De opmerking is reeds voor vele eeuwen gemaakt, dat de man, die veel weet, veel heeft nagedacht en veel ondervond, een diepen, ofschoon volstrekt niet ontmoedigenden indruk verkrijgt van 'zijn Jeigen geringheid. De ontzaglijke omvang, van 't geen buiten onzen gezichtskring ligt, de oneindigheid eener wereld binnen welke ons verstand niet kan doordringen, — ze worden ons dan eerst geopenbaard als we ons rekenschap kunnen geven van eigen geestelijk zijn, en van de ruimte, die we zelf innemen: maar dan ook is het gevoel van de verhouding tusschen de een en de andere wel geschikt, om alle opwellingen van ijdelheid te beletten. . Hoe oud die waarheid ook zijn moge, en hoezeer ieder terstond zal verklaren, haar geenszins te betwisten, — toch is het een feit. dat diezelfde ijdelheid, waarvan men het dwaze erkent, de drijfveer is van de meeste onzer handelingen — de spil, om welke ons maatschappelijk leven zich beweegt. Kent gij dat woelen en dringen om vooruit te komen, en een plaats in te nemen, waar veler blikken den gelukkige gadeslaan, die er in geslaagd is het zóó ver te brengen? Zonder twijfel, er is een eerzucht, voor welke de man van karakter zich niet heeft te schamen, — die hij daarentegen behoort aan te kweeken, en moet trachten te bevredigen. Het is die, waarvan de eenvoudige formule met een paar woorden te geven is: «Nuttig zijn." De menschheid gaat voort en volgt haar bestemming, — en op onze vraag: Waarheen? ontvangen we geen antwoord dat zekerheid geeft; maar zóóveel weten we toch, dat het ernstig streven naar een toekomst, helderder dan het tegenwoordige, en het gezamenlijk zoeken naar eij strijden voor hetgeen de hoogere belangen van ons geslacht raakt, niet slechts is de voorwaarde tot geluk, maar het geluk zelf; dat alzoo diegenen onzer, die zich het best en het volkomenst wijden aan dien gemeenschappelijken arbeid der volmaking, daarbij gehoorzamende aan een onweerstaanbaren aandrang, het ideaal van het mensch-zijn het pieest nabij komen. In dat streven zal wellicht de noodzakelijkheid hen dwingen, als voorgangers op te tredên, een banier omhoog te', heffen, medestrijders om zich heen te verzamelen; en zij zijn zich hun roeping te duidelijk bewust, dan dat zij angstvallig zouden achterblijven om een beschuldiging van eerzucht te ontgaan. Wie zijn tijdgenooten iets nieuws te zeggen heeft, waarvan hij levendig gevoelt, dat het niet verzwegen mag worden, kan voor niets ter wereld het woord onuitgesproken laten, dat hem ep de lippen brandt. Doch er behoort verbazend veel zeggingskracht toe, om het koor te overstemmen van de myriaden kleine mannekens, die alleen de stem verheffen om te doen bemerken, dat zij er ook zijn. In onze eeuw, die zich het monopolie toekent van de vrije gedachte en het vrije woord — en laat ons dankbaar erkennen, niet geheel ten onrechte, — ontbreekt het allerminst aan marktgeschreeuw: »veel praats te hebben", zooals de volksterm luidt, schijnt een zeer gewenschte aanbeveling te zijn. Vandaar, dat we overstroomd worden met een stortvloed van nieuwe beschouwingen en meeningen, met een driestheid voorgedragen, als ware de steen der wijzen nu juist ontdekt;geen hoekje van de wetenschap der regeerkunst, of het wordt door drommen van onbevoegden doorzocht, en ieder heeft er iets anders gevonden. Met de diepste minachting wordt de staf gebroken over hetgeen andere, misschien minder luidruchtige voorgangers, als hun opvatting verkondigden; men vormt