Over bezoldigingvankerkelijke hoogleerarenuitde Gemeentekas.
Met opzet zwegen wij tot dusver — zegt de Standaard — over het voorstel door Mr. Heineken c. s. in den gemeenteraad te Amsterdam gedaan, om de uitbetaling van salaris aan de kerkelijke hoogleeraren aldaar van Gemeentewege te staken. Met opzet. Omdat het pleidooi voor dit rechtvaardig voorstel in goede handen is. Omdat de aanneming van dit voorstel meer döor de kracht der conscientie, dan door de bondigheid van uw redeneering aan den tegenstander moet ontwrongen. Ook omdat elke steun, onzerzijds aan dit voorstel geboden, verdacht wordt van door eigenbelang te zijn ingegeven. Daarom volharden we in dit zwijgen. Misschien ligt zelfs in zwijgen, waar de ongerechtigheid der zaak derwijs in het oog springt en met handen te tasten is, nog de beste kracht ter bestrijding van het ergerend kwaad.
Slechts op één punt leggen we nadruk. En dit is, dat ons verzet niet uit eigenbelang kan voortkomen, dan in de onderstelling, die geen oogenblik mag toegelaten, dat de Ned. Herv. Kerk met haar onnoemelijke schatten buiten staat zou zjjn 's jaarlijks f 10.000 te betalen. Indien men oordeelt, dat aan de Ned. Herv. Kerk zulk een „bewijs van kennelijk onvermogen" moet uitgereikt, d a n ja kan eigenbelang in het spel zijn; want dan kon de aanneming van Mr. Heineken's voorstel ten gevolge hebben, dat deze katheders v e r d w e n en. Maar anders niet. Anders b 1 ij v e n deze beide katheders er toch, ook al valt het gemeentesalaris. Het eenig verschil met nu zal dan zijn, dat nu het tractement dezer beide hoogleeraren op ongerechtige wijze uit de gemeentekas komt, en dat het alsdan, naar recht, betaald zal worden door de Ned. Herv. Kerk — of door haar schatrijke vrienden.
Onderwijs op de Fransche Lagere Scholen! In den Werkmansbode wordt door den onderwijzer W. Haanstra, die, dezer dagen te Parijs zijnde, scholen van lager onderwijs bezocht heeft, de opmerkiug gemaakt, dat in de Fransche lagere scholen allerlei geleerd wordt, dat het lager onderwijs eerst recht een zegen voor den ambachtsstand gemaakt heeft. „Gesteld eens," schrijft hij, „dat de leerplicht werd aangenomen en ons onderwijs ging in do thans heerschende richting voort, wat heeft de Naderlandsche jongen op zijn veertiende jaar dan geleerd in vergelijking van den Parijschen ?
Ik zal u zeggen wat de Parijsche jongen op zijn 14de jaar (ook op zijn 12de) meer heeft geleerd dan de Neaerlandsche:
1. Hij heeft practisch leeren teekenen, rekenen en stellen.
2. Hij heelt de elementen van het handen ornament- en rechlijnig teekenen doorloopen'6. '6. Hij heeft de werktuigen leeren kennen en gebruiken van den timmerman en den smid en den draaier en den boetseerder en den houtsnijder.
4. Hij heelt leeren werken in hout en ijzer en klei.
5. Hij heeft allerlei verbindingen en vormen leeren maken van hout en ijzer en klei. 6. In zijn ziel is ontwikkeld en in practyk gebracht al de kunstzin, dien hij op dat gebied en op dien leeftijd in zijn ziel heeft!
Voor Nederland wensch ik een dergelijke richting, maar gewyzigd naar Nederlandsche behoeften.
Do Wereldtentoonstelling te New-Y o r k!
