Het denkbeeld van een algemeenen vredebond is niet nieuw. Zonder verder op te klimmen dan tot een tijdstip, dat velen onzer zich nog herinneren, in de dagen van de Februari-omwenteling vergaderden te Parijs eenige mannen, die met het woord en door geschriften propaganda maakten voor hun ideaal: den wereldvrede.
Schitterend is hun succes niet geweest, helaas! De menscliheid heeft na dien tijd nog menigen ruwen schok moeten doorstaan, — en reeds was de man op het staatkundig tooneel verschenen, wiens toedoen het meest heeft bijgedragen om het droombeeld van den militairen roem recht levendig voor den geest zijner landgenooten te doen verschijnen. Men heeft wel eens gezegd, dat, zoolang er chauvinistische heerschers zullen zijn als de Bonaparte, die de leus: »l;empire c'est Ia paix" uitvond, ook de volken tot den strijd kunnen worden aangehitst. Om welke reden, dat doet er niet toè. of liever, daar vraagt men niet naar.
De toenmalige vredes-apostelen hebben dan ook weinig meer dan spot ingeoogst. Humoristische bladen en boekjes stelden hen voor, van ergernis tuiten zichzelf, omdat zij een knaapje met papieren sjako en met houten sabel op de straat hadden zien stappen, fier als een pauw; of ijverig in de weer om een speelgoedwinkel te zuiveren van al wat aan het krijgsbedrijf herinnert, vlaggetjes, looden soldaten, blikken kanonnen, enz.
Maar, met een aardigheid maakt men zich niet van een zoo ernstige zaak af. Is werkelijk het, na dien tijd voortgezette streven, om de vredes-idés ingang te doen vinden bij velen, — is dat een ntopie ? Moeten we aannemen, dat van tijd tot tijd sla béte humaine" in al haar woede moet worden ontketend, dat het menschelijk geslacht behoefte heeft aan de hartstochtelijke opwinding van het slagveld, omdat anders het maatschappelijk leven, een geleidelijken en door niets bijzonders afgebroken loop volgende, vreeselijk eentonig en gaai, ja ten laatste ondragelijk zou worden ? Daar zijn er die het beweren. Maar op gelijken grond zou men kunnen zeggen, dat ook bij de individuen die behoefte bestaat en bevredigd moet worden. Dezelfde zedewet, voor dezen geschreven ot door de wijsheid der ervaring vastgesteld, bestaat ook voor de natiën. Het »gij zult niet doodslaan" is geen verbod, slechts tot op zichzelf staande personen gericht, maar dat onmiddellijk zijn kracht verliest als velen zich vereenigd hebben tot een aanval op het leven of de bezittingen van anderen. Wie zelf de handen uitsteekt ter bedreiging van het leven zijns natuurgenoots, wordt een moordenaar geheeten, — en de vurigste lofspraken ■worden nog te koel geacht voor hem, op wiens bevel, onder wiens leiding duizendtallen van menschen om het leven worden gebracht?
Gij en ik, we mogen niet onze eigen geschillen berechten. Er.zijn wetten, dis zulks verbieden en er is een regeerende macht, die het ons belet. Voor regeling van eigendomsvraagstukken hebben we een wetboek, en rechters, die het toepassen. Hun uitspraak hebben wij in te roepen, aan hun beslissing ons te onderwerpen.
Dit beginsel toegepast te zien ook op de geschillen der volken, dat is het doel, naar hetwelk alle vereenigingen tot bevordering des vredes zich richten, en oppervlakkig gezien moet men er zich over verwonderen, dat het nog niet ten volle bereikt is. De groote voordeelen, die de verwezenlijking van dit denkbeeld schier onmiddellijk zou afwerpen voor de beschaving, voor de welvaart, voor de ontwikkeling van al wat er edel en goed is in de menschheid zijn zoo tastbaar, dat men zich afvraagt hoe het mogelijk is, dat niet reeds sinds lang de toongevende volken van Europa besloten hebben, een rechtbank van scheidsrechters samen te stellen, geroepen om uitspraak te doen over intei nationale geschillen.