clubs, groepen, partijen, die straks weer uiteenspatten, omdat zij, die in hun kring de eerste viool willen spelen, voor elkander niet verkiezen onder te doen. In den strijd voor den vooruitgang wil elk gaarne den commando-st; f zwaaien; de vergelijking met het leger van zekere republiek in centraal-Amerika, dat meer generaals dan soldaten telde, is hier niet ongepast. Vraagt men een verklaring van dat verschijnsel, wenscht men te weten hoe het komt, dat wij onze beste krachten verspillen in die wilde Cjacht om den voorrang, — wij hebben liet alleen te zoeken in des menschen persoonlijke ijdelheid. De leer: Ware verdienste is bescheiden, — klinkt mooi in theorie, in de practijk is zij een overwonnen standpunt. Wij hebben er behoefte aan, dat men van ons spreekt; als de goden der oudheid kunnen we niet leven zonder wierookwalmen. Ik denk, derhalve ben ik, — zei Descartes. "W ij hebben dat eenigszins gewijzigd, en zeggen: Ik klauter een voet hooger enz. Zou nu dat tobben en-sjouwen om de aandacht te trekken, en om een, — laat ons zeggen hoogeren rang in te nemen dan ons strikt genomen toekomt, — zou dat ons wezenlijk gelukkig maken ?
Integendeel gelooven we daar de oorzaak te moeten zoeken van die zenuwachtige gejaagdheid, die als een ernstig ziekteverschijnsel van onzen tijd is te beschouwen. Men spreekt van een maatschappelijke ontevredenheid, die geen rust doet vinden bij hetgeen is, maar onverpoosd voortdrijft naar 'tgeen men meent te kunnen bereiken, en daarom wordt alles opgeofferd, wat het leven aantrekkelijk maakt. Veel meer dan met ons zedelijk en lichamelijk welzijn bestaanbaar is, laten we ons beheerschen door een grootheidswaanzin, die in alle maatschappelijke rangen zijn slachtoffers maakt; die zich in verschillende vormen voordoet: hier in een kleingeestig uiterlijk vertoon, daar in kibbelarijen over standsverschil, ginds weer in oneerlijke pogingen om hoogeren en meerderen den voet te lichten, — die in elk geval van de maatschappij een worstelperk maakt van allerlei strijdige belangen.
Hoe menigeen, die na een lange jarenreeks van onrust en spanning de rekening opmaakt, zal onvoldaan zijn over de vruchten, door hem ingezameld ! Hij moge kunnen terugzien op oogenblikken, waarin zijn ijdelheid werd bevredigd, zoo lang als het duurde, — elke zegepraal, die niet gevolgd werd door nieuwe overwinningen, wordt ras uit het geheugen gcwisclit, en we hebben grootheden, wier naam een poos op aller lippen zweefde, nog vóór hun verdwijning in de vergetelheid zien wegzinken ; zou nu een zoo onbestendige winst opwegen tegen de moeite die haar verwerving vereischte ?
Wezenlijk, een weinig kalmte, wat meer ernst, een meer rustig voortgaan op den weg, dien men meent te moeten bewandelen, zou ons geslacht zeer ten goede komen. Het leven is geen drijfjacht naar fortuin, naar eer, naar onderscheidingen ; wij zijn hier om gelukkig te zijn door gelukkigen te maken. Niet zonder beduchtheid wordt gevraagd, waar het heen moet als die zenuwachtige gejaagdheid, over welke ieder klaagt zonder naar haar oorzaak een onderzoek te durven doen, voortgaat ons onder haar heerschappij te houden ; men maakt statistieken, waarbij de sombere kolommen van krankzinnigheid, — zelfmoord, — met klimmende cijfers worden ingevuld. Het is niet waarschijnlijk, dat op de vraag naar een afdoend geneesmiddel voor de kwaal onzer dagen iets anders kan worden voorgeschreven dan: Rustige plichtsbetrachting, elk in zijn stand.