Het LeidschDagblad brengt het plan ter sprake tot het houden van een wereldtentoonstelling te New-York in 1892, wanneer het 400 jaren geleden zal zijn, dat Christobal Colon voet aan wal zette op de Nieuwe Wereld. Het blad zou in overweging willen geven de jaren 1890 en 1891 eens geheel tentoonstellingloos voorbij te laten gaan, — om in 1892, te New-York bijzonder flink voor den dag te kunnen komen. Want de uitnoodiging, die eerlang van de overzijde des Oceaans tot de volken van Europa zal worden gericht, is zoo volkomen gerechtvaardigd door de belangrijkheid van de historische herinnering, die er aan wordt verbonden, dat er omtrent het al of niet beantwoorden geen zweem van twijfel kan bestaan. Herinnerende,dat Nederlanders de stichters waren van New-York, waar het Nederlandsche element nog lang niet uitgedoofd is, en dat door de landverhuizing het Neder, landsche ras in de gansche Vereenigde Staten ruim vertegenwoordiga is, betoogt het blad, dat het voor ons een quaestie van eer is, op de New-Yorksche wereldtentoonstelling niet slechts te verschijnen, maar er te schitteren. Wij moeten daar komen met volle kracht, bereid om de mededinging met allen te doorstaan. Daarom is het niet te vroeg er reeds thans over te spreken. Wij. zijn niet gewoon over één nacht ijs te gaan : om iets van beteekenis te doen, hebben we een tijd van voorbereiding noodig. Laat die voorbereiding zoo krachtig mogelijk zijn. Een goede organisatie maakt de samenwerking van velen noodig, en die moeten eerst trachten elkander te vinden. Het blad eindigt met den wensch, dat de eerste stoot tot een dergelijke organisatie van Leiden moge uitgaan, en geeft dit denkbeeld ter overweging aan de mannen der Leidsche industrie. Onze Oost! De Nederlandsche Katholiek bespreekt de vraag, of de Koloniën ons Ne• derlanders werkelijk ten zegen zijn en of wij ons waardig toonen, om aan zoovelen als daar in onze Indische bezittingen wonen, te gebieden. Onze Oost, zegt het blad is immers een rijke bron van stoffelijke welvaart voor ons land geweest en nog levert zij voordeelen op; toch beginnen zich teekens'te vertoonen, dat, al is het ook niet in de naaste toekomst, die bron voor ons zal ophouden te vloeien, ja, dat wij misschien het bezit ervan zullen verliezen. De noodlottige Atjeh-oorlog is het begin van onze rampen in de Oost. De oorlog werd aangevangen, zooals het heette vooral om den Atjehers hun zeerooverijen te beletten en er hen voor te bestraffer-Doch het is een oorlog geworden, waardoor Nederland Atjeh tevergeefs aan zich zoekt te onderwerpen en waarin de Atjehers met taaie volharding en onloochenbaren moed hua onafhankelijkheid verdedigen. Wij hebben een afschuw van het verraad en de wreedheid, waaraan zich de Atjehers bij voortduringschuldigmaken, maar wij vragen: is hun zaak een onrechtvaardige ? Is de oorlog, dien zij reeds bijna twintig jaar tegen ons moeten voeren en waarvan het einde nog niet te voorzien is, voor hen niet een vrijheidsoorlog? Dezelfde mannen,die onze voorouders als halve goden v :reeren, omdat 3ij, tegen alle recht in, hun wettigen vorst verdreven hebben en die den tachtigjarigen jorlog als een heiligen oorlog beschouwen, :ien de Atjehers aan als rebellen, omdat zij ;ich in hun land verdedigen tegen vreemde tverheersching.
Men zege, dat ons prestige in de Oos niet toelaat het recht der Atjehers te er kennen. Maar wij vinden juist zoo treurig dat voor een zaak, die in beginsel niet t« verdedigen is, voortdurend maar tonnen gouds en wat nog veel erger is ontelbare mensehenlevens opgeofferd worden. De eenige grond, dien men aanhaalt, om te bewijzen, dat beschaafde volken recht hebben het land van onbeschaafde volken te annexeeren en deze van hun onafhankelijkheid te berooven, is, dat zij aan die onbeschaafden in ruil voor het groote goed der onafhankelijkheid een nog grooter goed schenken: de beschaving. Als dus een beschaafde natie het gebied van een onbeschaafde annexeertneemt zij, op straffe van een onrechtvaardige daad verricht te hebben, een zeer zware verplichting op zich, ui. die om de onbeschaafde bewoners van dat land te beschaven. En nu betwijfelt het blad op grond van onze antecedenten op Java, oi' wij, indien Atjeh al eens ooit geheel aan ons ■tö-erd onderworpen, den bewoners van dat land welzooveel beschaving zouden mededeelen. Zonder den christalijken godsdienst t h bestaat er geen ware beschaving en hoe is het daarmede gegaan onder de Javanen ? Heeft de Nederlandsche Regeering in plaats van het christen-
dom niet het Mohammedanisme begunstigd? Küns gezag in onze Koloniën, zegt het blad, berust alleen op ons prestige, op onze zedelijke meerderheid. Willen wij dus dat gezag handhaven, dan moeten wij aan de inboorlingen toonen, dat wij, niet slechts in de kunst van vechten, maar in w a r e beschaving boven hen staan, moeten wij trachten hen zooveel mogelijk tot ons op te heffen en zoo aan ons te verbinden. Dan zullen wij ons gezag bevestigen en tevens onze dure verplichting vervullen jegens hen, die wij van hun onafhankelijkheid beroofd hebben".
