Wederom gaan er stemmen op der regeering te verzoeken bepalingen te maken dat de visch, die ter markt gebracht wordt, niet beneden eene bepaalde maat mag wezen. Gisteld eens, dat dit verbod werd uitgevaardigd, wat zou daarvan het gevolg zijn? De kleinste (dus goedkoopste) visch werd geweerd, de mindere man zou zich het genot van een schotel zeevisch geheel moeten ontzeggen; want de groote visch, die nu reeds door het export voor een groot deel onzen neus voorbij gaat, zon nog duurder worden en dus zelfs in goedkoope tijden buiten het bereik van den werkman vallen. Met liet oog op het algemeen zou een dergelijke maatregel af te keuren zijn en het bijzonder belang van de visschers is er ook niet mede gebaat; dezen hebben ruimer verdiensten naar mate zij meer afnemers hebben. De kleine visch, die zij overboord zouden moeten werpen, wordt niet vergoed door een hoogeren prijs voor de groote visch te bedingen, daar in onze samenleving de mindergegoeden overwegend in aantal zijn en deze zich van bieden moeten onthouden. Wat men er door zou trachten te bereiken is, dat de visch in zee beter voortteelde, doch wij zouden de vraag willen opwerpen: zijn er bewijzen voorhanden, dat de visscherij de vischrijkheid der zee benadeelt? De voortteling is zoo ontzettend sterk, dat wij zouden durven beweren, dat ettelijke paren tong in goede omstandigheden voor de kuitschieting den geheelen voorraad tong kunnen leveren, die de Hollandscbe visschers vangen. Er zijn echter geen wezens, die in hun element zooveel vijanden vinden dan de visschen en wat een groote haai verslindt, overtreft verre wat een kantvisscher medebrengt uit zee. Men beweert, dat vroeger jaren Holland met zijn prachtigen teelgrond de Europeesche markten ruimschoots van zoetwatervisch kon voorzien. Wel mogelijk voor zoover die markten toen te bereiken waren, doch is het afnemen van de visch te wijten aan de visscherij of wel aan de toenemende stoomvaart? Het water wordt steeds in beweging gehouden en de kuit los geslagen van het riet, terwijl dit riet op vele plaatsen is verwijderd als belemmerend voor de vaart. ledere visscher weet, dat de meeste visch schuilt in slooten met goede afwatering, waar kroos en netten schaduw in het water werpen en een schuilplaats aanbieden. Het ligt dus voor de hand hoe de riviervisch te beschermen is, doch wie geeft een middel aan de hand om een verdelgingsoorlog te voeren tegen de roofvisch, die in de diepte der zee schuilt?
Rotterdamsch nieuwsblad
- 27-09-1890
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Rotterdamsch nieuwsblad
- Datum
- 27-09-1890
- Editie
- Dag
- Uitgever
- A.W. Sijthoff
- Plaats van uitgave
- Rotterdam
- PPN
- 832564818
- Verschijningsperiode
- 1878-1991
- Periode gedigitaliseerd
- 1878-1945
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Gemeentearchief Rotterdam
- Nummer
- 3846
- Jaargang
- 13
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
VISCH.
Brieven uit Johannesburg. Waarde Heer Redacteur.
Ten gevolge van verandering in de positie van uw correspondent, werd hij verhinderd, U in de laatste weken op de hoogte te houden van Johannesburg en zijn hoogst ongunstigen toestand.
Laat ik U vooraf zoggen, dat tot bevreemding van velen, de zaak Ribbink-Trotsenburg ten nadeele van mijn Directeur is uitgevallen. Wat bij de Regeering in deze den doorslag heeft gegeven, heb ik tot op heden niet te weten kunnen komen, vooral daar de heer R. voor iedere andere Gouvernementsbetrekking in aanmerking kan komen. Ik wil niet ondeugend zijn, maar moet toch een gezegde mededeelen, dat tegen de echtgenoote van mijn Directeur te Pretoria gezegd werd: »Ja, ja, Mevrouw het is moeielijk te strijden tegen groote heeren", waarop zij zeer naïef ten antwoord gaf: «Pardon, mijnheer, u vergist u, tegen rijke heere n." Wat den heer Van Trotsenburg aangaat, vrees ik, dat op hem van toepassing is »Encore une telle victoire, etc." Hoe het echter zij, de strijd is gestreden, en uw correspondent, die een belangrijke rol in die quaestie heeft medegespeeld, heeft zich verplicht gezien zijn ontslag aan te vragen, hetgeen hem dan ook eervol is verleend. Een geheele organisatie heeft alstoen op kantoor plaats gehad, waarbij het Hollandsch element het onderspit heelt moeten delven voor bet Engelsch-Afrikaansche. Uw correspondent heeft echter na een holiday of wat, een nieuwe betrekking aangenomen, doch slechts voorloopig, daar hem wellicht spoedig een nog betere wacht te Pretoria, ofschoon hij met zijn tegenwoordige meer dan tevreden kan zijn.