Want dat is het eigenlijk, waar men heen moet. Dat het vredesideaal bij toeneming wordt gehuldigd, blijkt daaruit, dat in den laatsten tijd reeds meermalen dergelijke meeningsverschillen zijn onderworpen aan de beslissing eens arbiters. Wij juichen dat van harte toe, en we gelooven ook, dat de volharding, waarmede de mannen van den ■vredebond voor hun overtuiging strijden, mede het hare toebrengt om de begeerte naar deze oplossing van politieke vraagstukken levendig te doen worden. Doch — dat waren meest op zichzelt staande gevallen, quaesties van koloniaal bezit, bijvoorbeeld, die in vroegeren tijd wel tot een minder ■vriendschappelijke verhouding,zelden tot een oorlog aanleiding gaven. Zoo heeft men op dit oogenblik de quaestie der visscherijen op New-Foundland, dat is er een die zich bij uitnemendheid leent tot een arbitrale oplossing, en die op zulk een manier wel uit de wereld zal raken. Gewoonlijk is het dan het hoofd van dezen of genen niet bij het geschil betrokken staat, die uitgenoodigd wordt een beslissing te nemen, en zich daarbij door partijen en door deskundigen laat voorlichten.
Deze soort van internationale rechtspraak, —• men zal zich er terstond van kunnen overtuigen door haar te vergelijken met hetgeen in het burgerlijk leven plaats vindt, is nog uiterst primitief. Het is, alsof men de menschen, meer dan voldaan van de gruwelen van het vuistrecht, tot elkander hoort zeggen: Laat ons voortaan, als we weer in geschil mochten komen, dat niet beslechten op een manier, die ons beiden kwaad doet en toch eigenlijk niets beslist omtrent het recht; laat ons in het vervolg een derden man opzoeken, die zoo eerlijk als het hem mogelijk is voor ons de zaak uitmaakt. Het is, zooals we zeiden, een belangrijke schrede voorwaarts, en zal het nog meer worden, indien deze wijze van geschil-vereffening als regel gesteld, — maar het is nog niet wat verlangd wordt. Is, voor het welzijn der menscliheid het algemeen, het gescheiden blijven der volken, ratt zijn eigenaardigheden, met zijn bijzondere , krachten en vermogens, met de door afstamming en historie in het groot geheel aangewezen plaats, —is dat afzonderlijk, door nauwkeurig afgebakende grenzen bepaalde bestaan een noodzakelijkheid, zooals wij gelooven dat het is, dan zullen we ook langzamerhand moeten komen tot een zuiverder regeling der onderlinge betrekkingen, op den grondslag van samenwerking, en met toepassing van het beginsel der welwillendheid. Maar dan ook zal het noodig zijn, de wederzijdsche rechten meer dan tot dusver is geschied, te codificeeren,— niet slechts door een genootschap van geleerden uit alle natiën, die zich de studie van het internationaal recht tot taak hebben gesteld, maar vooral door de Regeeringen, te beginnen met die der groote staten, van wier initiatief zooveel afhangt. Men zal die wetten als algemeen geldende moeten erkennen, en haar toepassing, bij de regeling der geschilpunten, moeten opdragen aan een internationale rechtbank, waarin eik gouvernement zijn vaste vertegenwoordigers heeft, — een rechtbank van een zoo verheven karakter, dat de machtigste vorsten voor haar uitspraken het hoofd buigen.
Men zal ons zeggen, dat wij eenvoudig een phantaisie hebben geschreven, vrucht van de opgewekte stemming eens schoonen zomernamiddags, — doch die volstrekt geen rekening houdt met de alles behalve rooskleurige werkelijkheid ?
Misschien. Maar van alle grootsche denkbeelden, welker verwezenlijking de menschheid een schrede voorwaarts heeft doen gaan, is dit in hoofdzaak de geschiedenis geweest: Opgeweld in het hoofd en in het hart van enkelen, mogelijk van één enkele, bij de eerste verkondiging met minachting bejegend of met spot begroet, golden zij in een latere phase van ontwikkeling als schoone, maar onpractische hersenschimmen. En toch bewoog de wereld zich!
Zoo zal ook de vredesidée rijpen en vruchten dragen. Waarschijnlijk zullen nog schatten verslonden worden aan oorlogstoerustingen, en het is zeer te vreezen, dat nog menig slagveld van bloed gedrenkt zal zijn, eer het laatste kanon buiten gebruik is gesteld, — maar wij gelooven aan, wij arbeiden voor de beschaving!