"Vragen van den dag. Elck wat wils.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/09/16 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009897:mpeg21:p001
"Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/09/16 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009897:mpeg21:p001
Het is eenige maanden geleden, dat Bismarck de Oude in den Duitschen Rijksdag de sombere profetie liet hooren, dat de oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk, nu negentien jaren geleden, „Kinderspel" was geweest in vergelijking met de worsteling, die in de toekomst te vreezen was.
Dit verschrikkelijke woord is niet alleen herhaald, doch bevestigd door hen, die liet oog houden op de volkswapeningen, welke in Europa worden voorbereid. ledereen is overtuigd, dat de bloedige kamp gestreden zal worden met de reuzenkrachten van Rusland en Frankrijk'aan de eene ; Oostenrijk, Duitschland en Italië te anderer zijde.
Geheel Europa zal in vuur en vlam staan. De legermachten, die in een dergelijken oorlog zullen opkomen, de reserven en de garnizoenen medegerekend, zullen 12 millioen gewapenden tellen. Men vraagt zich tevergeefs af, wie die milliarden moet opbrengen, vereischt voor de mobilisatie en het onderhoud van dergelijke legermassa's. Volgens officiëele gegevens brengt Duitschland alleen drie millioen geoefende soldaten in het veld en in den bloedigen oorlog van 1870 streden nog geen millioen krijgers. De oorlog begon met 300.000 Franschen tegenover 420.000 Duitschers. Hoe bloedig was het treffen en nu staat het twaalfvoudige aantal, beter geoefend, gereed den kamp uit te vechten.
In 1870 hadden de Duitschers het bekende naaldgeweer, dat s'/s kilo woog, bij een kaliber van 11 millimeter een zeker schot gaf tot op 500 meter en waarmede 5 a 6 schoten in de minuut gelost konden worden. Dit geweer, destijds als zoo moorddadig bekend, is evenals de chassepot geheel afgeschaft. De Franschen hebben nu een geweer, dat slechts 4 kilo weegt en bij een kaliber van 8 millimeter een draagkracht heeft over de 2000 meter en voorzien is van een magazijn met 8 schoten, die in 20 seconden gelost kunnen worden. Duitschland heeft aangenomen en heeft zijn leger binnen het jaar gewapend met een geweer van 7'/a millimeter. Oostenrijk, dat drie jaar geleden eene herwapening bevolen had, met een repetitie-geweer van 11 millimeter, is nu bezig dit te vervangen door een van klein kaliber; Italië wijzigt het geweer, Rusland alleen heeft nog geene keuze gedaan tusschen do aangeboden repeteersysteemen, doch het zal weldra moeten volgen.
Met de nieuwe wapenen zal het inianterie-gevecht reeds op meer dan 1000 meter aanvangen. Het vuurgevecht begint voordat de partijen elkaar zien en daar de soldaten veel meer patronen mede kunnen voeren, zal het moordend lood nog minder dan vroeger gespaard worden. Men beweert dan ook, dat het aantal gewonden, in de laatste oorlogen 15%, stijgen zal tot 30 a 50 per honderd — en dat over legers van millioenen! Voor dat de infanterie met de bajonet kan aanvallen, zal zij 1000 meters en meer moeten marcheeren onder het doodend lood van den vijand, die een regen van kogels op haar weg kan slingeren, zoo dicht als waaraan vroeger nooit gedacht werd en achter de infanterie in linie wacht den aanvallenden dan nog het artillerievuur, dat eenige duizenden meters ver draagt. Ja, een officier der artillerie houdt staande, dat een duel der kanonnen tusschen de Duitsche en Fransche strijdmachten, een van beiden moet vernietigen.