"OF 'T JACHTVELD.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/10/21 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009927:mpeg21:p001
"Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/10/21 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009927:mpeg21:p001
Op een van de laatste dagen der maand Mei omstreeks één uur namiddag, reed een zwart rijtuig over de place du Carrousel te Parijs, sloeg de rue de Rivoli in en vervolgens de rue de Richelieu en hield stil op de square Eouvois tegenover den hoofdingang van de Nationale Bibliotheek. Het zilver op de tuigen der paarden was met krep overtrokken, ook hadden de paarden zwarte rozetten op zijde van hun hoofdstel. De koetsier en de palfrenier waren beiden in zwaren rouw. Slechts één punt schitterde, te midden van al dat zwart, het was het wapentje, in levendige kleuren op het portier van het rijtuig geschilderd. Boven het wapen zag men een gravenkroon. Toen het rijtuig stilstond, sprong de palfrenier op den grond, opende het portier en strekte zijn gehandschoende hand uit om zijn meester bij het uitstappen behulpzaam te zijn, Deze meester was een eerbiedwaardig grijsaard, geheel in rouw gekleed, evenals zijn bedienden. Hij scheen wel tachtig jaar, hoewel hij in werkelijkheid niet ouder dan vijf en zestig was. Zijn aristocratisch, gelaat was met diepe rimpels doorploegd, zijn hooge gestalte ging een weinig voorovergebukt, op zijn gelaat lag een lijdende trek zijn hand beefde en alles toonde aan, dat deze man veel geleden had. Hoewel het in de maand Mei en de temperatuur zeer zacht was, terwijl de zon van uit den wolkeloozen hemel haar warme stralen nederzond, was de grijsaard in een dikke winterjas gekleed. In zijn knoopsgat zag men het lint van het Legioen van Eer. — Moet ik mijnheer den graaf vergezellen? vroeg de palfrenier. — Dat is onnoodig, antwoordde de oude heer, zeg aan Etienne,dat hij de paarden in de Champs Elysées laat heen en weer rijden en mij om drie uur hier komt afhalen. De palfrenier klom weer op den hok en tracht den koetsier de bevelen van den meester over, waarna het rijtuig keerde en naar de Champs Etysées reed. Terwijl het rijtuig wegrolde, trad de grijsaard de Nationale Bibliotheek binnen en stond stil voor een deur, waarboven met groote letters geschilderd stond Bureau. Hij trad binnen en de portier, die achter de deur aan een lessenaar zat, groette hem beleefd. Het was een groote, vierkante zaal; voor de vensters hingen groene gordijnen, die het daglicht temperden. Er stonden veertien banken voor de lezers en op de twee tafels lagen verscheidene plaatwerken. In het midden van de zaal stond een lessenaar, waaraan de onder-bibliothecara zat met eenige klerken, belast om de catalogussen en boeken uit te geven. Op de plaats van eiken lezer lag een lijst, welke in vier kolommen was verdeeld, de eerste voor den naam van den lezer, de tweede voor zijn adres, de derde voor het No. van zijn bank en de vierde voor den titel van het werk, dat hij gevraagd had. De grijsaard ging naar zijn plaats en vulde zijn lijst aldus in:
