De Burgemeester van Rotterdam brengt ter kennis, dat de Gemeenteraad zal versaderen op Donderdag den 20 Februari 1890, ten lVs ure precies en dat alsdan de navolgende onderwerpen ter tafel zullen worden gebracht: Mededeeling van ingekomen stukken. Benoemen van : een geneeskundige bij het Burgerlijk Armbestuur, een apotheker bij het Burgerlijk Armbestuur, een assistent-heelmeester aan het ziekenhuis aan den Coolsingel, een tijdelijken inspecteur over het bouwen, onderwijzend personeel. Beraadslagen over: de adressen wegens aanslagen in de plaatselijke directe belasting en het daarop uitgebrachte advies. De voorstellen: tot verkoop van een strook grond aan de Van Spaanstraat aan S. Van Scliie Sr., tot het toestaan van gelden voor een nieuwen stoomketel in een baggermolen, tot het toestaan van gelden voor de voortzetting van den aanleg der Oranjeboomstraat, tot het aanspreken in rechten van de wed. H. De Hoog, tot betaling van recognitiën voor het gebruik van gronden in het voormalige Delftshaven, tot verhuring aan de Deutsch-Amerikanische Petroleum-Gese.lscliaft van grond in den St. Janspolder en tot het aanbrengen van rijzen dammen, steigers en paalwerken langs dat terrein (Verz. no. 2), tot verhuring van grond aan den Linker Maasoever aan de Nederlandsch- Amenkaansche Stoomvaart-Maatschappij en tot het bouwen van een kaaimuur met remmingwerk langs een gedeelte der Princessekade, tot verlaging van het schoolgeld aan de Hoogere Burgerschool met driejarigen cursus en tot toevoeging aan die school van eene handelsklasse (Verz. no. 44 van 1889.) De heeren Chr. Laan en J. Krayenbelt, beiden predikant alhier, komen voor op het drietal ter vervulling eener.predikants-vacature te Amsterdam, ontstaan door het overlijden van Ds. Ten Kate. De afdeelingßotterdam en omstreken van den Nederlandschen Bond van oud-onderofficieren, zal den 19en dezer, den verjaardag van Z. M. den Koning, feestelijk vieren in het lokaal scafé Spoor", Westerstraat 13, door het geven van eene soirée, waartoe, behalve verschillende militaire en civiele autoriteiten, het hoofdbestuur van den Bond en hare zusterafdeelingen, ook de ridders* van de Militaire Willemsorde en de leden ■van het Metalen Kruis, uitgenoodigd zijn. Hedenmorgen reed een man met een handwagen op de Willemsbrug, welk voertuig in aanraking kwam met een bierwagen, die van den tegenovergestelden kant kwam aanrijden. De man kreeg daardoor een stoot van zijn wagen tegen de beenen, die gekneusd werden. Hij werd door een agent van politie per rijtuig naar huis gebracht. Een heer werd hedenmorgen op de Zeevischmarkt door een zenuwtoeval getroffen, doch kwam spoedig bij, nadat hij in een winkel was binnen gebracht. Dr. P. J. Muller, predikant bij de Ned. Herv. Gemeente alhier, heeft de benoeming tot kerkelijk hoogleeraar bij de Universiteit te Amsterdam aangenomen. Onder den titel jScheepvaartmaatschappij Zuid-IIolland," zal — volgens het Hb 1. — onder directie van den heer J. Koning alhier, een naamlooze vennootschap worden opgericht, ten doel hebbende het uitoefenen der vrachtvaart, hoofdzakelijk op Ned.-Indië. Van het kapitaal, dat bepaald is op een millioen gulden, zal voorloopig zes honderd duizend gulden worden uitgegeven. Heden werden aan 't Kralingschc Veer ter markt aangevoerd 118 winterzalmen, die tegen fi.4o a f 1.60 per 5 ons werden verkocht.
Rotterdamsch nieuwsblad
- 18-02-1890
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Rotterdamsch nieuwsblad
- Datum
- 18-02-1890
- Editie
- Dag
- Uitgever
- A.W. Sijthoff
- Plaats van uitgave
- Rotterdam
- PPN
- 832564818
- Verschijningsperiode
- 1878-1991
- Periode gedigitaliseerd
- 1878-1945
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Gemeentearchief Rotterdam
- Nummer
- 3660
- Jaargang
- 12
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
Stadsnieuws.
Waterstand en Weerbericht. Rotterdam 18 Febr. 1e getij 2.53 2e getij 3.17 's middags 12 uur.
15 Febr. 17 Febr. Barometer bij 0° Celsius 753.3 mM. 763.7 mM. Thermom. in de schad. 3.1°C.37°F. 4°C.39°F*. Minim. temp.'s nachts I°C.34°F.' o°C.'32°f! Maxim. temp. vor. dag 7.5°C.45°F. B°C.460f! "Windrichting en kracht 0.Z.0. 4 OZO 4' Be-wolking der lucht Regen Bewolkt
Feuilleton. De oorlog in de Vendée, DOOR PONSON DU TERRAIL. 32) Vervolg.