"Internationale Arbitrage.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/07/28 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010130:mpeg21:p001
"Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/07/28 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010130:mpeg21:p001
Het Katholieke dagblad De Tij d vangt een tweede artikel over de vaccine-quaestie aan, met de verki >"ing, dat zij voor het gemoedsbezwaar van somïhige anti-revolutionairen tegen de inenting niet de geringste sympathie gevoelt. Toch keurt zij het goed, dat ook voor deze bezwaarden elke moeielijkheid bij de opvoeding hunner kinderen uit den weg wordt geruimd, mits en voor zooveel dit zonder schade voor het algemeen en zonder even wettige belangen van anderen in gevaar te brengen, geschieden kan. Nu wijst het blad er op, dat de koepokinenting geen volstrekten waarborg oplevert tegen besmetting. Een gevaccineerde heeft wel veel minder kans dan een ongevaccineerde om de pokken te krijgen en geschiedt dit, dan zal hij gewoonlijk in betrekkelijk lichten graad aangetast worden, doch het gevaar, dat door niet-gevaccineerde kinderen gedurende het incubatie-tijdperk der ziekte de pokken op gevaccineerden worden overgebracht, blijft ten allen tijde bestaan. Bovendien mag men niet vergeten, dat de kracht van het voorbehoedmiddel na eenigen tijd vermindert, zoodat nietgerevaccineerden voorzeker aan het gevaar van besmetting door niet-gevaceirieerden zijn blootgegesteld. Nagenoeg de geheele geneeskundige faculteit heeft zich dan ook om al deze redenen tegen bet toelaten van niet-gevaccineerde kinderen en onderwijzers verzet en het is te begrijpen, dat vele ouders — vooral in dagen van pokken-epidemie — ernstig bezwaar hebben, door hunne kinderen naar school te zenden, dezen en zich zeiven aan het gevaar van besmetting bloot te stellen. De Regeering ontkent in de toelichting op het ontwerp tot herziening der wet op de besmettelijke ziekten dit gevaar ook volstrekt niet. Zij schaft daarin het vaccinebewijs niet af, doch geeft alleen aan een zekere klasse van personen vrijstelling er van.
Doch om aan de bezwaren van enkelen te gemoet te komen, zal haar voorstel bij een veel grooter getal anderen nieuwe bezwaren in het leven roepen. lian er dan geen beter middel worden gevonden om aanalle eerlijk gemeende gemoedsbezwaren een einde te maken ? De Tijd beantwoordt die vraag bevestigend: men heffe de verplichting van het vaccinebewijs niet op voor enkele personen, maar voor die scholen en inrichtingen van bijzonder onderwijs, welke daarom vragen. Vooral nu de nieuwe onderwijswet het oprichten van nieuwe scholen zoozeer vergemakkelijkt, is dit de beste weg. dßestaat bij een eenigszins aanzienlijk getal Nederlanders de meening, dat de vaccinatie öf ongeoorloofd of nadeelig is, welnu, men geve hun vrijheid, eigene scholen op te richten, waar gevaccineerden en ongevaccineerden naast elkander kunnen plaats nemen. ledereen zal dan volkomen vrij blijven, zijn kinderen al dan niet naar zoodanige school te zenden. Zendt hij ze er heen, dan draagt hij" zelf ook de geheele verantwoordelijkheid voor de gevolgen. aVoor alle openbare scholen echter en voor al die bijzondere scholen, welke geen vrijstelling ten opzichte van het vaccinebewijs verlangen — wij durven voorspellen, dat daartoe alle bijzondere Katholieke scholen zullen behooren — zouden vrij wenschen, dat in den bestaanden toestand, waaraan het Nederlandsche volk sinds lang is gewoon geworden, geen veiandering werd gebracht." Daar bij deze oplossing in de hoofddenkbeelden der Regeering geen verandering wordt gebracht, zou de T ij d een amendeering in dien zin hoogst gewenscht achten.