In de eerste kolom: Graaf Philippe de Thonnerieux. In de tweede: Rue de "Vaugirard, No. 62. In de derde, na zich omgekeerd te hebben, ten einde het nommer van zijn bank te zien : No. 216. De vierde kolom bleef nog voorloopig oningevuld. Hij stond op en begaf zich naar den lessenaar van den onder-bibliothecaris, welke hem eerbiedig groette en vroeg: — Hoe vaart u, mijnheer de graaf? De grijsaard schudde het hoofd en antwoordde: — Niet al te wel. — Misschien heeft u te veel gewerkt. — Toch niet. — Maar wat scheelt u dan? U schijnt locli niet ziek te zijn. — Dat ben ik ook niet, maar de jaren komen en de krachten gaan. — Wij hebben in langen tijd het genoegen niet gehad u hier te zien. — Omstreeks drie maanden. — Welk werk mogen wij ter uwer beschikking stellen ? — Dat weet ik nog niet. Wees zoo goed mij den nieuwen catalogus te geven. — Als 'tu belieft. De onder-bibliothe.-ariE gaf hem een tamelijk dik boek aan, waarmee de graaf zich weder naar zijn plaats begaf. Toen hij weg was, vroeg een jonge klerk den onder-bibliotliecaris: — Wie is die oude heer ? — De graaf De Thonnerieux, een rijk en voornaam heer, die een kapitaal van eenige millioenen bezit. — Sapristie, ik wou dat ik in zijn plaats was, wat het fortuin betreft, wel te verstaan, want naar zijn voorkomen te oordeelen, zal hij niet lang plezier van zijn vermogen hebben. — EntocL is hij niet ouder dan vijf-en- zestig jaar — Dan is hij oud voer zijn tijd. Heeft hij te veel gewerkt, of liet vermaak te veel nagejaagd ? — Noch het een, noch het ander. — "Waardoor is hij dan soo verouderd? — Door het verdriet. — Verdriet? — Hij } leeft kort na elkaar zijn vrouw en zijn eenige dochter verloren en na deze twee sterfgevallen is hij wel dertig' jaar ouder geworden. — Dat is geen skcht vooruitzicht voor z'in erfgenamen. — Erfgenamen ? Die heeft hij niet. — Een millijnair zonder erfgenamen, duhels, wie erft dan zijn onmetelijk fortuin ? — Ik wou dat ik het was. —Ik ook, ct !i;ga, dan zou i joggen : samen deelen. — Ongelukkigerwijze ial hij niet op zulk een loffelijk denkbeeld komen. Hij is e»> pliilantroop en zal ïijn vermogen ztker welvermaken aan de Openbare Liefdadigheid. — Als hij een waar pliilantroop is, dan zal hij zijn vermogen zoo verdeelen, dat slechts de ware belioeftigen er hun deel van krijgen, zonder aanzien des persoons. — Dat ta i hij ook wel doen, ik twijfel er niet aan, want zijn gcheele leven is een aaneengeschakelde reeks van edelmoedige daden geweest. Ook is hij schrijver en heeft verscheidene gewaardeerde werken doen uitgeven. Hij is het eerstop het denkbeeld gekomen van naclitasyls, een heerlijke uitvinding. Aan die van de rue Tocqueville heeft hij 300.000 francs ten koste gelegd. Hij heeft het huis der havelboze kinderen zeer rijk gemaakt en ook het gesticht Vésinet is hem veel verschuldigd. Als hij sterft zal zijn nagedachtenis overal gezegend worden. — Het is jammer, dat zulk een braaf man naar zijn einde loopt. Wij leven in een tijd, waarin de mannen van zijn soort schaars zijn.
Terwijl de twee beambten dit gesprek voerden, bladerde de graaf de Tho:merieux in den catalogus onder het hoofd: »Geschie'ienis,gedenkschiften enz." en sloeg met zenuwachtige hand de bladen om. Eindelijk vond hij wat hij zocht, want hij vu ld» '">t notnmer in de vierde kolom van de lijst ia en keerde naar den lessenaar van den onderbibliothecaris lenig, die hem daarna een boek ia lederen land cchandigde, dat lint opschrift droeg: Het liootlo Testament. Gedenkschriften •»p.n den 'neer 1315 LAFFENjAS om te dienen tot de geschiedenis van Zijn Eminentie den kardinaal DE RICHELIEU, eersten Minister van Zijn Christelijken Majesteit Koning LODEWIJK XIII. Uitgegeven te Amsterda m. Anno Doinini 1674.