Gij weet, zeide hij, dat ik haar niet meer heb terug gezien, sedert zij te Parijs kwam. Dat weet ik, zei Brutus Pelican, maar laat ons over u spreken. — Wacht even. In de eerste vijftien dagen had ik hoop, een heele maand bleef ik hopen. Eindelijk kreeg ik een brief, met het postmerk: Edinburg, uit Schotland. Zij schreef mij: » Beste vriend, »Ik heb u op dit oogenblik geen bevelen te geven, maar wel een raad. Alles wat de Royalisten op dit oogenblik zullen beproeven, zal mislukken. Het uur is nog niet geslagen. Vol geestdrift voor den eersten consul, zal Frankrijk doof blijven voor een nieuw beroep op de wapens. Gij moet wachten. Stel u dus niet in gevaar, oude vriend, ook niet uw beide zonen, in welke onderneming ook. waarin graaf De C., dat zwakke hoofd, u zou willen meesleepen. Keer terug naar uw molen te Le Mans en volg mijn voorbeeld : wacht! Zekeren dag, misschien spoedig, zal ik u tijding zenden. , Intusschen moet gij aan het geld denken, dat de oude La Maltote ons heeft gegeven voor onze zaak. Begraven geld brengt niets op. De rust keei t terug, de dagen van schrik zijn voorbij. Onze vriend Brutus Pelican is bankier geworden. Vertrouw hem dit geld toe en verzoek hem het te beheeren." — Dit schreef ze mij en gij weet, dat ik mij heb gehaast u het geld te bezorgen. — Dat weet ik. Ik heb het reeds bijna verdubbeld door gelukkige ondernemingen en ik houd het te uwer beschikking. — Wat wilt gij, dat ik er mee zou doen ? Bovendien is het niet van mij en zooals gij weet, heeft dit geld een bestemming. Er speelde een glimlach om Brutus mond. — Vriend, zeide hij, ik denk vandaag, zooals de Dame voor drie jaar dacht. Talarec zag den bankier vragend aan. •— Ik geloof, dat de zaak der Royalisten, zoo al niet totaal verloren dan toch zeker zeer ziek is en dat geld zal misschien aan niemand ooit ten goede komen. Talarec zuchtte. — Maar,vroeg Brutus Pelican,is La Maltote dood? — Zeker niet, en haar raaf ook niet. Gij weet, dat een raaf honderd jaar oud kan worden. — Waar is de arme vrouw ? — Te Le Mans op mijn molen. — Is zij nog altijd zinneloos ? — Nog altoos,als in den tijd toen zij predikte op het plein Parvis Saint-Julien. Van tijd tot tijd echter heeft zij oogenblikken, waarop zij haar verstand terug krijgt. — Zoo! — Dan neemt zij haar hoofd tusschen de beide handen en ziet mij scherp aan en vraagt: — Talarec, hebt gij nog altoos het geld? — Altoos, is dan mijn antwoord. — En is de Dame terug gekomen? — Neen. —En als zij terugkomt,zultgij het haar dan geven? — Heeft zij dat gezegd ? vroeg Brutus Pelican. — Ja, antwoordde Talaree. — En uw zoons? — De twee, die ik nog heb, wonen bij mij. Wij zijn weer molenaars geworden. Brutus drukte opnieuw de handen van Talaree en zeide toen: — Nu gaan wij eten. Gij blijft hier logeeren, zoolang gij te Parijs blijft, mijn huis is het uwe. — Gij zijt wel goed; maar ik zal niet lang blijven. — Waarom niet ? — Ik heb niets te doen te Parijs en ben alleen gekomen om u te zien, in de hoop, dat gij iets zoudt geweten hebben van de afwezige. — Helaas! Ik weet niet meer dan gij. — Heeft zij u dan nooit geschreven ? — Aan mij nooit, maar een maand na haar vertrek schreef zij aan onzen armen Loriot een afscheidsbrief. — Wat! een afscheidsbrief! Maar zij bemint hem en gij weet, hoe zij hem dit heeft bewezen. — Vriend, vroeg Brutus, wie zal ooit het hart eener vrouw peilen. De afstammelinge van aristocraten, de Dame der Chouans, beminde den armen republikeinschen soldaat zoozeer, dat zij opzettelijk voor hem den veldtocht in Egypte heeft meegemaakt, dat zij zonder ophouden getracht heeft hem in zijn eer te doen herstellen. — O! dat alles weet ik. — Ook weet gij, dat toen die eerherstelling was verkregen, zij vertrokken is. Bij haar afscheid zeide zij: ik ga mij aan de voeten werpen van den gebannen koning, van den eeuwigen Souverein, dien ik erken. Ik zal hem smeeken mij te ontslaan van mijn eed en dan zal ik terugkomen om uw vrouw te worden. Weken en maanden zijn voorbij gegaan en de arme Jean heeft eindelijk van haar een brief gekregen, waarin zij hem meedeelde, dat de koning haar diensten niet kon missen. I — Ik wist we], dat zij nooit de zaak, -voor welke zij haar bloed heeft vergoten, zou vergeten. Terwijl Talaree met drift die woorden sprak, werd er aan de straatdeur gebeld. — Wie duivel kan mij nu komen lastigvallen! riep Brutus Pelican,mijn kantoren zijn gesloten en... Daarop stond hij uit nieuwsgierigheid op. De knecht klopte aan en zeide: — Mijnheer, een man, die zijn naam niet wil zeggen, vraagt om u te spreken. — Een bedelaar, antwoordde de bankier. Geef hem dit. — Neen, Mijnheer, antwoordde de knecht, het is geen bedelaar. — Zoo! — Hij zegt, dat hij opzettelijk de zee is overgestoken om u te spreken. — Laat hem binnenkomen. — Hij" heeft gevraagd of mijnheer alleen was. — Waarom ï — Omdat hij u alleen wilde spreken. — Breng hem dan in mijn kabinet. Daarbij zag hij Talaree aan en zeide tot dezen: — Een of andere uitgewekene, die in 't geheim is teruggekomen en die mijne bescherming komt vragen. Wacht mij een oogenblik. Wij gaan binnen eenige minuten aan tafel. Zonder meer ging de bankier naar zijn kabinet, waar de vreemdeling reeds gebracht was. Brutus Pelican stond daar tegenover een man van hooge gestalte, wiens gelaat gedeeltelijk verborgen was onder de breede randen van een grooten vilten hoed, zooals die door de Bretanjers worden gedragen. De vreemdeling groette Brutus Pelican en brak het stilzwijgen af met deze woorden: j •— Vergeef mij, mijnheer, uop dit uur te komen storen, een uur, waarop uw kantoor gesloten is. Vergeet het mij ook, dat ik mijn naam verzwijg- Deze zou u misschien ongeluk brengen.