"Vragen van den dag. Elck wat was. Het vaccine-vraagstuk!". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/07/28 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010130:mpeg21:p001
De Economist bevat een artikel van Mr. M. Mees naar aanleiding van hot gewijzigd wetsvoorstel over de graanrechten van Mr. Bahlmann. Hij schreef dit stuk in de overtuiging, dat ook het gewijzigd |wetsvoorstel van den heer Bahlmann schadelijk is voor de welwaart van ons land, en dat zijn weerlegging van de tegen het voorstel geopperde bezwaren onjuist is. De heer Bahlmann heeft toch getracht de aandacht af te trekken van het hoofdbezwaar tegen zijn voorstel; maar dit blijft in zijn volle kracht gelden: dat de geldelijke steun, dien hij aan de landeigenaars wil geven, zou betaald worden door den brood-consument, en dus voor het grootste deel drukken op de minvermogenden. Wat tot verweer weid aangevoerd, heeft niets te beduiden; men hoore maar. «Mocht Nederland dus tot heffing van graanrechten op dit oogenblik willen besluiten, dan zal gedurende de eerstvolgende jaren de Nederlandsche broodconsument zeker geen duurder prijzen betalen dan thans, misschien eerder nog goedkooper." Welk zeggen gemotiveerd wordt door de bewering, dat de prijzen der granen waarschijnlijk nog zullen dalen, vooreerst door toenemenden aanvoer uit Amerika, Australië, Argentinië en Britsch-Indië, en ten tweede doordien groote rijken, door hooge invoerrechten, den import van buitenlandsch graan beperkt hebben." Dit nu eens toegegeven, vraagt de heer Mees of daardoor de «schandelijke onbillijkheid" van het vooistel wordt goed gemaakt ? Als men eens tot de arbeiders, van welke de meeste met moeite m de behoeften van hun gezin voorzien, deze redeneering hield: »liet graan is in prijs gedaald, en dus zou het brood goedkooper moeten worden. Maar ik vind, dat gij daarvan niet moet profiteeren. Het verschil in prijs, dat gij anders in uw zak zoudt steken, ial ik met uw goedvinden geven, niet aan u, maar aan de grondeigenaars, aan de boeren en aan den Staat." Wat denkt men wel, dat de arbeiders zeggen zouden ? En toch komt daarop het argument van den heer B. neer. De heer Mees ontkent de mogelijkheid geenszins, dat de graanprijzen nog zullen dalen door vermeerdering van den aanvoer uit Transatlantische havens ; maar hij betwist, dat de invoerrechten op die daling van grooteninvloed zouden zijn, en zet uiteen dat in geen geval de invoerrechten van een klein land als het onze, op den prijs elders kunnen influenceeren, zoodat, zoo wij inkomende rechten gingen helfen, deze niet kunnen komen ten laste van den buitenlandschen producent, maar betaald moeten worden door den binnenlandschen consument van brood. Hij geeft toe, de schrijver in de Economist, dat de achteruitgang der prijzen van granen in de laatste jaren, waarover de heer Bahlmann tal van opgaven doet, een verre van aangenaam verschijnsel is voor hen, die een bouwland bezitten. Maar, zegt hij, dat klagen over de vermindering der prijzen van de eerste levensbehoeften is toch waarlijk ergerlijk, wanneer men die zaak beschouwt uit het oogpunt van het algemeen belang. Wat de consumenten van brood, vervaardigd uit binnenlandsch graan, minder betalen, is natuurlijk een verlies voor de landbezitters hier te lande. Maar voor zoover het hier gebruikte graan, dat van elders komt, goedkooper is dan vroeger, onverschillig of die daling veroorzaakt is door de uitbreiding van de cultuur in Amerika, Australië enz., of door betere communicatit raiddelen, is het eene zuivere winst voor ons allen. Het spreekt van zelf, dat men armoede kan lijden, ook al zijn de eerste levensbehoeften goedkoop en dat men voorspoed kan hebben, ook sl zijn ze duur. Maar volkomen zeker is het, dat men
nooit welvaart kan bezorgen aan het algemeen door het leggen van eene belasting op de eerste levensbehoeften, ten einde daarvan te laten profiteeren enkelen, die in veel beter doen zijn dan het raeerendeel der betalenden.
"Graanrechten! T"\ _ T7 – ... ' i 1. i . ._ 1M. .1 »f. UT I". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/07/28 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010130:mpeg21:p001
In het Vaderland richt een drietal ongenoemde inwoners van 's Gravenhage een oproeping tot hun landgenooten om een bibliotheek voor blinden bijeen te brengen. Het zoogenaamde Braille- of puntenschrift is sedert eenigen tijd het middel geworden voor blinden om met eikander te correspondeeren en ook voor zienden om met blinden in briefwisseling te treden. Dit Braille-schrift nu willen zij dienstbaar maken aan de bereiking van hun doel: een Nederlandsche bibliotheek voor blinden, »Het is, zeggen zij, gemakkelijk aan te leeren en valt dus in het bereik van dat groote aantal personen, die dagelijks uren vrijen tijd hebben, die zij nuttig konden besteden aan het in puntenschrift overbrengen van degelijke, zeer bevattelijke voortbrengselen der Nederlandsche letterkunde. Indien een aantal personen slechts een uur per dag aan dezen arbeid wijdt, dan kunnen zij in een paar jaren reeds een aardige collectie boeken voor blinden saamgebracht hebben. Die boeken zouden wij dan ter beschikking willen stellen van den directeur van het Blindeninstituut te Amsterdam, die met ons plan zeer ingenomen is, en de boeken dan ter lezing verstrekken zal, gratis aan minvermogende blinden en tegen een vergoeding aan blinden uit de meer gegoede klasse."