"Feuilleton. Het Roode Testament, ROMAN van XAVIER DE MONTÉPIN. Eerste Deel. I.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/10/21 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009927:mpeg21:p001
Twee en een halven dag is Rnsland's heerseher te Berlijn geweest, lang genoeg naar de meening van den czaar zeiven en waarschijnlijk ook naar die van Duitschlands keizer en zijn rijkskanselier. Al heeft dit bezoek aan Berlijn geen onaangenamen indruk gemaakt in den eigenlijken zin des woords, een uitspanning was het toch noch voor den gast, noch voor den gastheer. Men zou 't den czaar zoo oppervlakkig niet aanzien, dat onder dit zachte en goedige uiterlijk, onder dezen kalmen blik, dit voorhoofd, zulk een ijzeren wil schuilt, zulk een onwrikbare wilskracht, vreemd voor alle indrukken van buiten, geharnast tegen alle denkbeelden van anderen.
Is 't te verwonderen, dat men den czaar min of meer gereserveerd ontving-? Den 18 Juli 1888, — slechts vijf weken na deatlood zijns keizerlijken vaders, 'dus zoo spoedig als* slechts mogelijk was — bracht keizer Wilhelm Ftden czaar zijn bezoek. Een en een kwart jaar heeft het geduurd voor Czaar Alexander 111 besloot het door de beleefdheid geboden contra-bezoek te brengen. Vijtien maanden! Als gewone stervelingen zulke lange tusschenpoozen lieten tusschen verschuldigde beleefdheidsbezoeken, zou men algemeen aannemen, dat zij van elkaar niets weten wilden of erger nog: elkaar met opzet wilden beleedigen. 18 November '1887 was czaar Alexander voor de laatste maal in Berlijn. In de maanden tot het bezoek van keizer Wilhelm aan Rusiands keizer, viel de ziekte van den ouden keizer Wilhelm I voor, zijn dood, de ziekte van keizer Fiiedrich en diens dood — dus een dubbele regeeringsverwisseling in Duitscliland en tal van ernstige voorvallen, inet zulke belangrijkegebeurtenissen onafscheidelijk verbonden. Desondanks ijlde hij onmiddellijk na zijn troonsbestijging naar Peterho ter begroeting van zijn hoogen bloedverwant en buur. De grootste beleefdheid is dus in acht genomen door keizer Wilhelm 11. Met recht mocht van czaar Alexander hetzelfde worden verwacht, te meer omdat men meende, dat de bijeenkomst van '1887 een gunstigen indruk had gemaakt. Zooals men weet is toen de zfiak der vervalschte acten uitgemaakt, den czaar in handen gespeeld door een zijner naaste vrouwelijke bloedverwanten, welker inhoud als bewijs moest dienen, dat Bismarck slechts oogenschijnlijk den gehaten prins Ferdinand van Bulgarije niet wilde erkennen, in waarheid echter hem steun verleende tegen Rusland. Sinds '1887 is de czaar echter voortgegaan of eigenlijk eerst recht begonnen een geïsoleerde houding aan te nemen, de politiek der vrije hand te betrachten. Enorme legerbenden werden langs de grenzen van Galiicië, Silezië en Pruisen bijeengebracht.
Weder heeft Bismarck een samenkomst gehad met den machtigen Russischen heerscher, maar van de resultaten weet men natuurlijk niets. Wat de aandacht heeft getrokken is de koelheid, aan beide zijden in acht genomen; men verkeerde onder een zekeren druk, 'twas een verlichting, toen de gedwongen aardigheid was afgeloopen.
Het deficit der begroeting van Hongarye over 1890 is minder dan verwacht werd, ofschoon toch nog 404,399 florijnen. In 1889 bedroeg het echter zes millioen, het verschil, zegt men, is ontstaan, dat de belasting op brandewijn en tabak -iï 'millioen meer heeft opgebracht.