Werd het in den oorlog van 1870 reeds niet meer noodig geacht bij eene cavalerieaanval een carré te vormen, in den toekomstigen oorlog is eene charge der cavalerie op geordende infanterie niet meer mogelij k.De cavalerie zal den vijand tot op geen honderd meter kunnen naderen. Vangt het infanterievuur aan op 000 meter met een gemiddelde snelheid van 20 schoten per minuut, dan kunnen de escadrons elkaar niet zoo vlug opvolgen, dat één den strijd met de sabel kan openea. De draagkracht van het belegeringsgeschut is over de tien duizend meter gestegen.Een granaat van 15 centimeter, die in 1870 sprong in 40 a 45 stukken, berst nu uiteen in 800 a 350 scherven van ± 10 gram en ± 800 van kleiner gewicht, die alle de kracht bezitten een plank van 2Vs centimeter te doorboren.
Waar moet dat alles heen? En nu wordt uit Amerika gemeld, dat daar een stuk geschut met luchtdruk is uitgevonden, dat 250 kilogram dynamiet uitwerpt, voldoende om een vernietigen, wanneer het water, — tt®!" het schip, — binnen ecu kring van 100 Meter om het doel geraakt wordt Waar moet dat heen? Zou het waar zijn, dat er een tijd Komen zal, dat de staatslieden den oorlog a's een onmogelijkheid zullen beachouwen en schrappen uit hunne berekeningen?
"DE OORLOG.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/09/16 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009897:mpeg21:p001
Als de kat van huis is — De politiek en een huwelijksdag. — Vermoedelijk gered. — Ik kies-zelf mijn oogarts. — Zijn leed niet kunnen verzwijgen. — De heer Okma. — Een zijner voorgangers. — Don Oarlos. — Eene andere illustratie. — De parlementaire trucs. — Een avondoptocht. — Gevaar geweken. Het werd woelig gistermiddag toen het tegen 5 ure begon te loopen. De rechterzijde begon haar geduld te verliezen. Zij verlangde naar het einde. Er stond dan ook heel wat op 't spel. Ware de zon ondergegaan over de nog r.iet gesloten beraadslagingen betrekkelijk de quaestie der schoolgeldhei'fing, er zouden wellicht ongelukken zijn ontstaan. De kat was van huis; de muizen moesten nu hun slag slaan. Wilt ge weten wat den staatkundigen toestand van Nederland op dat gewichtige oogenblik beheerschte ? Eene trouwpartij! De heer De Savornin Lohman Jr. trad gisteren in 't huwelijk; de heer De Savornin Lohman Sr. kon zich kwalijk onttrekken aan den plicht om van die heugelijke familie gebeurtenis getuige te zijn en dien dag had de Minister van Binnenlandsche Zaken en had de meerderheid, onder aanvoering thans van den heer Schaepman alléén, uitgekozen om de positie te redden. Er moest iets toegegeven worden o-p de quaestie derschoolgeldhel'fing.Eergisteren was er nog geen spoor te ontdekken van eenige verandering bij den Minister. Aan 't eind der zitting van Woensdag sprak hij alleen — gelijk hij trouwens reeds bij de algemeene beraadslagingen bad gedaan — over do mogelijkheid van een of andere redactie-wijziging, maar gisterochtend werd de groote sprong gedaan. Enkele redevoeringen werden nog gehouden, die geen nieuw licht verspreidden, waarvan alleendie van den heer Van der Loeff de puntjes op de i had gezet, entoenwasdeMinister plotseling overtuigd en had hij zelfs een grootendeels nieuw artikel gereed, dat tijdens de pauze nog gedrukt moest worden Da Minister heeft, zooals u bekend is, het onbestemde woord „billijk" (schoolgeld), dat door den heer Van der Loeff zoo deerlijk gehavend was, losgelaten, er een minimum-cijfer voor in de plaaïs gebracht en ten slotte voor de Regeering nog de bevoegdheid opengehouden om ontheffing te verleenen zelfs van de betaling van f 2.40 per jaar voor elk kind. T o u t est p e rd u, fors I'honneur. Alles was prijs gegeven, behalve het beginsel van schoolgeldheffing, waaraan de rechterzijde zoozeer hechtte. Dat had de heer De Savornin Lohman nooit kunnen toestaan, waar b.v. de heer Oppedijk, zelfs voor de Friesche gemeenten, een minimum van f 10 als aannemelijk had gesteld; en slechts één ding verwondert mij: dat er nog verscheiden liberalen gevonden zijn, die zich bij deze gewijzigde bepaling van art. 46 niet hebben nedergelegd, nadat het denkbeeld van facultatieve schoolgeldheffing eenmaal was verworpen. Bleven zij weigeren om der Eerste Kamer een steun te geven? De krachtige liberale minderheid, die zich thans bij de meerderheid aansloot, maakt dat streven ijdel. Als de Eerste Kamer niet, steunende op het gezag van den anti-revolutionairen heer Huber, in art. 45, zooals het ten laatste de Rijksuitlieering aan de gemeenten heeft vastgesteld, eene reden mocht vinden voor hare van ouds bekende financieele gemoedsbezwaren, dan zal de quaestie der schoolgeldhelfing dendoorslag niet meer kunnen geven en dan kan thans de nieuwe schoolwet geacht worden te zijn gered.