Een aanvang is reeds gemaakt, maar er zijn meer handen noodig. Wie mede wil werken, zende zijn naam en adres in een gesloten enveloppe met het opschrift: «Blindenbibliotheek", door tusschenkomst van de redactie van het V a d e r 1 a nd aan de onbekenden, dis zich voor de zaak hebben gespannen.
"Voor blinden!". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/07/28 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010130:mpeg21:p001
Dr. S. Sr. Coronel schrijft in het Haagsche Dagblad volgend belangrijk opstel: De groóte stroom van zenuwlijders staat gereed de wijde wereld in te gaan, om verademing te zoeken voor hun vreeselijke kwaal. Zij, die deze smeer en meer gevoelde behoefte" niet kunnen bevredigen — en dat is wel de groote meerdeiheid, die er de grootste behoefte aan heeft — worden zenuwachtig bij de gedachte, dat zij thuis moeten blijven. Zij moeten zich tevreden stellen met een daagje niet een «Panopticum-" of een »Kurhaus"-trein uit te gaan. Dat is wel verandering van omgeving, maar werkt slechts de zenuwachtigheid in de hand ; haastig moet in enkele uren alles gezien, maar met genoten worden, en de overwerkte zenuwen ontvangen een nieuwen schok. En de grooten en middelmatigen, wier beurs veroorlooft de groote centra van zomeruitspanning te bereiken, ook zij gunnen hun zenuwen geen oogenblik rust: lange trajecten worden in stoffige, overvulde spoorwagens afgelegd, en op de plaats van bestemming aangekomen, beginnen de vermoeienissen opnieuw. Men mset met den beau-monde meedoen, op promenades, in Kurhausen, aan tables-d'höte, op concerten, in speelzalen, in komedies, in museums en allerlerlei bezienswaardige gebouwen. Zoo komt men doodvermoeid thuis en mag voor zijn vrienden en bekenden niet eens laten merken, dat men vermoeid is of zich verveeld heeft. Ziedaar den geest van onzen tijd, of liever van de wufte menigte. Begrepen onze voorvaderen, die wel gestadig werkten, maar zich toch niet zoo overwerkten, het niet beter? Zij hadden in de nabijheid der stad hun optrekje, waar zij sen familie" den zomer doorbrachten in kalme, landelijke rust, omringd van vrienden, die een welkom onthaal vonden aan de gastvrije tafel en onder gezellig gekout eenige heerlijke dagen konden doorbrengen in de lommerrijke lanen of aan den kant van het vaarwater, waar de kalme trekschuit langs voer, die voor eenige stuivers minder gefortuneerden naar even stille plekjes van ons Vaderland bracht, om daar even ongestoord te kunnen «genieten". Maar wie denkt tegenwoordig aan zulk een »salieachtig" genoegen ? Voort! voort! op het snuivende, kokende,brieschende stoomros, gehuld in wolken van stof, alles latende voorbijvliegen en de oogen geen rust kunnende gunnen, om te onderscheiden, den geest niet, om op te merken. En zoo is de voet uit den sneltrein, of Wederom gaat alles in galop, volgens het voorat bestudeerd en vastgesteld programma. Men zou meenen, een troep commis-voyageurs in plaats van pleizierreizigers voor zieh te zien. En dan laten wij de geldquaestie nog daar. Maar wat dat wil zeggen voor een vader met een dozijn dochters gezegend, die zenuwachtig zijn ... pour cause, zal menigeen beseffen, die in het geval verkeert.
De hygiënist, die dagelijks zooveel met die ongelukkige schepselen te tobben heeft, vraagt zich wanhopig af: Is dat nu de vrucht van al mijn vermanen, van mijn leeringen, van dien zoo hoog geroemden vooruitgang ? Hem blijft, helaas, niets anders over dan een troosteloos schouderophalen. Hij moet het aanschouwen, dat de beschaafde, maar wufte menigte zijn wenken in den wind slaat en de overspannen zenuwen zich in nieuwe spanning brengen, om na de zomeropwinding van nieuws aan te gaan preeken en de menigte zich in de wintervermakelijkheden te zien storten. Men tracht zijn zenuwen dan door een dosis broom-kalium, chloral, of nog erger, door een morphine-injectie te kalmeeren, maar vergeet, dat elke teug, elke injectie tot nieuwe machteloosheid leidt,- de prikkelbare zenuwzwakte slechts vermeerdert.
