouwe afnemers op de kof lieveiling ; bij week echter geheel af aan de grondstelling toenmaals door den minister van financiën gevolgd, want bij weigerde de Voorraad koffie af te slaan. Hij speculeerde met het eigendom der Nederlandsch-Indische regeering op een hoogeren marktprijs, dien hij na eenige weken verwacht en dit wel in een tijd nu geen enkel handelaar door de speculatie op de termijnmarkt zeker is of eene schrale oogst boogere prijzen of een ruime oogst lagere prijzen zal geven. Bij de slechtste oogstberichten zag men in deze tijden de koffie dalen; de speculanten spotten met ruime oogsten en brachten den prijs omboog. Aanvankelijk werd het ophouden der Java-koffie door eene rijzing in dit artikel gevolgd en zeer natuurlijk, want allengs brachten de steeds wederkeerende veilingen een geregelde vraag naar eene hoeveelheid, die steeds voor verbruik werd genomen; een onverwachte stremming deed de geschapen behoefte duidelijker gevoelen en stijging was het gevolg. Het is echter volstrekt niet zeker of de regeering wel van deze verhooging zal profiteeren, want de hoeveelheidJava-koffie waarover zij beschikt is niet zoo groot om daarmede een blijkenden invloed uit te oefenen op den algemeenen koffieprijs. I'n één dag wordt in H&vre meer koffie in speculatie verhandeld dan nu in de hand van den minister de Java-koffie deed rijzen. Theoretisch gesproken en de vele invloeden, die heden ten dage den koffieprijs beheerschen ter zijde gesteld, zal de prijs moeten dalen wanneer de minister niet verder speculeert en op de volgende veiling dus eene hoeveelheid wordt aangeboden te groot voor de behoefte ; theoretisch beschouwd moet de prijs dan dalen beneden den prijs op de laatste veiling geboden. Theoretisch schrijven wij; want de wereldmarkt waarop de teruggehouden hoeveelheid weinig invloed uitoefent, kan zich willig houden en den minister-speculant succes bezorgen. Wij wenschen te wijzen op een groot nadeel door de handeling van den minister aan de Java-koffie toegebracht. Deze koffie dient voornamelijk als bijmenging om andere soorten te verbeteren ; door den nood gedrongen heelt men andere soorten opgezocht, die do Java-koffie konden vervangen. Zal de verbruiker niet meer aandacht gaan besteden aan die andere soorten, nu de Java in eene onzekere positie is gebracht? Zal niet ieder trachten zich te vrijwaren tegen de wisselvalligheid, dat straks de minister wederom weigert voor goeden prijs te leveren ? Minder vraag zal komen naar Java-koffie en de prijs zal er blijvend door worden gedrukt. Dan zal het heeten de lagere prijs ligt niet aan de handelingen van den verkooperminister, neen, dat ligt aan de markt en gelijk de Nederlandsche Handelmaatschappij de suikerladingen nu reeds in Londen aan de markt brengt, zal de koffie daar verkocht worden, alsof in den tegenwoordigen tijd van telegraaf en stoom Londen, Amsterdam of Rotterdam eenig verschil maakt! Ja, het maakt verschil niet in den prijs, die voor het product verkregen wordt, maar wel in de welvaart van ons land of de verscheping plaats heeft in efen Engelsche of Nederlandsche haven of bij de transactie een Engelsche of Hollandsche makelaar zijn hulp verleent en zijn geld verdient, of de Engelsche expediteur zijne onkosten en winst boekt of onze landgenoot,
Niemand zal ons protectionist noemen zoo wij bij voorbaat een lans breken tegen de overbevoordeeling vanvreemden,waar zulke treurige precedenten zijn.