En thans Johannesburg. Geloof niet, M. de R., dat er eenige overdrijving is, in hetgeen ik u thans ga mededeelen. Hoevelen hebben hier niet familiebetrekkingen in Holland, en zij, ik ben er van overtuigd, zullen uit hunne correspondentiën, en lezende wat ik u schrijf, zeker zeggen: Het schijnt toch waar te zyn, dat het te Johannesburg treurig gesteld is." Het »to let" (verleden jaar om dezen tijd, was er geen kamer te bekomen) kan men thans in alle straten lezen, soms huis aan huis, geheele straten, ja wijken zijn thans als uitgestorven. De magazijnen verkoopen hunne goederen op de markt a tout prix, hunne lokalen zijn gesloten, daar zij de huur niet opbrengen. Velen zien thans in Johannesburg, wat een anderhalf jaar geleden met Barberton heeft plaats gehad, een finaal a bas Johannesburg. Er is nog een kijkje van hoop en dat is: Zijn de spoorwegen eenmaal gereed, dat er alsdan geleidelijke verbetering zal komen, maar daarbij kan men timet de Transvalers zeggen: »wag nog en bietje". Een vier jaar is daar zeker mede gemoeid, Johannesburg in drie jaar tijds tot zijn grootheid gekomen, neemt thans met nog rasscher schreden af, dan het is opgegaan. Daarvan hebben de goudmaatschappijen een groot deel op "haar geweten, en telken dage komen er nieuwe vuilheden aan het licht. Deze week had er een vergadering plaats van de Etna Goldmining Co., waarop bleek, dat de vroegerej boeken later op andere wijze in nieuwere waren overgebracht. Onder hevig rumoer moest da president de zaal verlaten, terwijl op een volgende vergadering de secretarissen aan den dijk werden gezet. Een commissie is benoemd tot verder onderzoek; of de zaak voor het Hof zal komen, zal later worden beslist. Dergelijke gevallen waren in den laatsten tijd aan de orde van den dag. Vuilheid dan ook in alles, overal waar men ziet. Een Iste klerk op het kantoor van den mijn-commissaris, heeft zoo geleidelijk aan tussehen de drie a vierduizend Pond sterling, in plaats van in de biandk ast van het kantoor, in zij n privé zak laten glijden. Deze mijnheer, die met eigen paarden en rijtuig er tussehen uit wilde trekken, werd te Potehefstroom aangehouden. De zaak is voor het Hof.
Ook op het telegraafkantoor moeten ongeregeldheden hebben plaats gehad, die voor het Hof in onderzoek zijn. De beruchte dief, Mc. Koene, die de Krugersdorpsche Bank bestal en aanslag pleegde op het leven van haar directeuren ; die tot 25 jaar veroordeeld werd, uit de gevangenis ontsnapte, en weer gevat werd, is thans opnieuw ontvlucht, op zijn reis een rijtuig met twee paarden stelende, waarmede hij wel nimmermeer de Transvaal zal komen bezoeken. De toestand der gevangenissen laat dan ook wel wat te wenschen over. Een staaltje wil ik u om der curiositeitswille mededeelen, het is echter eenigen tijd geleden voorgevallan. In zeker dorpje in Transvaal bevond zich in den tronk (gevangenis), behalve de cipier, één gevangene. De cipier krijgt het in zijn hoofd zijn betrekking te verlaten en er van door te gaan. De gevangene, die gewoon was op tijd gewekt te worden, gaat eens rondzien en vindt het gebouw alleen. Na tot den middag gewacht te hebben, begeeft hij zich naar den Landdrost (zooveel als Burgemeester) en deelt tem de toedracnt der zaak mede. Hij krijgt verlof om in een Boarding House (restauratie) te gaan eten, te zorgen 's avonds om 6 uur in den tronk te zijn met de aanstelling