Brutus Pelican ontstelde. — Het is duidelijk, dacht hij, dat ik tegenover een ouden Chouan sta. — Mijnheer, vervolgde de onbekende, gij hebt de Dame der Chouans goed gekend. Deze woorden ontlokten aan Brutus Pelican een kreet, terwijl hij bleek werd als een lijk. — God! riep hij, komt gij om mij te berichten, dat ze dood is! — Neen, antwoordde de onbekende. Zij leeft. BrutusPelican slaakte een nieuwen,maar ditmaal een vreugdekreet ja,zelfswilde hij de deuruitsnellen. De vreemdeling hield hem tegen. . — Wat doet gij ? riep hij. — Ik ga die goede tijding meedeelen aan haren oudsten vriend, die hier naast wacht, aan Talarec. — Stil,zeide de vreemdeling. Juist, omdat Talarec daar is, heb ik u verzocht mij alleen te ontvangen. — Hij kent u dus ? — Ja. — En gij wilt niet, dat hij u.... — Mijnheer, onderbrak de vreemdeling met ontroering, gelooft Talarec, dat de Dame dood is ? — Hij hoopt nog. — Laat hem die hoop, maar hij mag niets weten. — IIo! — Het is mijn wil niet, dien ik uitdruk, maar dien der Dame. — Komt gij dus van harentwege? — Ja. Brutus Pelican zag den vreemdeling met een zeker wantrouwen aan. Deze zag dit en begon te lachen. — Kent gij haar schrift? vroeg hij. — Hoe kunt gij dat vragen? — Nu, zie dit dan in. En hij overhandigde aan Brutus Pelican een brief, dien deze met ontroering aannam, terwijl de vreemdeling zeide: — Men wil u niet in opspraak brengen. Neem dus dezen brief, hij is voor u. Brutus brak de enveloppe open en las: » Vriend! »Ik ben te Parijs. Ik ben er verborgen en niemand buiten u en mijn armen Jean moet het weten, zelfs niet mijn oude Talarec. Ik ben voor de voeten des konings gevallen. Deze heeft mij gezegd: De Dame, die mij reeds zoolang diende, zou mijn zaak niet kunnen verlaten. Toen ben ik opgestaan en heb begrepen, dat ik mijzelve niet toebehoorde. Welk lot is voor ons weggelegd in de toekomst? God alleen weet het. Ik keer terug in het strijdperk, en de worsteling gaat voor mij opnieuw beginnan. Ik zou Jean willen zien, maar op voorwaarde, dat hij mij geen verwijt doet, op voorwaarde, dat hij zonder morren dit lot aanvaardt, hetwelk aan hem en mij is opgelegd. Zal die ontmoeting de laatste wezen ? Zullen wij elkander slechts weerzien voor één dag? Heeft de Hemel nog betere dagen voor ons weggelegd? Dat is een geheim, hetwelk noch hij noch ik voor het oogenblik kan ontsluieren. Hij heeft zich gehecht aan de schitterende ster, aan het geluk van den eersten consul; dat was zijn recht als kind des volks, zooals het mijn plicht is een andere banier te volgen en een anderen meester te dienen. Gij hebt het geld van La Maltote in handen.. Ik moet dit geld nu hebben. De man, dien ik u zend, heeft mijn volmacht, doe wat hij u zal zeggen. Uwe vriendin " Brutus Pelican slaakte een diepen zucht, wdarna hij zeide: — Wat verlangt gij, mijnheer, ik luister. Toen eerst nam de vreemdeling plaats.