"JAVA-KOFFIE.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/08/26 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009879:mpeg21:p001
"Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/08/26 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009879:mpeg21:p001
Het gewijzigd Schoolwetsontw e rp! Het Volksblad, orgaan der voreeniging ,Volksonderwijs" zegt: In werkelijkheid hebben wy te doen met een tweede uitgave, want ingevolge het gehouden overleg zijn erin het oorspronkelijke ontwerp niet geringe wijzigingen gebracht. En wij aarzelen niet het onbewimpeld uit te spreken: voor den voorstander van goed volksonderwijs en voor den vriend der openbare school zijn die wijzigingen nagenoeg alle verbeteringen. Het hoofdbezwaar tegen het wetsontwerp, het in ons oog zoowel uit staatsrechterlijk als uit paedagogisch oogpuntjafkeurenswaardig beginsel der subsidieering van de bijzondere, slechts voor één gezindte bruikbare school, is natuurlijk niet weggenomen, maar, men ontveinze het zich niet, door de verschillende wijzigingen, door den minister in zijn oorspronkelijk ontwerp gebracht, zijn de kansen van aanneming der nieuwe onderwijsregeling door beide Kamers onzer Staten-Generaal zeer belangrijk gestegen. Hiermede is echter niet gezegd, dat alle wijzigingen even gewichtig zijn, maar met elkaar vormen zij toch een niet onbeduidende verbetering van het oorspronkelijk ontwerp.
De onderwijswet! Het Dagblad voor Nederland kan moeielijk veel gewicht hechten aan enkele bezwaren, vooral door onderwijsmannen ingebracht. Hoofdgrief is bij hen de nieuwe lezing van art 24, waarin zij een ondermijning van de deugdelijkheid van het Lager Onderwijs zien. Twee onderwijzers voor 91 kinderen in plaats van voor 86, gelijk de bestaande wet voorschrijft, en een onderwijzer meer op de 55 in plaats van op de 44 daarenboven, dat is een achteruitgang, dien het niet zonder hartstochtelijkheid bestrijdt. Ofschoon het blad het beter zou vinden, dat de bestaande minimum-cijfer3 voor het vaststellen vanket aantal onderwijzers gehandhaafd werden, met het oog op de invoering van leerplicht, acht het het niet wenschelijk hierover den strijd te doen loopen. Ook als men voor elke vijf-en-vijftig leerlingen een onderwijzer meer rekent, blijft er een verhouding tusschen leerkrachten en leerlingen, die ook in vergelijking met het buitenland zeer gunstig moet worden genoemd. Voor Zwitserland b. v. vindt men het volgende opgegeven: Het aantal leerlingen, dat door een onderwijzer tegelijk moet onderwezen worden, beweegt zich in de verschillende kantons tusschen 50 en 120. In Denemarken kunnen de gemeenten aan den onderwijzer 100 leerlingen, verdeeld in twee klassen, worden toevertrouwd. De werkelijkheid is daar echter beter dan de wet. In Pruisen houdt men zich nog aan den regel, reeds vóór 60 jaren vastgesteld, volgens welken een klasse normaal heet, als zij in een school met één klasse niet boven de 80, en in een school van meerdere klassen niet boven de 70 leerlingen telt; waarmede echter nog niet gezegd is, dat voor elke 80 of 70 kinderen een onderwijzer aanwezig moet zijn. Integendeel vindt men er scholen met twee klassen, die slechts één ■ onderwijzer, en scholen met drie klassen, die niet meer dan twee onderwijzers hebben. Zoo komt het voor, dat één onderwijzer voor 140 kinderen te zorgen heeft, die hy in twee klassen les geeft. En dit is voor Pruisen geen uitzondering. Niet minder dan 1,058,246 kinderen daar te lande worden onderwezen in scholen met twee en drie klassen respectievelijk met één en twee onderwijzers, terwijl onder die 1,058,246 er zich 338,742 bevinden, geplaatst in klassen, die meer dan 80 en 70 scholieren bevatten. Nu weet men, dat Pruisen een goeden naam in zaken het onderwijs geniet; verneemt men nu daarbij, dat 60.13 pCt. van de kinderen op scholen met een abnormaal bevolkingscijfer onderwezen morden —en men bedenkt dan, dat het normale getal der leerlingen voor een school van één klasse met één onderwijzer 80 kinderen is, dan krijgt men eenig denkbeeld van de physieke en paedagogische krachten, waarover een Pruisisch schoolmeester te beschikken heeft.