van waarnemend cipier. Indien het mij niet door meer dan een geloofwaardig persoon was medegedeeld,zou ik zelf aan de waarheid er van twijfelen. Er is dan ook in de laatste Volksraadzitting een lid benoemd tot inspecteur over de gevangenissen in de Transvaal op het niet geringe salaris van acht honderd pond sterling (9600 gulden). Dat men van een toestand, als waarin Johannesburg thans verkeert, walgt, behoef ik U zeker wel niet te zeggen, en daarom is Uw Correspondent gelukkig, zich eenigen tijd te kunnen verwijderen van de stad, die hij heeft liefgehad, waaraan vele aangename herinneringen voor hem zijn verbonden, waarin hij vele vrienden en kennissen achterlaat, en waarvan hij met weemoed een nog treuriger toestand tegemoet ziet. Hij is thans geplaats te Heidelberg, het plaatsje, dat zich het eerst verzette tegen de Engelschen, en wiens Landdrost destijds weigerde de sleutels der Gouvernementsgebouwen den Engelschen bevelhebber over te geven. Wat een verschil Johannesburg enHeidelberg! Het eerste een ruwe, zandige vlakte, het laatste met schoone tuinen, prachtige planten, vruebtboomen, kristal helder water, enz., zooals een Holl. dorp er uit kan zien; hier denkt men onwillekeurig aan zijn Heimath. Het is hier, dat de Holl. predikant Warmeloo woonachtig is, die eens per week, namenlijk Donderdagavond, zijn villa met omgeving voor alle Hollanders geopend houdt, en waar menig genoeglijke avond wordt doorgebracht. Jammer echter voor uw Correspondent, dat hij hier slechts een paar weken blijven kan, op zijn doortocht naar zijn vaste standplaats te JVlalanskraal, twee uren van Heidelberg, waar hij is aangesteld tot waarnemend ontvanger der In- en Uitgaande Rechten en Accijnzen,alsmede tot Vrederechter. Dit laaste baantje is een eerepost, de schaduwzijde er van is, dat het helaas niet betaald wordt. Op Heidelberg viel hem het bijzonder voorrecht ten deel zijn besten vriend te ontmoeten, bij wien bij dan ook tijdelijk zijn intrek heeft genomen. Het is aan hem, dat uw Correspondent zijn vroegere en ookthans wederzijn tegenwoordige betrekking heeft te danken, den vroegeren onder- Directeur van het Telegraafkantoor Johannesburg en thans Directeur van het Telegraafkantoor te Heidelberg, den heer G. C. liar, bij vele Rotterdammers van vroeger wel bekend. Doch bij alle hartelijkheid en vriendschap, die hij tot heden in Transvaal van zoovele zijden mocht ondervinden, zoowel als de hulp van moeder Fortuna, die hem nog niet heeft verlaten, blijft hem steeds het verlangen bij, spoedig hen weder te zien, die hij achterliet in Holland, die hem in den vreemde steeds liever en dierbaarder worden, waarbij hem steeds het Transva'alsche gedichtje in de ooren klinkt:
's Morgens staan ek op en vrag ek Wan zé 'k trek en wat voor dag, 's Avonds sink ek neer en klag ek Möt ek nog veul langer wag? Uw Correspondent.
Heidelberg, 25 Augustus 'SX
Losse Bladen. Het Visschersmeisje.
De zon neigde ter kimme en lichte nevelen gulden den gloeienden Vuürbal als in een sluier, (soodat hij zonder glans en gloed in zee zonk. De golven sloegen met eentonig geruiscli tegen het strand van hetvisschersdorpje'Jafnac, inßretagne, aan. Een dunne mist lag als een zilveren net over de zee uitgespreid, \yelke thans den laagsten stand der eb bereikt had en langzamerhand weer begon te stijgen en met eiken nieuwen golfslag haar gebied verder uitstrekte.