Het shibboleth van onzen tijd, dat staats-socialisme verkondigt, wil het overwerkings-systeem door wettelijke regeling aan banden leggen. Maar men vergeet, dat daarmede een goed gedeelte van onze zelfbeheersching. onze zelfhulp, ons zelfvertrouwen, verloren gaat. Men vergeet, dat de menigte overwerkten, zenuwlijders op zoodanige wijze niet gema ssre geit kan worden. Wij hebben even goed plichten jegens onszelven als jegens onze naasten te vervullen, en meenen door een verkeerd geplaatst egoïsme, dat ook te doen door zoogenaamd te genieten, dat is: door onze zenuwen overstuur te brengen.
Wat niet schokkend is, heeft tegenwoordig evenmin iets aantrekkelijks voor ons gemoed als een glas bier voor ons gehemelte, dat niet uit de Löwenbrau of wie weet welke andere Brau getapt is. Alles moet prikkelen, schokken, doen ij-zen, om voldoening, te schenken aan onze overspannen zenuwen. Wij verstaan tegenwoordig uitmuntend de kunst, zoowel om het leven te verkorten als om het ondragelijk te maken.
Wij zien van jaar tot jaar het aantal krankzinnigen toenemen, de krankzinnigen-gestichten uitbreiden. Maar niet zij zijn de barometers van onzen zenuwachtigen tijd, de groote legerscharen zenuwlijders bevinden zich in de studeerkamers van de geleerden in den dop tot de uitgeputte denkers en werkers voor de menschheid ; voorts in de clubs, de boudoirs, op de wedrennen en alle wedstrijden van het onzalige Sport.
Toen een tiental jaren geleden, bij ons zich een beweging voor lichaamsoefeningen in de open lucht openbaarde, en zij met zekere onstuimigheid optrad, waarschuwde ik ons volk, om zich niet te laten opwinden door het voorbeeld van andere natiën, wel wetende, dat ons volkskarakter meebrengt, jarenlang achter te blijven en dan op eens met onstuimige vaart zich in de beweging te storten. Men luisterde echter niet. En thans hebben wij, even goed als de Engelschen, ons sport, met al de nadeelen van een nog niet van jongs af gestaald lichaam, dat er eer door ten ondergang gedoemd dan versterkt wordt. De athletenkunst van het sport heelt te onzent meer kwaad dan goed gesticht en niet weinig meegewerkt om de heirscharen zenuwlijders te vergrooten. Zal onze stem thans meer dan vroeger in acht genomen worden ? IJdele waan!
"Iets over zenuwlijden!". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/07/28 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010130:mpeg21:p001
De vraag, of afgevaardigden en senatoren oij een mobilisatie van Frankrjjk's leger zich al dan niet onder de vanen der republiek moeten scharen, is door de commissie uit de Kamer voor de initiatieven beslist. De commissie is van oordeel, dat het al een zeer slechten indruk bij de Fransche burgerij zou maken, wanneer de dienstplichtige afgevaardigden bij het uitbreken van een oorlog rustig aan de groene tafels in het palais-Bourbon bleven zitten en hun landgenooten, die zich niet in een mandaat van afgevaardigde verheugen, ten strijde lieten trekken. De commissie stelt daarom voor, dat, in geval van oorlog, alle dienstplichtige afgevaardigden zich bij hun regimenten moeten vervoegen, en dat voor de opengevallen plaatsen terstond verkiezingen uitgeschreven moeten worden ; de plaatsvervangende afgevaardigden zullen dan echter niet bij algemeen kiesrecht maar door de generale raden gekozen worden. Een onpraetischer voorstel had de commissie nu nauwelijks kunnen doen. Want thans toch zal bij het uitbreken van een oorlog het land, of ten minste een groot deel er van, in de beslommeringen van een politieke verkiezing gewikkeld worden, die bovendien nog met het oude verkiezingssysteem geheel breken zal. En dat alles, om 204 afgevaardigden — want zooveel zijn er, die jonger dan 45 jaar zijn — en eenige senatoren onder de vanen te roepen, een aantal, waarvan toch moeielijk verwacht kan worden, dat het de Fransche wapenen zal doen zegevieren. Dit voorstel, dat wel nooit tot Wot vei lieven zal worden, zal dan ook slechts gedaan zijn uit een oogpunt van rechtvaardigheid, want het kan der regeering toch geen ernst zijn, dat men, om een '200-tal soldaten meer in het vuur te kunnen brengen, de geheele regeeringsmachine, waarvan in Frankrijk de Kamer het voornaamste gedeelte is, in de war wil sturen en wel zoo in de war, dat men gevaar loopt, dat zij juist op het gewichtigste oogenblik niet werken kan. Senator in Amerika te zijn, is wel het heerlijkste en vetste baantje, dat zich denken laat. Elk lid van het Amerikaansche «House ofLords" geniet een jaarwedde van f 12000, terwijl zij bovendien nog zoovele andere voordeelen genieten, dat zij waarlijk niet hun brood in het zweet huns aanschijns behoeven te verdienen. Opdat het den 78 senator en bij de zittingen niet te warm wordt, worden jaarlijks meer dan 600,000 pond ijs voor de afkoeling van het Senaatsgebouw te Washington gebruikt, terwijl de 300 lecten van het Congres met slechts '170,000 pond ijs koel gehouden kunnen worden. Wat zoo'n senator toch een warmte uitstraalt!