"Vragen van den dag. Elek wat wils.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/08/26 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009879:mpeg21:p001
Evenals de Katholieke is ook de antirevolutionaire pers tegen leerplicht — zegt do Kamper Ct. — Dat wil zeggen, zij zou wel alle kinderen willen dwingen deconfessioneele scholen te bezoeken, als die scholen ■ talrijk genoeg waren, maar alleen ter wille van de confessie. Ook zij ziet liever de kinderen in het wild loopen, dan hen geplaatst te zien op de openhare scholen. Leerplicht — verkondigen zij — is een sooialistisch denkbeeld. Dat werd ook beweerd van wettelijke regeling van den kinderarbeid, maar ondertusschen hebben tot deze regeling — en zelfs tot die van den arbeid van volwassen vrouwen — nog onlangs de antirevolutionairen zeiven medegewerkt. Het denkbeeld van leerplicht heeft intusschen hier te lande in de laatste jaren snelle vorderingen gemaakt. Een der eersten, die de noodzakelijkheid van leerplicht aantoonde, was de hocgleeraarOpzoomer.Hij stond echter destijds nagenoeg alleen, terwijl thans van alle kanten op de invoering van leerplicht wordt aangedrongen, en de talrijkste volksvergadering, die ooit in de hoofdstad samenkwam, ten doel had Regeering en Vertegenwoordiging te nopen, in het aanhangige ontwerp tot herziening der schoolwet den leerplicht op te nemen.
Een sociaal-democraat: hoofd eener openbare school! In een bijeenkomst der radicale kiesvereeniging „Amsterdam" verklaarde de heer Gerhard, hooft eener openbare school te Amsterdam de sociaal-democratische beginselen te zijn toegedaan. Hot Haagsche Dagblad zegt naar aanleiding daarvan het volgende: Dit feit werpt een zeer eigenaardig licht over de openbare school als instelling. Waar het toch mogelijk is dat een sociaaldemocraat als hoofd eener Staatsschool gehandhaafd blijft, daar wordt zij als instelling, voor alle ouders, die er op prijs stellen dat hun kinderen in een, uit een ander dan stoffelijk oogpunt onbesmette schoolatmospheer ademen, bepaald onbruikbaar. En nu weten wij reeds wat de Staatsschoolvrienden ons zullen toevoegen, namelijk dat de heer Gerhard zijn beginselen den kinderen niet mag en zal inprenten, dat hij absoluut neutraal zal blijven; maar wjj-geloovenniet dat iemand zich, ook in de school, zoo geheel van zijn persoonlijke beginselen zal kunnen ontledigen, dat ze niet van invloed zullen zijn op zijn onderwijs: De school is — zoo luidt de paedagogische stelling — wat de onderwijzer is.
"Leerplicht!". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/08/26 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009879:mpeg21:p001
Kort is de dag. — Onthoud uw dag ? — Uit den band gesprongen. — Niet a 1 te druk. — Het kan hen berouwen. — Welwillende plannen. — Voetangels en klemmen. — Handige taktiek. — Wat doet ge er mee ? — Mogelijke verrassingen. — Een stoplap. — Een van 1863.
Carpe diem! riep de heer Schaepman de Tweede Kamer toe, onmiddellijk nadat zij Dinsdag weer was bijeengekomen. „De tijd is kort" of wel: „maak gebruik van het oogenblik!" „Als men het carpe diem als eene wet (niet: een bed, zooals de in de zaal zetelende overzichtschrijver van de N. R o 11. C t. had verstaan) als eene wet neemt voor het genot, dan moet men dit niet minder nemen als eene wet voor den arbeid; en wanneer men op min of meer schertsende wijzezegt: „die gelooven, haasten niet," dan kan men ook zeggen: „zij, die gelooven, zijn verplicht gebruik te maken van den dag." — Carpe diem! „Het kwaad straft zich zelf", — zoo weerklonk de waarschuwing van de linkerzijde daartegenover. „Wij zyn thans goed gestemd, wij zijn conciliant gezind; wij gaan wellicht een heel eindweegs met u mee, maar begin dan niet ons te ontstemmen , want de gevolgen zouden zich wel eens niet kunnen laten wachten En de waarschuwing heeft misschien gebaat; want werd de party-discipline onwrikbaar bewaard (door de tegenwoordig zijnde leden: er ontbraken minstens 5 van de rechterzijde) bij de aan de ordestelling van de schoolwet, gisteren sprongen er al enkelen uit den band. Ik denk voor te stellen, had de president Woensdag gezegd, ook Maandags en misschien zelfs Zaterdags te vergaderen." Waarom ook niet Zondags? riep