Het dorp lag buiten het bereik van de hoogste vloedgolf op een met helmplanten begroeiden heuvel, die naar het strand toe tamelijk steil afliep en verder naar het Zuiden toe in de zee vooruitstak, onder den naam van kaap Blanc-Nez, die de baai van Jarnac beschuttend afsloot; een gevaarlijke klippenrij, welke bij vloed onder water lag, strekte zich van dezé kaap af nog ongeveer honderd passen in zee uit en deed als golfbreker voor de reede dienst; de roode kerktoren van het dorpje was net zoover zichtbaar, als de laatste uitloopers van deze klippen reikten. De binnenhaven werd bovendien nog door een smalle landtong beschut, welke diep in de baai uitliep, en aan welker uiterste p*nt de uit zee terugkeerende visschers plachten te landen. Aan de deur van een der laatste.huizen van't dorpje stond een jonge man, die op iemand scheen te wachten, want hij keek telkens in de richting van de zee, liep gejaagd heen en weer en verried zijn ongeduld door houding en gebaren. Een meisje van omstreeks tien jaar, barrevoets en met loshangend haar, kwam naar buiten springen, klemde zich aan zijn arm vast en zeide: , Kom, Jan, laten we daar aan den rand van ü* , ' gaan zitten en op Margot wachten; vertel me dan nog eens van Blauwbaard en Sneeuwwitje en al die andere mooie vertelseltjes. Jan knikte: — Kom, Franpoise. Laten we Margot en oom Jozef tegemoet loopen. Zwijgend liepen ze naast elkander voort, tot ze de plek bereikt hadden, vanwaar ze de visschers op hun terugkeer duidelijk konden zien. Zegingen zitten en Jan staarde peinzend en nog steeds in eP stilzwijgen verzonken, voor zich uit. , ~ Zeg eens Jan, zeide zijn kleine gezellin eine ijk met een pruilend gezichtje, je bent vandaan niemendal aardig! Waar denk je toch aan ï Aan Je land of aan je schip? ~ denk aan — bijna was de waarheid hem glipt, maar hij bezon zich nog bijtijds en ging J £en eenigszins haperende stem voort; — ««" mijn gestrand schip en al mijn verdronken kameraden.
— Denk toch niet aan al die akelige dingen! Wees maar blij, dat onze mannen je gered hebben. Je weet toch, dat de lijken van al die verdronken menschen op den bodem der zee liggen, maar dat hun zielen rusteloos op aarde moeten ronddolen tot den jongsten dag ?
Zonder een antwoord af te wachten, ging het kind voort:
— Oom Jozef zegt, dat er in Carnac op 't vrije veld, geheel alleen en ver van al de andere woningen af, een klein kerkje staat. Hij kwam daar eens op een avond voorbij en zag met verwondering, dat er een helder licht door de kerkramen naar buiten scheen; nieuwsgierig, wat daar toch wel gebeurde zoo laat in den avond, wilde hij naderbij treden en naar binnen zien, maar de doodgraver van St. Gervais, die bij hem was, hi»ld hem tegen en zeide: daarbinnen wordt een Mis gelezen voor de in zee verdronkenen en het is een allertreurigst gezicht, om al hun geraamten ie zien. Het kind rilde van angst, terwijl ze dat vertelde en drukte zich vaster tegen den jongen zeeman aan. Oom Jozef kan meer zien en heeft dan ook veel meer gezien dan andere menschen; daarom is hij ook altijd zoo ernstig en somber en moeten al de andere menschen altijd precies doen wat hij hebben wil: Margot moet met hem trouwen: onze lieve, vroolijke Margot met dien brommigen, knorrigen oom Jozef! Jan sprong verschrikt • overeind: Je oom zou trouwen met Margot, het kind van zijn zuster! Dat mag hij immers niet ! Franjoise lachte en zeide:
— Och, jij weet ook niets, Margot is mijn zuster niet; ze is niet eens Tan de familie. Jaren geleden, toen ze nog een heel klein kind was, werd ze, net als jij, levend hier op 't strand geworpen; ze droeg om haar hals een ketting van vreemde muntstukken; men beweert, dat het Turksche geldstukken waren en dat het sehip een Grieksch vaartuig van het eiland Chios was. Grootmoeder heeft het me meer dan eens verteld; voor die goudstukken heeft oom Jozef een boot gekocht; die boot behoort aan Margot — oom Jozef zelf heeft er het commando over.
Jan staarde het kleine meisje als in een droom aan; plotseling sprong Frangoiseop en riep: Daar komen ze! Daar komen ze!