— Mijnheer Pelican, zeide hij, gij hebt uit dién brief moeten vernemen,dat het uur plechtig is. Wat komt de Dame te Parijs doen, wat doe ik er zelf ? Dat is ons geheim. Maar, gij hebt het reeds geraden: groote gevaren wachten ons, wij gaan ons wagen in ondernemingen, waaraan wij onzen ouden en edelen vriend Talarec niet willen blootstellen,die nu rustig leeft, gelukkig is, en niets noodig heeft. Brutus Pelican knikte toestemmend. — Ik verzoek u dus hem niets te verraden van hetgeen er tusschen ons omgaat. — Daarop verpand ik u mijn woord, antwoordde Brutus. De vreemdeling vervolgde: — Wij hebben het geld noodig, maar niet in eens. Nu zal deze, dan gene man op uw kantoor komen met een wissel van de hand der Dame en onderteekend : Micheßn. — Ik zal betalen, antwoordde Brutus, — Laat ons nu over generaal Loriot spreken. — Ik luister, antwoordde Brutus. — Ziehier onder welke voorwaarden de Dame er in toestemt hem terug te zien. — Maar, de Dame stelt die voorwaarden in liaren brief. — Niet alle, zooals gij zult hooren. De generaa moet morgenavond, tusschen negen en tien ure, inl burgerkleeding en niet in uniform, wandelen in de rue Saint-Honoré, nabij de Sint Rochuskerk. — Goed. — Hij zal op en neer wandelen totdat er een fiacre stilhoudt in de rue Saint Roche,voor de kleine kerkdeur. — Zal zij in die fiacre zitten? — Neen, in die fiacre zal iemand zitten, dien de generaal hoegenaamd niet kent. Brutus maakte een gebaar van verwondering. — De generaal zal naast dien man in het rijtuig plaats nemen ener in toestemmen zich te latenblinddoeken. Op die voorwaarde alleen zal hij in eau huis worden gebracht, waar hij haar zal zien. — Mijnheer, antwoordde Brutus Pelican, ik kan u al vast antwoorden, dat de generaal het zal aannemen. Echter moet gij er met mij in toestemmen, dat die voorzorgen beleedigend voor hem zijn. — Gij vergist u, Mijnheer. — Hoezoo ï — De Dame kan in levensgevaar verkeeren,misschien morgen reeds, en zij wil niet, dat de generaal poogt haar te redden. — Wat een vrouw! prevelde Brutus Pelican. — Mijnheer, hernam de onbekende, wij moeten in alles voorzien. — Is er nog meer ? vroeg de bankier. — Denkt gij, dat de generaal het zal aannemen ? — Daarvan ben ik zeker. — Maar toch zou het kunnen gebeuren,dat hij weigert. — Indien dat zou gebeuren, Mijnheer, geef ik u mijn woord, dat hij niet naar de rue Saint Roche zal komen. — Zoo is het goed, antwoordde de vreemdeling. Vaarwei, Mijnheer, misschien tot wederziens en God behoede u! Onder het uitspreken dier woorden stond de vreemdeling op en ging naar de deur. Brutus deed hem uitgeleide en vroeg: — Wanneer zal er iemand komen? — Voor het geld ? — Ja. — Dat weet ik niet. Misschien morgen, misschien binnen acht dagen. — Voor welke som ? — Dat kan ik onmogelijk z eggen. En de vreemdeling vertrok. Toen verborg Brutes Pelican den brief der Dame. in zijne portefeuille en ging Tal arec weder opzoeken — Vriend, zeide hij, gij m oet mij verontschuldigen, want als men zaken doet, is men over zichzelf niet meester.
— Ha! lachte Talarec. — Het is een mijner correspondenten uit de provincie, die eene quaestie met mij te vereffenen had. — Waarlijk! — Maar laat ons aan tafel gaan, haastte Brutes zich er bij toe te voegen. Daarop nam hij den ouden molenaar onder den arm en bracht hem in de eetzaal, waar de tafel voor twee personen was gereed gezet. • Aan tafel gezeten zag Talarec den bankier strak in het gelaat en zeide toen: — Vriend, ik ben Chouan geweest en hoor zoo scherp als een wild dier. Zelfs zonder het te willen, hoor ik door de muren heen. Er ontsnapte aan Brutus Pelican een gebaar van verrassing. — Zonder het te willen, dat zweer ik u,heb ik uwe heele samenspraak gehoord met uwen bezoeker. — Groote God! riep Brutus. — Bij gevolg weet ik, dat de Dame te Parijs is. — Talarec! Talarec! — Dat zij niet wil, dat ik in hare gevaren deel — Zij heeft gelijk. — Zij heeft ongelijk, antwoordde Talarec koel. Mijn laatste druppel bloed behoort den komag — Echter weet gij te gehoorzame i. i'nl.trec. — Maar eerst zal ik aan mijn gow. Um gehoorzamen. — Maar beste vriend.... — En weet gij wel wie de man was, die haar hier heeft gebracht? — Neen. — Ik heb hem niet gezien, maar ik heb zijn stem herkend. — Ha! — Ook weet ik waar hem te vinden, zoodat zij wel zal verplicht wezen den arm en den degen van den ouden Talarec te aanvaarden, — Maar wie is dan die man, vroeg Brutus Piliean.