men uit den linkerhoek met zekere schamperheid; en toen gisteren de Voorzitter met zijn voorstel om Maandag ook zitting te houden, kwam, weigerde de meerderheid ree'ds om nög meer te overhaasten. En nu zal één van beiden gebeuren: bf de discussiën nemen niet zoo groote vaart als men zich had voorgesteld, öf men blijft in de oude zitting steken om toch in het volgende zittingjaar de behandeling voort te zetten Hoe minder thans de heeren Schaepman en Lohman pressen, des te verstandiger zullen zij handelen, -want: er is gewaarschuwd. „Het zou u kunnen berouwen", riep men der rechterzijde toe. „Ik acht die overhaastiging ook van het standpunt der overzijde eene onstaatkundige daad en troost mij derhalve met de gedachte, dat onstaatkundige daden het meeste nadeel berokkenen aan hen, die ze plegen"; — zóó de heer De Beaufort, met zijne meest lispelende, vleiende stem, vol heuschheid en hoffelijkheid. „Ik draag het wetsontwerp geen kwaad hart toe; maar ik ben er innig van overtuigd in het belang van het gehalte van het ontwerp, en afgescheiden van de vraag welk lot bij de eindstemming daarvan te beurt zal vallen, is de geprecipiteerde behandeling niet"; — zóó de heer Gleichman, met zijne meest statige, haast arrogante stem. „Ik aarzal niet te zeggen, dat ik het hoofdbeginsel van het ontwerp niet kan goedkeuren ; maar daarom juist heb ik behoefte aan meer tijd tot voorbereiding dan nu wordt gegeven"; zóó de heer Van Houten met zijn meest doctrinairen, katheder-socialistischen klank.
„Feitelijk ontneemt gij het volk en den gemeentebesturen de gelegenheid om zich te doen hooren; feitelijk verkort gij hun recht van petitie, dat bij art. 8 der Grondwet was gewaarborgd"; — zóó de heer Rutgers met zijn meest snijdend hyperbolisme, dat nu en dan zijn snaaksch sarcasme vervangt. „Voor hen, die eerlijk verlangen een werk van conciliatie en bevrediging te bevorderen, is de weg, dien men tnu wenscht in te slaan, geen aansporing om in die gedragslijn te volharden; zei de heer Roëll met zijne meest fluweelen stem.
Gij ziet, een slag om den arm hebben allen gehouden en de handreiking daartoe is gegeven door de rechterzijde zelve. De meest heusche bedoelingen werden kenbaar gemaakt. De heer Farncombe Sanders haalde zich zelfs een alleraardigste opmerking van den heer Schaepman op den hals, door zijne halve verbintenis om, (behoudens één punt!: dat schijnt de leerplicht te zijn; maar dat is geen kleinigheid) voor de wet te stemmen. Zulk een voornemen moet bij zoo'n man, zeide de heer Schaapman, toch wel op overtuiging gegrond zijn; eilieve, hoe kan hij zich die overtuiging gevormd hebben, wanneer hij zóó onvoorbereid is als hü zeide te wezen? Toch 5 waren, by die prealabele discussie, de betuigingen van welwillendheid niet gering en bijna verrassend. „Ik /wensch en hoop, zeide de heer Sanders, dat men zal kunnen komen tot een vergelijk"; in het beginsel der subsidieering, „in zijn soort eenig, toegepast als in dit wetsontwerp, in geheel Europa," zou hü in 'slands belang willen berusten. „Ik draag het wetsontwerp geen kwaad hart toe",, verklaarde de heer Gleichman. — Maar behalve de ontstemmende redenen, heeft men er toch ook dadelijk reserves van anderen aard bijgevoegd. Die van den heer Sanders, de meest welwillend gezinde, beteekent niet weinig; — „op de grenzen en voorwaarden zal het vooral aankomen, waaronder men het subsidiestelsel in ons staatsrecht zal invoeren," waarschuwde de heer Van Houten; „een revolutionair beginsel" noemde de heer Rutgers het subsidie-beginsel. „Door de wijziging van de bepaling omtrent het schoolgeld, dat recht op de staatsbijdrage zal geven en dat van /25 tot fBO is verhoogd, is het onmogelijk, dat eene concurrentie zal worden in het leven geroepen met de middelbare scholen; en de financiëele gevolgen kunnen ook nog niet behoorlijk worden overzien," — doet de |heer Rutgers opmerken. Voetangels en klemmen te over, zooals ge ziet, en handvatsels genoeg om de zoodanigen ter rechterzijde, van wie men vermoedt dat z\j door de aanneming van amendementen ongedaan zullen willen maken wat zy, om der wille van de partijtucht, niet durven afwijzen, maar dat zij in hun hart wellicht volstrekt niet zoo gaarne willen.