Uit den dunnen nevel,die boven de landtong hing, kwamen menschelijke gedaanten te voorschijn; het waren visschers, die, met hun vangst van dien dag beladen, den heuvel naderden, waarop Jan en Franfoise zaten. Het dunrde niet lang, of dezen konden reeds enkele gezichten onderscheiden; de mannen droegen hun vischgerei op de schouders, terwijl de vrouwen en meisjes, deels paarsgewijze, deels ieder afzonderlijk, manden met visch en schaaldieren droegen. Men hoorde geen vroolijk gelach, geen opwekkend gezang weerklinken in die lange rij van mannen en vrouwen; ze hadden allen kleeren van een ruwe stof aan en eenvoudige hoofddoeken verborgen het haar der visschersvrouwen en meisjes,die blootsvoets over het natte zand liepen. Onder al die meisjes onderscheidde één zich sterk van al de andere, niet alleen door haar buitengewoon lief gelaat, dat een bepaald klassieken vorm vertoonde, maar ook door hare nette kleeding, waaraan zij blijkbaar veel meer au»g besteedde dan een der overigen. Niet alleen dat ze kousen en klompen droeg en een wit boezelaar en borstdoek haar grove japon bedekte, maar zé had zelfs een donkerrood lint om hare zwarte haren afbonden en stak als een koningin boven de anderen uit; za keek, toen ze nog een heel eind ver was, reeds naar den heuvel heen. Zou de gelukkige uitdrukking, die zich toen op haar gelaat vertoonde, en d<» gloeWde blos, die haar wangen en hals overtoog, alleen haar zusje gelden, dat haar van uit de verte toewuifde ? Achter haar liep een forsch gebouwde visscher, met een zwaar net en een roer beladen. Zijn gelaatstrekken, die van nature toch reeds niet bijzonder mooi waren, hadden door zijn gewoonte, om zijn steenen pijpje nooit uit den mond te nemen, — lelfs niet als hij sprak — niet aan schoonheid gewonnen. — Dat roode lint in je haar past goed bij de roode kleur op je wangen, bromde hij tegen het mooie meisje, dat voor hem liep. Wie het eene op zijn geweten heeft, zal ook wel de schuld van het andere zijn. — Wat ben je toch slim, oom Jozef! sprak het meisje zonder om te zien. Je ziet en weet meer dan andere menschen. — Dat zal wel waar zijn. Heb ik niet met mijn eigen ooren gehoord, dat onze goede vriend, die daar zit, gisterenavond zeide, dat hij een rood lint bij zwart haar zoo mooi vond staan 7 Margot antwoordde niet; ze merkte wel, dat de andere vrouwen en meisjes haar van terzijde aanzagen, maar zij stoorde zich daar niet aan, en keek naar haar zuster en Jan, die hun plaatsje op den heuvel verlaten hadden, en nu den stoet tegemoet kwamen.
— Goeden avond, Margot! Goeden avond Jozef I Heb jelui een goede vangst gehad ? — Margot knikte den jongen man met een vriendelijk, gelukkig glimlachje toe, maar zeide niets; oom Jozef antwoordde voor hen beiden: — Jawel, de vangst is tamelijk goed geweest, maar we hebben er heel wat voor moeten ploeteren ; dat overkomt maar niet iedereen, dat hij de mooiste visschen in het net krijgt, terwijl hij stilletjes thuis zit.
Margot kreeg een kleur van toorn en verontwaardiging, maar Jan lachte en sprak op opgewekten toon;
— Je bent vandaag bijzonder goed in je humeur, oom Jpzef, dat doet me waarlijk pleizier. Mag ik dit voor je dragen, Margot ? Dit zeggende nam hij haar de mand af en liep vroplijk pratend naast het meisje voort, zonder te lettgn, op de hoonende woorden en blikken van oom JQzef en de andere visschers. Margot volgde zijn. voorbeeld en liet zich door de anderen niet storen, in. hun gezellig gekeuvel.
Grootmoeder was bij het haardvuur ingedom-
meld ; Fr&nsoise, het kleine babbelaarsterije, sliep; maar op .de bank in de schaduw zaten twee jonge menschen, hand in hand, en zagen elkander telkens en telkens weder in de oogen. Ze fluisterden met elkander, speelden het gewone vragen- en antwoordenspelletje, dat verlielde lui altijd spelen, enf vertelden, elkaar allerlei zoete geheimen. Margot had den jongen zeeman hartelijk uitgelachen, toen bij haar ernstig naar haar verhouding tot Jozef vroeg, en daarna had het eene woord het andere uitgelokt., sn als, er nu iemand had willen beweren, dat er ergens op de wereld een gelukkiger mensch gevonden. kunnen worden dan Jan, of een mooier i