-Hij heet Georges Cadoudal, antwoordde de oude molenaar, wiens [oogen glinsterden met ai het vuur der jeugd. Des anderendaags 's morgens was Pelican de Saint Vioule, zooals hjj nu genoemd werd te Parijs, op zijn gewoon uur ter been,omtrent negen uur. De man, die met ongewonen moed de vermoeinissen had gedragen van de expeditie naar Styrie en den veldtocht van Egypte, was te Parijs ee* echt heer geworden. Omgeven door alle mogelijke pracht, zonder zich een der vermaken te ontzeggen, die Parijs aanbood, dat toen reeds het hedendaagsche Babylonië werd geheeten, fging Brutus Pelican laat slapen om laat op te staan. Reeds lang waren zijn klerken aan 't werken, alvorens hij de oogen opende. Zijn kleeden vorderde van hem een uur. Niet voordat hij gepoederd, gegrimeerd, geparfumeerd was kwam hij te voorschijn, zoo schitterend als dester, die oprijst uit den nevel. De gewoonte is een tweede natuur, zegt het spreekwoord, ook stond Brutus Pelican dien morgen niet vroeger op dan naar gewoonte en de voorvallen van den vorigen avond hadden hem niet belet tot laat in den morgen te slapen. — Jean, zeide hij tot den knecht, die de blinden kwam openen, ga zien of mijn vriend Talarec een goeden nacht heeft gehad, en vraag hem of hij niets noodig heeft. — Mijnheer, antwoordde de knecht, Mijnheer Talarec is reeds lang op. — Dat moest wel, antwoordde Brutus, alsof hij tot zichzelven sprak, hij is niet van gewoonte veranderd. Een man van Le Mans is er geen van Parijs. Zijn leven gelijkt niet op het onze. En waar is hij, vroeg hij hard op. — Uitgegaan, Mijnheer. (Wordt vervolgd^
Buslichtingen aan het Postkantoor. Dinsdag 18 Februari.
Parijs . . 5.10 '5m.,&50 'sm., 1.50 'sn.m., 6.50 'sav. Berlijn . 5.40 'sm., 9.30 'sm., 10.— 'sm., 2.27 'sav. 4.30 'sav., 6.55 'sav., 9.20 'sav. Londen . 5.10'5m., 8.50'5m., I.lo'sav., 6.so'sav. Nederlandsch Oost-Indië 6.so'sav. 1.55 'sav.(#) Aden, Britsch-Indië, Ceylon, Straits Settlem en Cochin-China. I.ss'sav. China, Japan, Hongkong, Egypte. . . . I.ss'sav. N.-Amerika, Mexico 6.so'sav. (*) De stukken te voorzien van de aanwijzing: ïper Duitsche pakketboot via Brindisi."
Familiebericht
Burgerlijke Stand. BEVALLEN: W. Den Ouden, geb. Bier, levenl. D. — B. De Lijster, geb. Hofman, Z. — C. Keiler, geb. v. Toen, Z. — L. J. v. der Knoiop, geb. Varossieau, D. — J. F. Segaar, geb. v. den Berg, Z. — J.C. v. Amerongen, geb. v. Wijk, D. — A. J. Engelsman, geb. Lodewijks, D. — A. J. Leijte, geb. v. Galen, D. — A. De Visser, geb. v. der Poel, D.— M. Blonk, geb. v. Wolfswinken, D. —S.M.Noor- geb. v. Leeuwen, D. — W. Quint, geb. Hoek, D. — P. Henderson, geb. Du Pon, Z. — A. v. der Meer, geb. Dekker, Z. — W. E.Unterhorst, geb. Akkerhuijs. D. — A. M. Tieleman, geb. Zijnen, D. — J. Berlijn, geb. De Vos, Z. — J. Hendriks, geb. Elekenbout, Z. — Ch. Sitton, geb. Kerssen, Z. — S. v. Baarle, geb. Becht, Z. — H. F. Blokzeijl, geb. Borstlap, Z. — M. S. Voorhoeve, geb. 't Hooft, D. — A. A. Nolden, geb. Grootaers, D. — H. Jalink, geb. v. Eist, Z. — K. Leezer, geb. Broos, D. — F. Heerema,geb. Brinksma, Z. — G. Bonstra, geb. Modderman, Z. — H. Brongers, geb. Bakker, Z. — A.C.Schram, geb. Hoogerbrugge, D. — H. E. v. der Cingel, geb. Ottervanger, D. — M. J. J. H. Muller, geb. Brederode, Z. — O. M. Wolters, geb.v.Alphen,D. OVERLEDEN: A. v. Dijk,jm.2 j. — F. J. H. Emonds, wed. J. P. Verkuijl, 73 j. — C. W. Candel, vr. v. J. Joosten, 39 j. —H. B. Knuppe,jd. 13 j. —A. M. Westval, wed. P. Trompert, 70 j.— A. Jansen, jd. 15 m.— G. A. Buquet, jm. 3 m. — C. De Jong, jm. 9 m. — D. J. Rijnsdorp, wed. H. v.der Schaft. 70 j. — E. J. Wesenhagen, jm. 4 j. — H. C. Keijzer, jd. 40 j.— S. Sewing, jd. 6 m. — T.M.Breetveld,jm.4j.«— W. de Vos, m. v. L. Kramer, 88 j. —P. L. Heuer, jm. 6m. —G. de Bruijn, jm. 2j.—G. J. Loos, jm. 14 m. — H. J. Dusault, vr. v.W. F. Bakker, 51 j. — D. Zuidgeest, m. v. J. C. v. der Waal, 27 j. — J. v. Baarle, jm. 2 d. » Burgerlijke stand van Kralingen. Van 8 tot 14 Februari, ONDERTROUWD : M. Otterspeer, jm. 26 j. en M. Bagger, jd. 26 j • GEHUWD: J. A. v. Ree, jm. 23 j. en P. v. Deutekom, jd. 23 j. BEVALLEN: C. v. Putten, geb. Klop, Z. — J. Gorlitz, geb. Tuinman, D. — G. Pons, geb. Ilagens, D. — R. Vis, geb. v. d. Heijden, D. — N. Vervat, geb. -v. Gerven, D. — J. K. Vuijk, geb. Blom, Z. — E. Schumacher, geb. Veen, Z. — A. Breur, geb. Smits, D. — M. C. Molendijk, geb. Michelsen, Z. — M. Keulemans, geb. Overmans, Z. — A. G. Salij, geb. Visser, D. — G. H. Plasmeijer, geb. Bruens, D. — J. Tninenburg, geb. v. Tol, Z. en D. OVERLEDEN: G. Mulder, ra. v. A. Velders, 51 j. —M. Lookhorst, jm. 3 j. — H. Breedveld, jm. Ij. — C. M. Boers, jd. 5 m. — H. Segers, jm. 4 m.