Als partij-taktiek moge 't, eerlijk gesproken, wel wat slim zijn, — te ontkennen valt 'tniet, dat het debat van gisteren, door de liberale party gevoerd, aan handigheid van haar standpunt niets te wenschen overlaat. Zij verlangt de meest afdoende waarborgen voor de goede behartiging van het volksbelang van het onderwijs. Zonder dat stemt zij niet toe in het subsidiestelsel. Maar hoe sterker zij dit doet klemmen des te meer vurige kolen stapelt zij op het hoofd van dat deel der rechterzijde, die iets goeds wil. De eigenlijke beteekenis van dat debat kan gevoegelijk aldus worden geresumeerd. „Wat hebt gij, Mijne Heeren eigenlijk aan deze wet, die, let wel op hetgeen in de stukken staat, het laatste woord van deze Regeering op onderwijsgebied is ? Gij, die zooveel hebt verlangd voor uw bijzonder onderwijs, voor uwe godsdienstige overtuiging; die u zoo hebt voorgesteld het monster van 1878 voor goed te verpletteren, uit te pompen, die altijd hebt gejammerd over de vreeselijke kosten van het staatsonderwijs, die u zooveel hebt voorgesteld van de nieuwe richting; die in uwe organen, onder leiding van Keuchenius af tot de d ü nf i n o r e s in de meest zalvende blaadjes van den achterhoek, — wat krijgt ge eigenlijk ? Waarmee zult ge u gaan tevreden stellen? Met welk kluitje zal men u in 't riet jagen? Hoe neemt gij katholieken, die in u w e landstreek niets tegen de openbare school hebt in te brengen, 't op, dat gij zult moeten betalen voor de uitbreiding van het Protestantsch onderwijs? En gij, anti-revolutionairen,vooral gij, Donner's en anderen van de Christelijkhistorische richting, zoo prat steeds opuwe souvereiniteit in eigen kring, hoe zult gij u te moede gevoelen bij deze aalmoes, die de zilveren band strengelt om uwe onafhanhankelijkheid en zelfstandigheid?" Zóó werd er gesproken en ik verzeker u, zulke redeneeringen, die een tweesnijdend zwaard zijn, zij prikkelen en ontstemmen en brengen de weifelenden rechts in eene hoogst onbehagelijke of — misschien wel — hoogst behagelijke positie. Ge kunt u dan ook, dat meen ik wel te moeren zessen, od verrassingen voorbereiden: niet om niet heeft de liberale partij nu reeds twee avonden achtereen club-vergaderingen gehouden, in atwachting waarvan het debat gisteren sleepende bleef en kunst-en vliegwerk noodig was om de sluiting van de algemeene beraadslaging, gisteren reeds, ta voorkomen. Daartoe moest o. a. eene langgerekte redevoering van den heer Van der Feltz als stoplap dienen. Levendig herinnerde dit mg aan een vroeger voorval van dien aard. Het is reeds '26 jaar geleden 't Was in 1863. De wet op de doorgraving van Holland op zijn Smalst, was aan de orde. De algemeene beraadslaging liep tegen 3 uur ten einde, en de Miids ter wilde liefst eerst den volgenden dag spreken. Toen zond president "Van Reenen een vriendschappelijk briefje aan den ingenieur Van Diggelen, die destijds op het uiterste hoekje links, op de tegenwoordige plaats van den heer Van Houten. zat. De heer Van Diggelen ging aan het improviseeren van eene onmogelijke rede; maar toen het uur verstreken was, waarop men fatsoenshalve kon eindigen, zag men plotseling den ouden heer Van Eik, die op een der voorste banken zat, zijne handen opheffen; een groot plakkaat werd door hem in de hoogte gestoken; wij, journalisten, hadden dat vlak voor ons; met chocoladeletters stond er op geschreven : genoeg! — en de studie van den heer Van Diggelen was ten einde! Of er op onze tribune en onder onze hoofden gelachen werd!