Maandag 11. is te Palermo een banket gehouden, Crispi, den premier van Italië, aangeboden, om hem gelegenheid te schenken een groote politieke redevoering te houden. 49 senatoren en 142 afgevaardigden namen er aan deel, terwijl 160 andere adhesie-brieven hadden gezonden, hun leedwezen uitdrukkend, dat zij niet naar Palermo waren kunnen gaan. De pers was vertegenwoordigd door 40 journalisten.
Vooral drukte de eerste minister van koning Humbert op den binnenlandsclien toestand van Italië en op de nationale vraagstukken; veel meer dan op de quaesties, die het Europeesch evenwicht beheerschen. Op krachtige wijze wees de minister de eischen der clericalen, in geheel Europa af; tegenover hun eersten eisch, herstel der wereldlijke macht, plaatst Crispi zijn non possumus; Rome zal en moet de hoofdstad van Italië blijven. Crispi weet wel, dat hij door zulke patriottische uitingen de denkbeelden des volks vleit, evenals hij door binnenlandsche hervormingen den steun tracht te verkrijgen der radicalen, die met zijn buitenlandsclie politiek niet ingenomen zijn.
De nieuwe Kamer van Frankrijk telt: 92 landeigenaars en landbouwkundigen; 116 advocaten; 57 industriëelen of kooplieden; 40 dagbladschrijvers en letterkundigen; 48geneesheeren; 14ingenieurs: 6 reeders; 15 doctoren in de rechten 15 oud-magistraten; 2 generaals op pensioen; 2 vice-admiraals; 41 oud-officieren; 11 oudprefecten; 7, welke behoord hebben tot het preiektoraal bestuur; '12 oud-diplomaten; 5 oudstaatsraadsheeren; 2 oud-auditeurs bij den staatsraad; 4 apothekers; 2 economisten; 10 financiers en bankiers; 2 leden der Fransche Academie; 5 oud-professoren en nog in dienst zijnde leeraars; 11 procureurs; 5 handelsbedienden; 6 werklieden ; 2 aannemers van openbare werken; 3 meesters van smeltovens; '1 inspecteur van staatsspoorwegen; 1 katholieke bis cliop: 1 protestantsch geestelijke; 1 tabak-entreposeur; 1 tandentrekker; 1 kunstsnhilder; 1 toonkunstenaar; '1 koopman in kaas; 1 veearts; 1 scheikundige; 1 teekenaar van weefstoffen; 1 letterzetter; 102 edelen, waaronder 2 prinsen, 1 hertog, 8 markiezen, 16 graven, 4 burggraven, 5 barons en 66 ongetitelde edelen.
Do voordeelen van het verplicht onderwijs, in Diiitscliland in de praktijk bewezen. Uit de ofïiciëele statistiek blijkt, dat van de 171346 recruten, het vorige jaar bij leger en marine ingedeeld, 1034 konden lezen noch schrijven, dus slechts 0.60 percent. In 1875 beliep dit aantal 2 percent.
De ex-koningin Nathalie van Servië heeft na 11 dagen wachtens eindelijk 11. Zaterdag haar zoon mogen ontmoeten, maar deze bijeenkomst stelt geen precedent; 't is nu aan de Skupchtina om verder te beslissen over de verhouding tusschen moeder en zoon, daar de koningin eer geneigd schijnt te Belgrado te blijven, dan weer heen te gaan.
De vloot van Italië bestaat tegenwoordig uit ■175 schepen en 369 stuks geschut. In tijd van vrede telt de vloot 1105 officieren en' 13267 manschappen.
Zooals men weet, zijn de herstemmingen op Zondag 6 October voor de Kamer van Afgevaardigden van Frankrijk, den republikeinen gunstig geweest, maar had men niet meer mogen hopen? Had men geen recht te verwachten, dat een stad als Parijs, die aan de regeerings-partij de. kalmte dankt, waarvan zij gedurende de Tentoonstelling mocht genieten, geen mannen meer naar de Kamer zou zenden, volgelingen van den gevallen generaal, door de «provincialen" reeds lang aan den kant gezet? Toch zijn zij gekozen. Laisant, Lanr enz.