Kunstnieuws. HOOGDUITSCHE OPERA. Carmela.
De opera opende gisteravond de poorten haars tempels voor eene aanzienlijke schaar belangstellenden in het nieuwe werk van twee auteurs, die, gedurende den onverkwikkelijken strijd om de beurs, de eer en het leven, nog opgewektheid en volharding vinden de hun geschonken nobele gaven vruchtbaar te maken ten dienste van het algemeen. Het loon voor dezen niet gering te schatten kunstijver werd hun evenmin onthouden als den hoogst begaafden wever Blumentritt, die de kinderen hunner muze in het onmisbare, smaakvolle en kleurenrijke kleed stak eener opmerkelijk kunstig gesponnen instrumentatie.
Na de tweede akte wertien librettist en componist, de heeren F. Mióhelsohn en Joh. C. Visser met luider stemme voor het voetlicht geroepen om de | bloemrijke en geurige erkentelijkheidsbewijzfen in ontvangst te nemen van eenen talrijken vriendenkring, waar bij de omstanders van harte gaarne zich aansloten met een herhaald salvo van klaterend handgeklap. De eerste daad van den componist was op den in het orkest verzonken Blumentritt toe te snellen en hem de verschuldigde erkenning van zijn kostelijk aandeel in de overwinning om den hals te winden. Vervojgens werden de beide auteurs met kransen van top tot teen omhangen en nogmaals hartelijk toegejuicht. Ook de rusteloos ijverende directeur verscheen ten tooneele. Er is voor de rusteloos «verende, maar zelden gewaardeerde critiek gelukkig — gelukkig! want velen weten den criticus evenmin af te scheiden van zijn moeitevollen, ongankbaren arbeid, als den kunstenaar van zijn werk — er is voor haar slechts stof tot instemmingmet de toegekende onderscheidingen, want beidejde heeren Michelsohn en Visser zijn ten volle er in geslaagd de onmiskenbaarheid van h'un talent op het gebied der lyrische opera te Bewijzen en van den heer Blumentritt ging reeds lang de roep uit, dat hij een qer rijkstbegaafde instrumentateurs van ons 'land is. Hij moge bij eene volgende opvoering fan » Carmela" door de vereende krachten zijner médespelers in het orkest zijne welverdiende plaats '/inden op het tooneel naast de heeren Michelsohn en Visser. Aan den arbeid des heeren Michelsohn werd bereids vóór de opvoèring de verschuldigde aandacht gewijd; de aangetoonde gebreken en voordeelen kwamen bij de aanschouwelijke voorstelling nog duidelijker uit. Allereerst is het wenschelijk, dat de in de tragedie thuis behoorende gedachte aan zelfmoord bij Carmela worde onderdrukt ; niet slechts omdat het al te onwaarschijnlijk is [dat meester Zuppa het huishoudelijk verblijf van zijn krankzinnig pleegkind met aüeraanlokkelijkst blinkende dolken en messen versiert; maar ook dewijl het middel om het meisje van den zelfmoord te doen afzien een ongeoorloofd is, dat buiten het drama staat of — -het zij in ernst gezegd — daarbuiten blaast, i De librettist geeft hier zijne taak ondoordacht over aan den componist, het door den hoorn geblazen lied van Lorenzo weerhoudt Carmela zich te dooden.Zoodoende gaat het orkest zijne bevoegdheid te buiten en grijpt in de handeling, terwijl zijn vermogen uitsluitend beschrijvend is. Wordt deze niet noodzakelijke en al te wanhopige opera-daad uit de handeling verwijderd, dan zien wij de toch al zonderlinge krankzinnigheid van Carmela daardoor terugbrengen tot eene meer verklaarbare diepe melancholie, die in de stemming van de over haar gekomen teleurstelling veel beter past. Daarmede vervalt dus ook de inconsequentie, dat Carmela het portret van den geliefde toespreekt en den man zelf, als hij in volle uniform voor haar staat, niet herkent. Meent men op deze bezwaren te mogen antwoorden, dat in zoovele andere opera-teksten de onzin het hoogste woord voert, dan gelieve men te bedenken, dat het hoog tijd wordt ook in de opera eens aan de eischen van het gezonde verstand tegemoet te komen. Eene mede zeer in het oog vallende technische fout is het in de laatste akte alleen ten behoeve van den componist ingeschoven gebed: «Madonna! Himmelskönigin!" Er kan geen afdoend bezwaar worden aangevoerd tegen het bidden of het doen van welke voor velen heilige handeling op het tooneel, mits de einst der gebeurtenissen ze rechtvaardigt. Hier echter wekt het gezamenlijk nederknielen der dorpelingen midden op de straat, een glimlach op de lippen, welke indruk de librettist toch zeker niet beoogt te maken. Doch al ■ deze dingen, die slechts de geringe tooneelervaring van den heer Mi - chel s o h n verraden, verkleinen zijn talent om voor de opera te schrijven niet. Hij spreekt de opera-taal vaardig, maakt goede verzen en behoeft aan zijne vindingrijkheid in het stellen der effecten slechts scherper op den tand te voelen om een voortreffelijken operatekst te dichten. De heer Visser zal wel zich willen vergenoegen met den hem reeds toegekenden lof. Eene ontleding zijns talpnts te geven verbiedt de eigenaardige verhouding, waarin hij tot schrijver dezes staat. In dit geval is het geoorloofd den auteur met zijn werk te vereenzelvigen en wel hoofdzakelijk dewijl hij ditmaal zooveel stof tot loven gaf. Onder de stukken, die de bijzondere aandacht verdienen, behooren : De humoristisch gevonden cantate, de fraaie aria van Carmela »Sonst die