"Parlementaire Kroniek. Den Haag, 23 Augustus.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/08/26 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009879:mpeg21:p001
Overzie ik nog even het debat van heden, dat verre van uitgeput is, dan ontwaar ik in hoofdzaak öf gemis aan consequentie öf verdeeldheid van inzicht aan de linkerzijde. Donderdag was het algemeene thema: wat hebt gij, rechterzijde, eigenlijk aan deze wet ? En daarop moesten de heeren Vermeulen en Lohman 't heden, zondeiling genoeg, tegenover de oppositie vóór de beteekenis der wet opnemen! Maar vandaag was bij de meest invloedrijke sprekers het thema: „gij toont u tevreden met een „mager beestje", maar gij weet wel beter wat er achter dat beestje schuilt. Eenmaal maar de bijzondere school door de wet erkend en in het Staatsrecht opgenomen, zult gij wel zorgen er uit te halen, wat gij dienstig acht;om „echte en onvervalschte Katholieken en Calvinisten" te kweeken, en daaraan behoeven wij niet mee te doen; en wij doen daaraan te minder mee, omdat zoodoende de strijd toch zal blijven bestaan". En als daarna de heer Lohman komt vertellen, dat de Regeering dan toch waarlijk plechtig heeft verklaard geen stap verder te zullen gaan, en er in één adem bijvoegt, dat na deze Schoolwet, als zij eerst goed zal hebben gewerkt, de eigenlijke schoolwetherziening pas aan de orde komt, dan geeft hij toch meer voet aan het wantrouwen van heden dan aan het medelijden van gisteren. Bij al dat medelijden bovendien verklaren de conciliante heeren links,dat zij tal van „onoverkomelijke" bezwaren hebben, terwijl de heer Vermeulen, de minst felle rechts, hun nochtans heeft beduid, dat er toch heusch niets meer afkon. Gjj ziet, dat het nog niet zoo heel gemakkelijk gaat met de oplossing van de rschoo>- quaestie.'
"Naschrift.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/08/26 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009879:mpeg21:p001
Reeds tweemaal was het bezoek van keizer Wilhelm van Duitschland aan de Rijkslanden aangekondigd en eindelek, de derde maal, is het bezoek aan die geannexeerde provinciën werkelijkheid geworden. Velen zouden in Duitschland willen, dat de bewoners der Rijkslanden met den keizer en het rijksbestuur dweepten en tegelijkertijd een diepen haat gevoelden voor den „erfvijand," de Fransche republiek en zij, dis dat wenschen, zullen misschien met do ontvangst, die het keizerlijk echtpaar te Straatsburg en Metz is ten deel gevallen, nog niet tevreden zijn; dat moet echter niet worden geweten aan de Elzassers, maar aan de onmogelijke eischen van die heeren chauvenisten zeiven en hun eenzijdig ontwikkeld nationaal gevoel. Gelukkig vormen zy de minderheid, de rustige, kalme waarnemers,-die rekening houden mat verschillende omstandigheden en met den aard en de neiging der menschelijke natuur, zullen ten volle moeten beamen,dat de deelneming, zoo van Straatsburg als Metz, aan de toebereidselen tot 's keizers ontvangst, beantwoordt aan alles, wat men met eenig recht kan verlangen van eene bevolking, die voor nog geen twintig jaar eerepoorten oprichtte voor keizer Napoleon 111. Dat die deelneming niet algemeen is geweest, heeft elkeen kunnen voorzien en kan niemand verlangen. Keizer Wilhems bezoek aan Straatsburg en Metz was van historische beteekenis. De dynastie der Hohenzollern heeft in dezen bodem nog geen wortel geschoten, het Rijksland is niet gelijk ontwikkeld met de Hohenzollern, het deelt hun herinneringen niet, maar 't bezoek van den keizer, waardoor de Elzassers van het feit worden overtuigd, dat Duitschlands vorst ook hun heerscher is, kan gunstig werken op het volgend geslacht, al kan het tegenwoordige dan niet genoeg van het gevoel doordrongen worden dat Duitschland tot den laatsten droppel bloed 't bezit der Rijkslanden zal weten te verdedigen. Wat aan officiëele ontvangsten,aan toespraken en aeputatiën, aan vuurwerk, gezang enz. werd te zien en te hooren gegeven, is belangrijk voor de kroniekschrijvers van den dag, maar 't is alles bijzaak in vergelijking van het feit, dat Elzassers en Lotharingers in grooten getale, bij duizenden, zich naar