Het resultaat van de verkiezingen toont aan, dat !t tusschen de departementen en Parijs de verkeerde wereld is. Vroeger gaf Parijs den toon aan. Parijs schreef het wachtwoord voor, nu is het de provincie, welke afgevaardigden kiest, die uit een zedelijk en politiek oogpunt verre boven de in de hoofdstad gekozenen staan. De provincie kiest de mannen, die regeeren, Parijs mannen, die dat regeeren zoo veel mogelijk trachten tegen te gaan.
Dat de vereeriigde republikeinen regeeren zullen, hoopt Frankrijk, hoopt Europa. De groepeering der republikeinen is nog niet bekend, maar verwacht mag worden, dat de opportunisten 't hoogste woord hebben in den loop der zaken. Ongelukkig hebben zij nog geen energieken leider, daar Ferry niet is gekozen. Vóór alles moeten de gematigde republikeinen scheuring vermijden en hun woordvoerder, Léon Say, zal waarschijnlijk een verzoenings-speech houden, waarin hij zoowel der regeering als der republikeinsche meerderheid de grenzen voorschrijft, die niet mogen overschreden worden: geen campagne tegen de geestelijkheid, geen grond wetsherziening,geen inkomstenbelasting maar hervormingen in het administratiefbestuur en besparingen (!) Men heeft van Léon Say groote verwachtingen, zijn taak zou het zijn een coalitie te vormen tegen eventueele samenspanningen van radicalen en intransigeanten van de uiterste rechterzijde. Voor 't oogenblik is er van veranderingen in het kabinet geen sprake. Groot in zijn overwinning, zal het Kabinet-Tirard optreden in de Kamer, maar of liet er lang van zal genieten, blijft de vraag, ondanks de diensten aan de Republiek en nieuw gekozenen bewezen. Constans zal de steen des aanstoots zijn, gewis zal hij zijn portefeuille van binnenlandsche zaken niet in rustige rust kunnen voeren en al vreest, men den strijd niet op den duur mat hij af. Onderwijl zit generaal Boulanger eenzaam en verlaten op Jersey, zonder vleiers of vereerders, zonder troosters, zonder een bedelendenschaar zelfs. Geen menscli van eenige beteekenis bezoekt hem meer en in onbeteekenende personen stelt de generaal geen belang. Zijn intiemste vrienden verloochenen hem: zij hadden een coup d'état van hem verwacht, een eerste stap op den weg tot de revolutie en nu hun hoop niet verwezenlijkt is, nu blijkt, dat de generaal volstrekt zulk een eminent man niet. is, maar niets meer dan een gewoon, zeer gewoon mensch, die wel wil winnen, maar zijn huid er niet aan waagt, willen zij niets meer met hem te maken hebben. De generaal is gebrouilleerd met graaf Dillon, wien hij verwijt hem in de armen der conservatieven te hebben geworpen, terwijl hij bij de uiterste linkerzijde, de radicalen, steun had moeten zoeken. >
't Is nu vrij moeielijk te zeggen, wat hij had moeten doen of laten, maar een parlementaire republiek zoo maar langs vreedzamen weg te veranderen in een dictatuur, is een droombeeld; daartoe is noodig een revolutie, een militaire handgreep. Een proefneming daartoe was evenwel voor Boulanger onmogelijk, sinds hij het ministerie van oorlog moest ruimen, omdat hij niet meer beschikte over het leger; alle korps- en divisie-commandanten waren hem vijandig of misschien jaloer ch. Als minister van oorlog had hij 't kunnen wagen met kans op welslagen en men kan er Frankrijk geluk mede wensclien, dat gevaar ontsnapt te zijn, waarvan de gevolgen voor gansch Europa misschien onberekenbaar zouden zijn geweest.