Fröhlichste von Allen", Lorenzo's dankbaar, maar niet geheel oorspronkelijk lied, de aardige pizzicato-dans, het schoon gedachte en breed uitgewerkte (prachtig geïnstrumenteerde) »Leb' wohl! Lass uns auf Gott vertrau'n!" het geestige »Husch, husch!" en het uit een dramatisch oogpunt gelaakte, maar welluidend geharmoniseerde gebed. De vertolking viel over het algemeen te prijzen, met name wat het orkest betrof, dat al zijn kracht inspande om de heeren Visser en Blumentritt een succes te doen behalen. Strakosch zong de partij van Lorenzo niet onknap, maar een weinig onverschillig. Zijn uniform was met weinig kennis van zaken gekozen, zij behoorde half en half in Frankrijk thuis. Prijzenswaardig waren de Carmela van mejuffrouw N i c o 1 a ï, de Zerline en de Maddalena van de dames Bachmann enKruse, de Verria — een ondankbaar klein partijtje — van den onvermoeibaren Dietrich en met eenig voorbehoud Worms' schoolmeester Zuppa. W orms maakte, voor zoover de hem in den mond gelegde malligheden dit veroorloofden, van den Zuppa een vermakelijk en menschelijk type. Een enkele maal daalde hij af tot den operette-onzin door de fabricage van eenige extra koppletten, waarmede hij uit de handeling trad, wat in de opera niet geduld mag worden. Het op zijne vrouw toepasselijk vers met de variant op het refrein was aardig gevonden, doch de rest zij hem geschonken. Onder de aan den heer Visser geschonken kransen bevonden zich een reusachtige met gemaakte bloemen van eenige leden van de Vereeniging voor den Rotterdamschen Koffiehandel, begeleid door een album met de handteekening der gevers; een van de Vereeniging t. o. der Hoogduitsche Opera, een van hot studenten-gezelschap »J. P. Sweelinck" te Amsterdam, van de «Deutsche Verein," Rotte's Mannenkoor, Schlaraffia, en van verschillende particulieren. •16 Febr. 1890. V*
Ingezonden Stukken. De 4e klasse der Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus.
De stellingen van den heer Mars: a. »Het streven eener handelsschool enz.; b. De koopman behoort grondig algemeen ontwikkeld te zijn" zal zeker een ieder beamen; anders is het met zijne stelling: c. sliet professioneel onderwijs moet op een breeden grondslag rusten." voor zoover betreft het onderwijs." Grondig meer uitgebreid lager onderwijs, dus: flink rekenen in de 4 hoofdregels; grondige grammaticale kennis van moedertaal en de drie moderne talen; verder aardiijkskunde en geschiedenis,ziedaar de vereischten voor een kantoorbediende en wat deze verder weten moet leert hij later in de praktijk. Wat hij op een kantoor wellicht niet leert, is boekhouden,doch dit is zoo eenvoudig, dat een jongmenseh met een gewoon verstand de grondbeginselen in korten tijd en voor weinig geld kan aanleeren. Onder handelsrekenen schijnt men te verstaan intrestrekening dus vermenigvuldigen en deelen, tenzij men de bekende loopjes bedoelt, die men zeker niet op school behoeft te leeren. Warenkennis kan men op eene school niet verkrijgen en heeft bovendien geen nut, daar bijna geen enkele jongen op zijn 16e jaar weet te zeggen öf en welke artikelen hem later te pas zullen komen. De behoefte aan en het nut van handelsscholen, waarover de opinies zoowel buitenslands als hier zoozeer uiteenloopen, wil ik in het midden laten, aannemende evenwel, dat de kennis van scheikunde, natuurkunde, handelsgeschiedenis enz. voor den_ handelsman gewenscht of zelfs onontbeerlijk is* dan meen ik dat dit vakonderwijs op eene lijn moet gesteld worden met de voorbereidingen voor andere professies, waarvan de kosten evenmin door de gemeente resp. het algemeen gedragen worden. Het doel der H. B. S. met 3 j. c. is de voorbereiding voor den handel, evenals die met 5 j. c. de voorbereiding is voor andere vakken ; evenmin nu als de laatste ingenieurs kant en klaar kan afleveren, behoeft de eerste kooplieden te fabriceeren. Volgens de thans aanhangige plannen wil men van de H. B. S. met 3 j. c. een tweede ambachtsschool maken, met dit verschil evenwel, dat de gemeente aan deze slechts een subsidie geeft, terwijl de kosten van de eerste bijna geheel door haar alleen gedragen moeten worden. Tegen deze vermomde ambachtsschool voor meergegoeden wenschte ik mijn stem te doen hooren. G. Q.