'tGing intusschen ook links niet van een leion dakje. Is dat minimum van f 2.40 nu niet een wassen neus? Zal het niet op last van de Hooge Regeering kunnen worden opgedreven? Welke macht hebben in dat geval de gemeentebesturen? Welk effect zal op die wijze de bepaling kunnen hebben? Zal bij een onoplosbaar conflict — onoplosbaar omdat het centraal gezag in belastingverordeningen niet stuitend kan tusschen beide treden — de geheele schoolgeld heffing niet in de lucht hangen ? Deze en dergelijke vragen werden met groote scherpzinnigheid gedaan, maar zij lokten slechts onderlingen strijd op de linkerbanken uit en wanneer zij ten doel gehad hebben om de rechterzijde te prikkelen en haar op het illusoire, onbeteekenende van de nieuwe bepaling te wijzen en haar te waarschuwen zich zelve niet tot dupe te laten maken, dan moet men bewondering over hebben voor de discipline der rechterzijde, die zich niet vervaard liet maken en zich haar „triumf" niet wilde laten ontnemen. „Uwe vriendschappelijke raadgevingen kunnen wij missen, zeide de heer Schaepman; moeten wij gedupeerd worden, dan gaan wij met open oogen de misleiding te gemoet en mochten wij verblind zijn, dan zullen wij toch in elk geval de heeren van den overkant niet tot onze oogartsen kiezen.7' — Wat ik echter van die „heeren aan den overkant" niet begrijp is, dat zij den „triumf" van de rechterzijde niet hebben voltooid door als één man te stemmen voor het gewijzigd Regeeringsartikel; want als de rechterzijde daardoor zoo buitengewoon werd gedupeerd, dan lag 't toch op den weg der linkerzijde niet om haar een consolatieprijs uit te reiken in den vorm van de erkenning der zege van haar beginsel. Dat is evenwel meer gezien in de Kamer. Eerst poogt men door allerlei gezochte redenen zijne nederlaag of wat men als zijne nederlaag beschouwt, te verbloemen en daarna weet men zijn verdriet niet bij zich te hoiïden en loopt men er mee te koop. V/at echter nooit meer gezien is in de Kamer, dat is de wijze waarop de Voorzitter zich deze week uitliet over de fameuse rede van den heer Okma, nog wel gezeten aan de zijde zijner politieke vrienden. Hij had den Frieschen spreker in zijn maidenspeech niet willen storen, maar moest toch „aan de andere leden" doen opmerken, dat het zoo niet kon voortgaan, m. a. w. dat het de perken te buiten ging. Zulk eene censuur heeft, geloof ik, nog nooit een lid getroffen. In de H a n d e 1 i n g e n, koud en gevoelloos tegenover het levende woord en de beweging, vindt men slechts eene aanleiding tot zulk een censuur, nl. de onbescheidenheid en onkieschheid van den heer Okmategenoverden president.Eerst vergastte hij de Kamer op de voorlezing van een adres van 20 Maart 1878, ruim elf jaren geleden, aan den „E. A. Gemeenteraad" van Wymbritseradeel, onderteekend door ingezetenen, die over het slechte onderwijs klagen en over den dronken onderwijzer, die van tijd tot tijd „de koorts" beweerde te hebben om zijne roes te kunnen uitslapen. Dat adres van onderwijs-lievende ouders is o.a. m e 11 w e e kruisjes onderteekend. Daarna kregen wy een relaas van de plaatselijke schoolcommissie over Goënga, nabij Offingawier. Toen wilde hij in de H a n d e 1 i n g o n doen opnemen de adviezen van Gedeputeerde Staten en van flen arrondissements-schoolopziener wegens de gevraagde opheffing van drie Friesche scholen. De President maakte hein opmerkzaam, dat dit niet aanging,maar de heer Okma deed alsof hem niets was gezegd en vroeg onmiddellijk weer machtiging om in de Handelingen te doen opnemen de geschiedenis van de school te UitweJlingerga. Opnieuw bezwaar van den