meisje.dap Margot, zou Jan hem als een onverbeterlijken,. blinden dwaas hebben uitgelachen. Want had Margot hem niet juist bekend, dat ze den geheelen namiddag aan hem gedacht had en dat haar hart van blijdschap sneller was gaan kloppen, toen ze hem op den heuvel had zien zitten? En toen had hij haar gesproken over zijn oud moedertje, die in het witte huisje aan ,'t verre Dee.nsche strand op hem wachtte; en had Margot niet, toen hij zeide, dat zijn vrouwtje later uit de vensters van datzelfde huisje zijn schip uit zee kon zien terugkeeren, gezegd, dat zij haar man in 't. eerste jaar van hun huwelijk niet alleen zou laten trekken, maar met hem mee zou varen 7 En daarop had hij geantwoord — och, dat zullen we maar niet oververtellen; dat kunnen onze lezers, die ook eens verliefd zijn geweest, wel raden. Bovendien heeft niemand het gehoord, want
grootmoeder sliep gerust en verder was er niemand in de kamer. Plotseling werd de deur geopend en trad er een iorsche mannengestalte de kamer binnen. Het was oom Jozef. Hij begon Margot met scheldwoorden en verwijtingen te overladen, maar hij was nog niet lang bezig, of Jan greep hem bij den arm en zeide: — Ho wat, monsieur Jozet, laat asjeblieft mijn aanstaande vrouw met rust. Jozef zag hem zeer ontsteld en met bevende lippen aan en zeide: — Je aanstaande vrouw ï Denk je al zoo ver te zijn ? Dat zullen we nog eerst moeten zien 1 Maar 'tis goed, — ga maar met me mee. De twee mannen verlieten de hut, waarin Margot in angst en spanning achterbleef, en gingen naar het strand. Jozef was buiten zichzelf van driften kon van -woede geen woord spreken. Eerst na langen tijd met moeite tegen zijn aandoening gestreden te hebben, gelukte het hem-, eenige woorden uit te brengen. In hartstochtelijke bewoordingen verweet hij den vreemdeling, dat deze de wetten der gastvrijheid geschonden had, dat hij een ondankbare was, die een ander met allerlei duivelskunsten een lief meisje voor den neus wist weg te kapen. Jan antwoordde op dit alles met kalmte en waardigheid en hoe driftiger zijn metgezel werd, des te meer dwong hij zich tot om der wille van Margot. Maar hij bleef op zijn hoede en dacht aan de waarschuwing, die Margot hem bij het afscheid nemen haastig-in het oor had gefluisterd. Ze waren thans aan een plek gekomen, waar het hooger gelegen land steil aan de zee afdaalde, en hier wierp Jozef zich onverwachts op den jongen zeeman, terwijl hij riep.: Je sult haar toch niet hebben 1 Hij dacht zijn medeminnaar door het plotselinge en woedende van den aanval- op den grond te krijgen, maar Jan hield zich-staande en nu volgde er een verwoed gevecht aan den rand van den afgrond; de Bretagner was handig en sterk, maar zijn tegenstander had hem na een korten strijd, met behulp van zijn gestaalde spieren, onder de knie; Jozef verweerde zich als een razende en plotseling gevoelde Jan een vreeselijke pijn in zijn linkerarm ; — hij zag in Jozefs hand een mes blinken. Bij dezen aanblik vergat hij -zijn medelijden en, gebruik makende van zijne grootere kracht,slingerde hij zijn moordzuchtigen tegenstander naar beneden.
Het slot van onze geschiedenis is gauw verteld .•— het is lang zoo tragisch niet, als men misschien wel verwachten zou. Jozef kwam er met een koud bad en een deerlijk verwond en geschramd lichaam af; ook zijn hartewond genas en hij vond een voor hem uitstekende levensgezellin in een jong meisje, dat al lang in stilte veel van hem gehouden had en tot haar bitter verdriet de groote aantrekkingskracht, welke Margot op hem uitoefende, bad waargenomen. En toen grootmoeder hem, nadat hij van zijn wonden was genezen, vertelde, dat Margot en Jan voor hun afreis de boot — een groote rijkdom in een visschersdorpje — als een geschenk voor hem hadden achtergelaten, vergat hij zijn liefde en haat. Als ge ooit een van allen, vriendelijke lezers en lezeressen, naar een Deensch dorpje aan zee komt en voor een wit huisje met groene jalousieën een mooie jonge vrouw met een lief, mollig kindje op den arm ziet staan, die aldoor in de richting van het zuiden tuurt, kunt ge haar gerust als mevrouw Berndt aanspreken; ze praat gebroken Deensch en draagt nog steeds bij voorkeur een rood lint in haar zwarte haar, dat ziet kapitein Jan Berndt zoo graag, die erg trotsch op zijn vrouwtje is, nog meer aan op zijn schip Toluca — en dat wil heel wat zeggen,
Een spoorwegreis door Engelsch-Indië.
Mij is, schrijft een reizigei, geen ander land bekend, waarin men, met name in den winter, zoo aangenaam reist als in Indië. Goede spoorwegen; beleefde beambten, rijkelijk, goed en smakelijk -voedsel, 'Vrij goede hotels en niet al te dure prijzen; dit is meer dan zich zeggen laat van de meeste landen, waarin de groote stroom der plei- ' zierreizigers zich uitstort.