Koloniën. Batavia, 15 Januari.
— De Locomotief hoeft met zekerheid vernomen, dat het nieuwe reglement op de verloven in Maart a. s. zal worden afgekondigd en dat volgens dat reglement elk ambtenaar na tien jaar dienst recht krijgt op een tweejarig buitenlandsch verlof onder genot van half traktement. — De bewoners der dessa's aan de noordkust van Madoera moeten met het invallen van den kwaden moesson het erg te verantwoorden hebben. Aanhoudend regen en bar weer; in de velden noch op zee iets voor hen te doen. Koorts als toegilten niets te eten, bijna als parool en contrasigne; onpleizieiiger kan het wel niet. — Door den resident van Pasoeroean, is machtiging gevraagd om gedurende de westmousons van lb9o/189l en 1891/1892, in de koffietuinen in de afdeeling Malang in vrijen arbeid te doen bijplanten 153701 kolfieboomen. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur heeft dit voorstel ondersteund. — De aanval op de expeditie tot het instellen van een onderzoek op het eiland Flores, 'naar de aanwezigheid van tin, was een verraderlijke en geschiedde door de zoogenoemde Rokkaneezen, bewoners van den Goenoeng Rokka. Met den heer Van Schelle maakte de heer E. i. Kleian, civiel gezaghebbc-r, tevens magistraat te Babauw deel uit van de expeditie : de heer Kleian nu werd ongelukkigerwijze bij den overval zwaar gewond; de heer Van Schelle slechts licht. Alle materialen vielen in handen der bende Rokkaneezen; de expeditie kon enkel naar het strand terugwijken. — Het gerucht loopt, dat bij de regeering overwogen wordt om den Chineesclien officieren voortaan een toelage uit 's lands kas te geven. Men denkt, dat de regeering daartoe zal moeten overgaan, wijl het moeielijker wordt om in de openvallende plaatsen te voorzien. Vroeger waren er bij het ontstaan van' een vacature liefhebbers genoeg te vinden, tegenwoordig moet men ze als 't ware met een lantaarntje zoeken. In een naburige afdeeling werd jaren geleden om een opengevallen luitenan'splaats door drie liefhebbers als 't ware gevochten. Zij boden het bestuurs-hoofd geld aan daarvoor. De booze »man" vertelde toen, dat de amateur, die 't meest gaf (f 11000) luitenant werd. Wel zijn de tijden veranderd! Door den Gouv.-Gen. van Ned.-Indie zijn de volgende beschikkingen genomen : CIVIEL DEPARTEMENT. Benoemd: tot controleur le ld. bij het 8.8. op JavaenMadura T. C. H. Cramer ; tot griffier in den residentieraad te Soerakarta, A. P. Linklaen Westenberg ; tot id. van den landraad te Tjilatjap (Banjoemas) F. C. Calicher; tot res.dent van Timor en Onderh. W. G. Hoogkamer ; tot ass.-res. van Koedoes (Japara) tevens vendumeester aldaar, J. F. N. Van Oosterzee ; tot idem van Ngawie, G. H. Hogenraad; tot idem van Poerwokerto, G. A. C. O. Kraft van Ermel; tot idem van Banjermassin en Ommelanden (Z. en O. afd. van Borneo) A. M. Joekes; tot idem van Amoentai, tevens vendum, aldaar, H. A. L. Kamp ; tot buitengewoon substituut-griffier te Rembang, E. Loderichs ; tot opziener 3e kl. E. A. Van Sprew; tot hulponderwijzeres C. E. Bosch, geb. Baptist en P. A. Bruining, geb. Van Maarseveen. Eervol ontslagen: op verzoek, uit 's lands dienst, J. W. H. Ader, J. H. Van der Meulen; uit zijn betr., W. R. I. Schouten. Verleend: een tweej. verlof naar Nederland, aan J. H. J. Sigal. Gesteld: ter beschikking van den directeur vanß.B., J. M. Masset en H. Th. M. PinoPost. Geplaatst: als hulponderwijzeres aan de. o. 1. meisjesschool te Pasoeroean, A. A. Van den Berg ; als verificateur 4e kl. te Batavia C. J. Van Zuijlen en V. M. Nettekoven; als ontvanger te Djoewana P. Brandenburg. MILITAIR DEPARTEMENT. Benoemd: tot lid in het hoog Militair gerechtshof van Ned.-Indië, J. B. Mack. Eervol ontslagen: op verzoek, uit Zr. Ms* mil. dienst, T.Crone, met beh. van rechtop pensioen-