't Sclr-nt volgens berichten uit Rome met de reeds zoo herhaaldelijk beloofde besparingen op de militaire begrooting van Italië, waarlijk ernst te worden.
Reeds is anderhalf millioen lire bespaard (f 750,000) doordien de groote manoeuvres niet hebben plaats gehad en door garnizoensverwisseling zooveel mogelijk te vermijden. Men heeft zelfs hoop op den dienst 1890/01 de buitengewone leger-uitgaven met 10 millioen te kunnen verminderen. Wel zal de minister van oorlog dadelijk na opening der Kamer een krediet aanvragen van drie millioen tot uitbetaling van premiën aan d® den dienst verlatende koloniale troepen, en moet het voornemen bestaan de buitengewone legeruitgaven met 2.300.000 lire te verhoogen, maar desniettegenstaande zal het buitengewone legerkrediet 7.700.000 lire minder bedragen dan dat van het vorige jaar, door besparingen. Van de plannen tot invoering van een nieuw geweer wordt eveneens afgezien, omdat aangetoond is, dat het rookvrije buskruit ook voor de nu gebruikte geweren geschikt is.
Woensdag zijn de leden der internationale marine-conferentie teWashington saamgekomen en Donderdag zijn zij ontvangen door president Harrison. Alle Europeesche Staten zijn vertegenwoordigd, behalve Portugal. Zooals men weet, zullen de nu reeds dertig jaar gebruikelijke bepalingen tot vermijding vatt aanvaringen door signalen en andere middelen tot meerdere veiligheid van leven en eigendom, worden herzien en meer overeenkomstig den tijd ingericht. Van de behandeling van staatsrechterlijke vragen is nog immer geen sprake, zooals die tot onderdrukking der kaperij en bescherming van den privaat-eigendom.
Zooals men weet, zal de conferentie nog geen definitieve besluiten nemen, maar de leden zullen rapport uitbrengen, elk aan zijn regeering en eerst daarna is de vaststelling van internationale bepalingen mogelijk.
In Oostenrijk wordt het rookvrij buskruit spoedig ingevoerd, maar een ander soort dan thans in Duitscliland in gebruik is: het is nl. grover van korrel en lichter gekleurd. De dezen zomer genomen proeven hebben goed voldaan; van schadelijke of hinderlijke gassen had me» geen last.
"Buitenlandsch Overzicht.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/10/21 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009927:mpeg21:p001
Weinige MINERALE WATEREN zijn zoo wijd verbreid en worden met zoo gunstig gevolg aangewend, als de vóór 13 jaar ontdekte
"RECLAMES.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/10/21 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009927:mpeg21:p001
Op tien Tentoonstellingen met den hoogsten prijs voor MINERALE WATEREN, met 10 Gouden Medailles en Medailles van verdienste bekroond, geniet dit met roem bekende Bitterwater de gunst van de beoefenaren der Geneeskunde, wegens zijn ongeëvenaarde weldadige, nimmer falende, zachte werking, die het gebruik daarvan op het menschelijk gestel oefent. Aan dit buiten gewoon gunstige resultaat behoort het dan ook te worden toegeschreven, dat de aanwending van het zoo sterk gezochte natuurlijke laxeermiddel, bekend onder de benaming van FRANZ JOSEF BITTERWATER, zóó algemeen zich heeft verbreid. Met liet volste recht mag worden gezegd, dat er geen dorp is, waar men het niet kent. (M. N°. 6673 a). 22
"Franz Josef Bitterbron.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/10/21 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009927:mpeg21:p001
De graaf De Tlionnerieux bladerde in het boek, totdat hij eindelijk op do twintigste bladzijde scheen gevonden te hebben, wat liij zocht. Hij legde het boeit open voor zich neer, nam een pen en een fleschje rooden inkt uit zijn zak en begon eenige woorden uit het boek te onderstrecpen. (Vervolg in het Tweede Blad.)
"II.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/10/21 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 27-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009927:mpeg21:p001