Voorzitter. „Maar maakt de spieker er een voorstel van?" „Neen, mijnheer de Voorzitter." — „Dan zal dat bedoelde stuk niet in de Handel i n g e n worden opgenomen." „Ik zal dan de vrijheid nemen heti bedoelde stuk voor te lezen." Eu hij aan het voorlezen van 3yb kolom druks in de Handelingen, terwijl de klok reeds 4 had geslagen en eene avondzitting op til was. Maar het aardigste van de zaak is dat de heer Okma plotseling is blijven steken zonder dat hij het zelf scheen te weten. Immers zijne rede eindigt als volgt: „Er is nog ééne zinsnede in de missive van Gedeputeerde Staten, die wel eens besproken dient te worden, nl. die over „eigenaardig Fiiesche toestandei/'. Hierover dus nog een enkel woord." Toen ging de heerOkma blijkbaar zoeken naai zijne nog overige velletjes schrift en van die gelegenheid maakte de Vooizitter gebruik om de speech kortweg af te snijaen en de vergadering te sluiten. Hoogstwaarschijnlijk is dit ecfiter te goeder trouw geschied, want er heerschte in de zaal een nameloos gedruisch, waartusschen men nu en dan de krakende stem van den redenaar hoorde. Sprekende over ~Gedepete«rde", over „Commisje", over de „werkkrachten, die meest allen gezegend z\jn met kinderen", enz. Ik heb zelden of nooit zulk een tooneel in de Kamer bijge woond. Er was indertijd nog wel-eens een lid der rechterzijde, die de belangstelling wekte, maar deze maakte het althans ck Kamer niet lastig door veel praten. Hei was de heer Kerens De Wylré, indertijd uit Limburg afgevaardigd. Slechts éénmaal heeft deze het woord gevoerd en nog zie ik de komieke verbazing op het gelaat van den altijd olijken heer Van Kerkwijk, dikwijls grappig in zijn interrupties en altijd haantje-de-voorste. Toen de heer Okma Woensdag uit een zijner bundels citeerde, dat men op de Friesche scholen zoo slecht leerde lezen, riep Van Kerkwijk: „Nou, maar dat hoeren wij waarachtig wel!" De Kamer barstte in een schaterlach uit. Eu toen omstreeks 1869 of 1870, geloot' ik, de heer Kerens De Wylré in de Tweede Kamer, bij de behandeling der Begrooting van Buitenlandsche Zaken, opstond, stoof de geheela linkerzijde, natuurlijk Van Kerkwijk voorop, naar rechts om van demaiden-speeci te genieten van den Limburgschen afgevaardigde, van wien het gerucht zeide, dat hij zelfs niet slecht hadleerenlezen Halverwege het middenvak der zaal gekomen, zag men Van Kerkwijk plotseling stand houden, hij sloeg een gat in de lucht en daarna de handen van verbazing in elkaar. Hij behoeldo niet verder te gaan. De heer Kerens De Wylré was reeds gereed ? Klaar vóór hij begon ? Neen, de speech was afgestoken in den tijd die noodig is om van links naar rechts dwars door de zaal to loopen. „Mijnheer de Voorzitter! Ik stel voor dat Don Carlos door de Regeering zal erkend worden." Ziedaar een speech, die ik natuurlijk uit het hoofd citeer; want meer staat er niet bij. Dit was de eerste en tevens de laatste maal, dat de heer Kerens De Wylré aan het debat deelnam. Maar ik heb nooit zoo gelachen als over dien optocht van al die leden der linkerzijde, met Van Kerkwijk voorop, toen zij naar rechts geloopen, onmiddellijk op een drafje terugstormden. Geloof echter niet, dat wij da onbeduidende of vermakelijke figuren slechts aan ééne zijde der Kamer behoeven te zoeken in den loop der tijden. Er zijn er van allerlei slag en allerlei richting geweest. Ik heb later wel eens gelegenheid om die anecdotischparlementaire geschiedenis nu en dan op te halen. Voor dezen keer nog slechts ééne herinnering. Wij hadden vroeger, toen et nog liberaal-Katholieken in de Kamer waren, zekeren heer Van den Heuvell, ook al geen „licht", verre van dien, maar wiens familie-omstandigheden het noodig maakten, dat hij de f 2000 schadeloosstelling ontving. Ik heb 't uit dien hoofde altijd onaardig gevonden, dat men dezen man z}jd zetel ontnam. Van tijd tot tijd moest Van den Heuvell eens een speech afsteken, maar dan moest 't een wa r o speech zjjn, geen die afgelezen of opgedreund werd. Daarin stak nu de point d'honneur van dezen braven man. En zoo sprei,dde hij voor vele oningewijden een tijd lang groote geleerd, heid aan den dag. De man scheen te redeneeren voor de vuist met de parlementaire stukken als bouwstoffen in de hand,precies als de grootste staatsman. Van den Heuvell zat echter vlak tegen den achterwand. Hij had dus niemand in de Kamer, die hem kor. controleeren. Maar hij rekende buiten den ons, journalisten,aangeboren „scherpen" blik. Van onze tribune af zagen wij wat er gaande was.De heer Van den Heuvell had werkelijk de parlementaire stukken voor zich. Dat waren wel die ons bekende stukken met een marge blank. Maar op die blanke marg,e, daar kwam 't op aan. Deze bevatte de speech, die zoogenaamd geimproviseerd, maar werkelijk opgedreund werd ! Ik moet zeggen, dat geen der journalisten zoo onbescheiden ooit is geweest den spreker in zijne zoete illusie te storen. Toch werd deze Demosthenes door de kiezers later met ondank bejegend. Maar ik bemerk dat ik mijne ruimte heb verpraat. Wij waren over de schoolwet bezig. Nu, het plan bestond om er toch nog een eind aan te maken voor de nieuwe zitting begint. In dat geval kon het nachtwerk worden of zou Zaterdag vóór het sluitingsuur nog een zittinkje aangeknoopt worden. Ook dit ware niets nieuws. Drie-en-twintig jaar geleden is iets dergelijks gebeurd. Toen wilde het Kabinet Heemskerk-Mijer de eerste Indische begrooting door de Eerste Kamef nog zien afgedaan, omdat het besluit tot benoeming van mr. Meijer, als Gouverneur- Generaal gereed lag. De Eerste Kamer geliefd® echter niet gereed te komen voor Zaterdagmiddag 4 uren en Maandag moest de nieuw» zitting volgens de Grondwet geopend wor> den Toen zag men het gebeuren, dat het Koninklijk besluit betrekkelijk de sluiting dien eigen dag moest worden gewijzigd en dat in den avond voor de oogen van de verbaasde Hagenaars een escorte cavalerie een Hofkoets naar het Binnenhof overbracht, waar in het gebouw der Eerste Kamer, bij wat kaarslicht — het gas was toen nog niet uitgevonden voor onzen Senaat! — de heer Heemskerk de zitting der Staten-Generaal plechtig sloot. De daaropvolgende week werd het eerste politieke drama uit die veelbewogen dagen voorbereid, en vond het zijne ontknooping in de motie—Keuchenius en de eerste ontbinding. Maar ditmaal zal 't zulk * een vaart wel niet nemen. Hing gisteren bij art. 46 der Schoolwet het leven van het Kabinet aan het zijden draadje eener onzekere toekomst, thans is dat gevaar bezworen. Naschrift. De Kamer heeft er heden namiddag te 5 uren een speldje bijgestoken, naar ik hoor tot Dinsdag over 8 dagen, op den dag dat, onder gewone omstandigheden, het Adresdebat zou zijn gehouden. Inmiddels kwam heden de schoolwet een stap nader tot liet Staatsblad, nu ook op het groote beginsel der subsidie-verleening aan de bijzondei e school, een groot deel der liberale partij zich ten slotte met de rechterzijde heeft vereenigd. De quaestie van de leerplicht zal wel geëcarteord worden en bij de overgangsbepalingen komt de Regeering nog eea stap te gemoet.
"Parlementaire Kroniek. Den Haag, 13 September.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/09/16 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009897:mpeg21:p001