Indië's wegen en spoorwegen, die hun ontstaan te danken hebben aan strategische motieven, maar ook aan het maatschappelijke leven ten goede komen; zijn de beste en omvangrijkste van den geheelen tropischen aardgordel. Laar de staat het oppertoezicht uitoefent en een rente van vijf pro-
cent waarborgt, houden de groote Indische spoorwegen het midden tussehen staats- en particuliere spoorwegen. Er zijn maar weinig particuliere lijnen. In den laatsten tijd zijn daarentegen een aantal zijlijnen onmiddellijk door den staat aangelegd. Een nadeefig gevolg van de verschillende oorzaken van hun ontstaan is dit, dat men in Indië niet minder dan vijf verschillende spoorwijdten heeft. De Indische spoorwegen voorzien voldoende ia bet niet zeer drukke verkeer; toch kan men met recht de aanmerking maken, dat zij, vergeleken met Europeesche verhoudingen, zich niet op groote snelheid toeleggen. De prijzen zijn overigens voor Indische verhoudingen zeer laag. Zonder dat er een wezenlijk verschil in de inrichting en stoflage bestaat, zijn de prijzen der eerste klasse dubbel zoo hoog als die van de door de Europeanen het meest gebruikte tweede klasse. Dikwijls nemen Europeanen, die het recht hebben op afzonderlijke wagens en niet met de inboorlingen samen wenschen te reizen, derde klasse. De zeer breede wagens hebben groote, hooge, luchtige vensters met ruiten van gewoon en van gekleurd glas. Ofschoon men er geene afzonderlijke slaapwagens heeft, zijn deze Indische waggons bij dag- en nachtreizen de gemakkelijkste, die ik ooit heb leeren kennen, en verre te verkiezen boven de dure Amerikaansche sleeping cars en palace cars. Daar over elke zitbank nog een tweede, des daags niet gebruikte, neergeslagen kan worden, kan ieder reiziger zich, als de treinen niet buitengewoon vol zijn. zich zonder extra-betaling een gemakkelijk bed, wel is waar zonder beadegoed, verschaffen. Ook bieden de Indische wagens plaats voor een ongelooflijke massa handbagage, dat men dus altijd tot zijn beschikking heeft, zonder dat het den passagiers in den weg staat. Elke wagen heeft een nette, ruime wasch- en toiletkamer, waar men zich bijna even goed kan wasschen en kleeden als in een hotel.
Zoowel de Europeesche als de inlandsche spoorwegbeambten zijn over 't algemeen vriendelijk en voorkomend. Zelfs de koelies, die bij elk station hunne diensten als pakjesdragers aanbieden, kunnen, ondanks hunne havelooze kleeding, voorbeelden van bescheidenheid en betrouwbaarheid genoemd worden. De namen der stations prijken in het Engelseh en daaronder met Indische letterteekens in het Hindoestani. De maaltijden worden hoe verder men van het oosten naar het westen komt, des te duurder en gebrekkiger, maar blijven altijd eetbaar. In den zomer wordt overigens ook ten dienste der passagiers ijs meegevoerd. Het is evenwel bepaald een gebrek in het Indische spoorwegwezen, dat voor het vertrek de treinen niet afgeroepen worden, zoodat men zelden zijn maaltijd rustig kan verorberen. Zonder dat men op eenige wijze is gewaarschuwd, zet de trein zich in beweging. Over de reis van Calcutta naar Bombay laat zich evenmin iets zeggen als over die naarDehli, naar Madras enz., daar het eentonige landschap overal nagenoeg hetzelfde blijft. Men ziet op deze reizen soms heuvels en kleine bergketens, maar nergens hooge bergen en die aangename afwisseling tusschen hoog en laag, welke men in het westen en zuiden van Duitschland geniet. Zoodra men de vruchtbare laagvlakten van Bengalen achter den rug heeft, gaai de trein doorstreken, die den indruk eener halve woestijn maken. Daarbij kwam, dat ik het tot den zomerregentijd frisch-groene landschap, gedurende mijne overigens zeer aangename winterreis, dikwijls geel en dor vond. Vele tamarinden en andere boomen hadden hun loof afgeworpen, alsof zij niet schenen te weten, dat zij zich in Indië bevonden; daarentegen' is de winter de tijd der rozen. Overal, uitgezonderd in de Radschputana-woestijn, ziet men door aloë- en cactushagen omringde akkers en ook vele ooftboomen, maar nergens woud. Zoo niet af en toe in de nabijheid der dorpen kleine groèpen kokospalmen of bananen ons herinneren, dat' men zich in een tropisch land bevindt, zou men zich in de eene of andere Europeesche vlakte