Ook voor de versterking en verfrissching van den inwendigen mensch der heeren senatoren wordt op staatskosten zorg gedragen, en de «zittingen" in de sierlijk ingerichte restauratiezaal met haar uitstekende keuken, waarin een Fransche »chet de cuisine" zijn schepter zwaait, kunnen dan ook dikwijls wat lang duren. De verantwoordelijkheid, die op zulk een parlementairen kok rust, mag dan ook niet weggecijferd worden: een half gaar fazant je of een aangebrande cotelette kunnen soms van den grootsten invloed op de door de senatoren te nemen besluiten zijn. Zoo mag de groote voorliefde diir senatoren voor usoda en seltzerwater," waarvan het vorige jaar 150 kisten verbruikt werden, gerekend worden van invloed te zijn geweest op het door den Senaat genomen besluit ten opzichte van den vrijen invoer van natuurlijk mineraalwater.
Zijn de senatoren nu door een uitstekend bereid dejeuner in een goede stemming gebracht, dan zorgt de staat er ook voor, dat die goede stemming behouden wordt, door den vroeden mannen op zijn kosten fijne havanna's te laten rooken, terwijl ook voor hen, die er behoefte aan hebben, snuiftabak beschikbaar is; van dit laatste werd echter het vorige jaar slechts s'/, pond gebruikt. Dat bij de zittingen in de restauratiezaal de leden den inhoud van hun maag wel eens overschatten blijkt uit het aantal pillen — 12000 — dat de huisapotheek van het kapitool denheeren senatoren verschafte. Wordt voor het inwendige der senatoren uitstekend zorg gedragen, ook hun uitwendig wordt niet verwaarloosd. In het toiletsalon worden zij geschoren, geparfumeerd, enz, terwijl zij ook baden kunnen gebruiken. Het groote verbruik van zeep, parfumerieën, tandborstels, kammen, nagel-, kleêren- en haarschuiers, mondwater, pomade, enz. bewijst niet alleen, dat de senatoren hun lichaam tot in de puntjes cultiveeren, maar doet tevens het vermoeden ontstaan, dat de toiletartikelen door middel van de jaszakken der staatsvaderen in grooten getale worden geëxporteerd. Hetzelfde geldt ook voor het schrijfmaterieel, daar elke senator jaarlijks voor niet mindei dan f2OO aan postpapier, enveloppen, lak, enz. verbruikt, hoewel die artikelen slechts svoor hetgebruik in het Huis" beschikbaar zijn. Om verder te maken, dat hun ambt hen niet te zwaar drukke, heeft elk der 78 senatoren voor rekening van den staat een particulieren secretaris. liet salaris van zulk een secretaris bedraagt f 3000, wat ook weer sin de familie" blijft, daar de senatoren meestal een zoon of dochter tot die waardigheid benoemen.