Straatsburg en Metz hebben gespoed om den keizer, den Duitschen keizer, te zien en dat de toebereidselen tot 's vorsten ontvangst ruime deelneming hebben gevonden. "Veel is er gesproken en geschreven over het al of niet mogelijke en waarschijnlijke van de uitlevering van generaal Boulanger door de Engelsche regeering aan het Fransche gouvernement. Sinds de lersch-Amerikaaftschö femans ÜQ Londen in paniek brachten door hun j tfynamiet-aanslagen, heeft de openbare meefcing zich eenigszins verzoend met de Uitlevering van moordenaars, die hun misdrijf pleegden uit politieke beweegredenen, maar aan een uitlevering van Boulanger denkt men te Londen niet. De Pransche regeering zal dan ook de Engelsche bepalingen aangaande de uitlevering van misdadigers nog wel eens nauwkeurig hebben nagelezen en daardoor tot de overtuiging zijn gekomen, dat er weinig kans bestaat den generaal in handen te krijgen — misschien voor de republikeinsche regeering wel 't meest wensehelijke. Wel laat de wet de uitlevering wegens ontvreemding toe, maar alleen als zij geen politieken achtergrond heeft, wat bij Boulanger nu juist wel het geval is, zooals blijkt uit de hem opgelegde gestrenge straf. Boulanger kan dus gerust zijn. LordPalmerston beproefde indertijd, om keizer Napoleon aangenaam te zijn, een wet door te voeren tegen moord-complot, om de uitlevering van Orsini mogelijk te maken, maar het kostte hem zijn ambt. Nu is er tusschen Boulanger en Orsini nog een hemelsbreed verschil, want 's generaals samenzwering had nog geen moorddadig karakter aangenomen. Het wettelijk geregeld verloop bij verzoeken pm uitlevering is als volgt: Zoodra de vertegenwoordiger te Londen van de mogendheid, die de uitlevering aanvraagt, zijn verbek heeft kenbaar gemaakt aan den minister van buitenlandsche zaken, laat deze een onderzoek instellen of het misdrijf het voorgeschreven, niet-politieke karakter wel bezit. Valt dat onderzoek gunstig uit, dan wordt een bevel tot inhechtenisneming uitgevaardigd en de betrokkene wordt voor de rechtbank gedaagd, waarbij de aard van zijn vergrijp opnieuw ter sprake komt. Stemt de rechter overeen met den minister van buitenlandsche zaken, dan wordt tot de uitlevering besloten, maar de.uitvoering van dat vonnis volgt eerst veertien dagen later, om den betrokkene alle gelegenheid te geven er tegen te protesteeren. Rusland en het Vaticaan schijnen 't immer nog maar niet met elkaar te kunnen vinden. Opnieuw moeten de onderhandelingen gestaakt zijn. Rusland is weer teruggekomen op zijn vroegeren eisch — invoering van de Russische taal in den Poolschen godsdienst — en tegenover de algemeene protesten van de Poolsche geestelijkheid tegen zulk een concessie, het nationale bestaan van het Polendom ernstig bedreigend, valt het aan het Vaticaan zwaar een beslissing te nemen. Daarbij heeft Rusland eenige candidaten voorgesteld voor den bisschoppelijken stoel, die in de taalquaestie der regeering zeer ter wille zijn en tot welker benoeming hetVaticaan daarom nog niet is kunnen besluiten.
Keizer Wilhelm's bezoek aan zijn grootmoeder, koningin Victoria van Engeland, heelt, al droeg het ook den naam van een intiem familiebezoek, en moest 't eigenlijk een verzoeninga bijeenkomst heeten om oude veeten te doen vergeten, een politieke beteekenis gekregen door 't courantengeschrijf, door toosten en redevoeringen en niet 't minst door de interpellatie in het Lagerhuis van den afgevaardigde Labouchère, die weten ewilde of keizer Wilhelm's bezoek aan England had geleid tot het sluiten van overeenkomsten tusschen Engeland en de triplealliantie, die eventueel hinderlijk zouden kunnen zijn of worden voor de vriendschappelijke betrekkingen tusschen Groot-Brittannië en Frankrijk. Uit de antwoorden, door den onder-staatssecretaris voor buitenlandsche zaken aan den heer Labouchère gegeven, bleek, dat Engeland de politiek der vrije hand zal blijven toepassen, en wel „voor alle eventualiteiten", dat het geenerlei verplichtingen op zich heeft genomen, behalve die, welke het heeft aangegaan in de aan het Parlement bekende tractaten. De Frankfurter Zeitung denkt bij deze „verplichtingen" aan