verplaatst kunnen wanen. Zoover ik het vasteland van Indië heb leeren kennen, maakt de plantengroei nergens den indruk van een waar en werkelijk tropisch land, dat met Java, Ceylon, veel minder met Nieuw-Guinea kan vergeleken worden. Indië herinnert in menig opzicht aan Egypte. Het is een Egypte met een zacht tropisch tintje. Het is echter helaas op verre na niet zoo goed van water voorzien als Egypte. Ook jnaakt het een eigenaardigen indruk, dat men in een*zoo dicht bevolkt land soms op uren lange spoorwegreizea niet een enkel dorp, maar hoogstens hier en daar eenige leemen hutten met bamboesdaken ziet. Indië is zeer ongelijk bevolkt, het dichtst in Bengalen, zeer dun daarentegen bijv. in die landstreken, welke men op de reis van Agra naar Gwalior doorkruist. Nergens heb ik in dit land wild gezien. Ofschoon in geen ander land der wereld zooveel menschen gedood worden door allerlei schadelijke dieren, tijgers, luipaards, hyena's, beren, wolven en met name slangen, als in Indië, is het toch zeer zeldzaam, dat bruikbare huiden ten verkoop worden aangeboden. Behalve bloeddorstige muskieten, zijn de overal rondschuilende sierlijke hagedissen die vertegenwoordigers der fauna, welke de niet jagende reiziger het meest te zien krijgt. In Calcutta ben ik voorgesteld aan dames, echtgenooten van hooge Engelsche ambtenaren, die mij vertelden, dat zij binnenkort naar Kasjmir op de tijgerjacht zouden gaan; maar in het eigenlijke Indië, afgelegen streken daargelaten, is de tijger tot spijt der sportvrienden reeds zoo zeldzaam, dat alleen vorsten of andere uitverkoren stervelingen nog op eene tijgerjacht mogen hopen. Het vangen en de verkoop van wilde olifanten is een monopolie der regeering, dat in het jaar 1883 nog ruim honderd duizend gulden heeft afgeworpen.
In geen ander mij bekend land reist men gedurende de koele en bijna regenlooze wintermaanden van October of November tot Maart zoo gemakkelijk en zoo aangenaam als in Indië. Het klimaat is met name in November aangenaam en gezond; in de warme maanden en ook in den regentijd zal de Europeaan de schoonheden van het land en zijne oude beschaving veel minder kunnen genieten. De zomers zijn zeer droog en vullen de maanden April tot Juni, zoodat de warmte in Mei haar hoogsten graad bereikt; de regentijd begint te Bombay in Juni, te Calcutta in Juli en brengt in September eene zeer onaangename vochtige warmte met zich. In den winter daarentegen is het klimaat zeer heerlijk. De drie Indische jaargetijden, het koele, het regenachtige en het droge, zijn niet alleen van den stand der zon, maar ook van de windrichting afhankelijk. De noordoost moesson waait van October tot Maart en de zuidoost moesson van April tot September. Tegen het begin van den regentijd zijn verkoudheden zeer veelvuldig. Gedurende den regentijd moeten de kamers goed geventileerd en soms de overmatige vochtigheid door een vuur daaruit verwijderd worden. Op al mijne tropische reizen zijn al de door mij meegenomen handschoenen binnen korten tijd zoo stijf en vlekkig geworden, dat ik ze onmogelijk ooit weer kon gebruiken. Ook schoenen en kleederen krijgen, als ze niet eiken dag in de lucht hangen, een muffen reuk en ondergaan allerlei, hunne waarde niet verhoogende veranderingen. Als men echter, zooals dit gedurende mijn verblijf in Indië door de postbeambten geschiedde, de slechte hoedanigheid van de kleefstof der postzegels aan het klimaat toeschrijft, dan is dat eene dwaling. Want waarom behoeven de postzegels van alle andere tropische landen slechts vochtig gemaakt te worden om vastte kleven, terwijl die van Britsch-lndië met gom moeten worden bestreken?
Advertentie
Rotterdamsch Nieuwsblad, ZUIDBLAAK 16, HANDELSDRUKKERIJ. ' Nette uitvoering, BiUijlce prijzen. Spoedige Aflevering.