De inwoners van de vereenigde staten van Brazilië mogen zich thans in datgene verheugen, •wat in eiken welgeordenden staat thuis behoort. De president van het voórloopig bestuur, maarschalk Deodoro da Fanseca, heeft namelijk het decreet met zijn handteekening bekrachtigd, waarbij de nieuwe grondwet in werking wordt gesteld, na tweemaal in den ministerraad overwogen te zijn. De nieuwe, zoo niet de origineele zijde van de constitutie is de bondgenootschappelijke regeling der Republiek, die de autonomie (zelfregeering) handhaaft der door het eerste decreet van de voorloopige' regeering tot den rang van staten verheven oude provinciën, wien de grondwet meer politieke vrijheden toekent. Door een vooroordeel, dat de handelsbetrekkingen van Brazilië met het buitenland rechtvaardigen, handhaaft de nieuwe grondwet daarentegen een zekere oeconomische centralisatie. Zoo heeft de bondsregeering zich het recht voorbehouden, om invoerrechten te heffen van de uit den vreemde ingevoerde goederen, en om het posttarief te regelen, terwijl daarentegen de uitgaande rechten, het bestuur der eigendommen, het inwendige bestuur en de administratie der staten, evenals de militie, de rechtsbedeeling en het onderwijs door eiken staat afzonderlijk kunnen geregeld worden. De bondsregeering heeft zich alleen dan in de zaken der afzonderlijke staten te mengen, wanneer zij door invallen van vreemde mogendheden, of — en dat is weer een echt Amerikaansche gedachte — door die van andere staten van den bond bedreigd worden. De buitengewone gevallen van pronunciamento tegen de Republiek, van algemeene rampen, zooals hongersnood, overstroomingen of epidemieën, of inwendige onlusten, en het gewone geval van tenuitvoerlegging van bondsbesluiten, zijn de eenige, waarin het centrale bestuur in de verschillende staten handelend kan optreden. Binnen twee jaren moeten de staten hun inwendig bestuur geregeld hebben. De staten,die daarmee dan nog niet gereed zijn gekomen, zijn verplicht de wetten aan te nemen, die het bondsbestuur hun geven zal. Verder is bepaald, dat de president en de vice-president der Republiek deze eersle keer door den Bondsraad bij meerderheid van stemmen gekozen zullen worden. Daarna zullen de twee eerste magistraten der Republiek door het volk trapsgewijs gekozen worden. De bevolking van eiken staat zal namelijk een aantal kiezers benoemen, tienmaal grooter dan het aantal afgevaardigden, en deze kiezers te zamen moeten dan bij volstrekte meerderheid een president en een vice-president benoemen. De president wordt voor vijf jaar gekozen en is niet dan na een termijn van vijf jaren herkiesbaar. Vele bepalingen zijn aan de grondwet der Vereenigde Staten ontleend. De volgende bepalingen komen eveneens in de grondwet voor,maar bevatten tevens verbeteringen, die er door meesters in het constitutioneel recht, zooals De Laveleye, zijn aangebracht. De rechten der presidenten worden aanzienlijk door de grondwet beperkt. Evenwel heeft de president het 1 echt zijn ministers te kiezen,te benoemen en te ontslaan. Voor het overige moet hij alle verdragen aan de goedkeuring der wetgevende macht onderwerpen. De ministers of staatssecretarissen kunnen niet tegelijk lid der wetgevende macht zijn. Indien een afgevaardigde of senator tot deze waardigheid wordt benoemd, moet hij zijn zetel in de Kamer of den Senaat opgeven. Verder dient nog vermelding, dat de regeering zich niet in een oorlog mag wikkelen, vóór zij getracht heeft het geschil, waarover de strijd gaat, in der minne te schikken. De Kamer en de Senaat ziin gehandhaafd. Alleen is in het aantal leden en den tijd, dat zij zitting hebben, een verandering gekomen. Voortaan zal op elke 10.000 inwoners één afgevaardigde gekozen ■worden, en wordt elke Staat door di ie senatoren vertegenwoordigd. De afgevaardigden nemen voor drie jaar zitting, de senatoren voor negen jaar. Andere artikelen waarborgen nog de vrijheid van drukpers, scheiding van kerk en staat, recht van vereeniging, godsdienstvrijheid, de laatste met eenige beperking echter, daar de Jezuieten uitgesloten zijn, en het verboden is kloosters te stichten. Deze laatste bepalingen zouden wel eens tot een nieuwen strijd tusschen kerk en staat aanleiding kunnen geven, een strijd, minstens even ernstig als die van 1873 en 1874. In elk geval is het twijfelachtig, dat de kerk die soort van scheiding even gemakkelijk zal verkrijgen, als de officieuse berichten van het voorloopig bestuur zich haastten mede te deelen. De berichten door den Braziiiaanschen bisschop naar Rome gezonden zijn tenminste veel minder optimistisch. Maar dat is dan ook het eenige wat op de grondwet aan te merken valt. Van een volksstemming over de nieuwe grondwet heeft men blijkbaar afgezien, zoodat de Kamer, die eerstdaags bijeenkomt, haar nog eens gal «loeten uitpluizen.
"Buitenlandsch Overzicht.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/07/28 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010130:mpeg21:p001