België en Turkije; wij kunnen er gerust Egypte bijvoegen, ofschoon Engeland's positie daar te lande niet door een internationaal traktaat geregeld is. Immers de Engelsche regeering beroept zich bij alle mogelijke gelegenheden op de verplichting, die op haar rust, om in Egypte te blijven, tot dat dit land in staat zal zijn zich zelf te verdedigen tegen binnenlandsche en buitenlandsche vijanden, en zij heeft dit beroep zoo dikwijls herhaald, dat men in Frankrijk aan een terugtrekkender Britsche troepen uit het Nijldal niet meer gelooft — en misschien in Engeland ook niet. De zachte vermaning van den minister aan de betweters in het Parlement weerhield den heer Labouchère niet, nogmaals zijne van niet zeer beleefden twijfel aan de oprechtheid der regeering getuigende vragen uit te spreken. Sir James Fergusson verwees in zijn antwoord op zijne verklaring van 19 Juli. Hij had toen gezegd, dat de houding der Britsche regeering in geval van oorlog zich zou regelen naar de omstandigheden en naar de belangen van Engeland. De regeering heeft geenerlei verbintenis gesloten, waardoor hare vryheid van handelen aan banden wordt gelegd. Hij voegde er bij, dat bij het bezoek van keizer Wilhelm geen gedachtenwisseling over deze quaestie was gevoerd. Sterker démenti van de geruchten over Engeland's toetreding tot de triple-alliantie kan men niet verlangen.
Een veelomvattend programma voor de aanstaande Shorting-verkiezingen hebben de leden der linkerzijde van het Parlement van Zweden en Noorwegen in een partij vergadering vastgesteld, luidende als volgt: 1. algemeen stemrecht, 2. oplossing van de vereenigingsquaestie van Zweden en Noorwegen door Shortingsstemming, 3. vervanging der ingaande rechten door directe belastingen.
De onafhankelijkheidsverklaring van Bulgarije is in den laatsten tijd nogal eens besproken naar aanleiding van geruchten als zou de bevolking uit dankbaarheid jegens prins Ferdinand van Coburg besloten zijn met geweld ten uitvoer te bewegen, wat de groote mogendheden (niet geneigd schijnen goedschiks te verleenen. Er hebben ook geruchten geloopen, dat de triple-alliantie uit wraak tegen Rusland besloten zou zijn den prins formeel als vorst te erkennen. Deze laatste lezing is hoogst onwaarschynlijk en wat de eerste betreft, is het alleszins te hopen, dat de Bulgaarsche regeering kracht moge behouden om ds onbesuisde uiting van de openbare meening des lands tegen te "" houden, al kost het haar dan ook moeite en al zouden vele harer leden zelf niet ongeneigd zijn de kat den bel aan te binden. De gevolgen van dezen stap zouden niet te overzien zijn, alles wat tot nog toe is verkregen, zou ernstig in gevaar komen. Daarbij komt, dat agents-provocateurs niet vreemd schijnen te zijn aan de plotselinge opgewondenheid van het volk en men meent alle reden te hebben Rusland te verdenken van geheime medewerking. Torst Ferdinand zelf weet zeer wel, dat gematigdheid op 't oogenblik nog verre te verkiezen is boven overijling, ook als is 't bezit van de koningskroon uitlokkend.
Tusschen den Sultan van Zanzibar en de Duitsch — Oostafrikaansche maatschappij dreigt weder een conflict uit te breken en wel;naar aanleiding van oen geldsquaestie.
De ontvangst aan invoerrechten langs de Duitsche kust, bedroeg in 't vorige jaar ingevolge de onlusten slechts 2y4 lak ropijen waarvan de sultan l'/s lak kreeg; de Duitsch- Oostafrikaansche maatschappij wil deze som nu vaststellen voor de volgende drie jaar als bazis voor de aan den sultan te betalen som, waartegen de sultan protesteert, omdat hij vóór twee jaar nog heeft geweigerd de tolontvangsten af te staan tegen een jaarlijksehe betaling van 12 lak ropijen, daar hij die som te laag vond. Een lak ropijen is 100.000 ropijen; op 'toogenblik staan de ropijen, eigenlijk ƒ1.20 waard, op f 0.78. In elk geval is het een onbillijke eisch, dat de grootte der pachtsom zal worden berekend naar de door de onlusten des vorigen jaars verminderde ontvangsten aan invoerrechten.
"Buitenladsch Overzicht.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/08/26 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009879:mpeg21:p001