Naquet is dezer dagen weer eens door een redacteur der Siècle geïnterviewd, en de mededeelingen, die hij bij die gelegenheid weder over Boulanger, den brav' général van weleer, heeft gedaan, stellen dezen, als dat mogelijk is, in een nog ongunstiger daglicht, dan waarin hij reeds stond. Naquet is dan al geducht tegen hem te velde getrokken, cn de wijze, waarop de generaal rekening en verantwoording over zijn uitgaven, noodig voor de bereiking van het doel, dat hij beoogde, heeft gedaan, noemt hij niet minder dan zeer oppervlakkig en... bezijden de waarheid. Zoo ontbreekt er bijvoorbeeld op, de aan zijn dochter geschonken huwelijksgift «waarvan het niet eens vaststaat, of zij betaald is, want ik — dat is dus Naquet — heb mij laten vertellen, dat hij de geheele wereld bedrogen heeft, zijn schoonzoon zelfs niet uitgesloten". Verder loopt het artikel over van boosaardige uitvallen tegen Boulanger niet alleen, maar ook tegen het meerendeel der leden van het comité, wien hij verwijt, dat zij van Boulanger geld hebben aangenomen, Millevoye o. a. 25,000 frcs en Fusini 100,000 frcs. Ten slotte stelt Naquet de vraag, waarvan Boulanger, die volgens zijn eigen verklaring zoo arm als een kerk rot is, dan toch eigenlijk leeft. Nu is het waar, dat Naquet uitdrukkelijk verklaard heeft, dat hij niet wilde, dat zijn mededeelingen zouden worden openbaar gemaakt, en dat zij bovendien niet juist zijn weergegeven, maar hij erkent, dat het interview heeft plaats gehad. Wel had hij naderhand nogmaals verzocht het interview niet te openbaren, maar te vergeefs — een nieuw bewijs voor de indiscretie, waaraan de meeste Fransche bladen zich dikwijls schuldig maken.
Tegelijk met dit interview verscheen een manifest van Boulanger aan de kiezers van Montmartre-Clignancourt, waarin hij hen aanspoort zich van kiezen te onthouden, daar hij, en niet de overleden Joffrin, hun wettig gekozen afgevaardigde is — een manifest, dat zich van al zijn voorgangers door niets onderscheidt, en Boulanger doet kennen als een even slecht steller als krijgsman.
Naquet zal er overigens spijt genoeg van hebben, dat het interview in de Siècle is opgenomen, want den volgenden dag reeds werd hij er heftig door Déroulède over aangevallen, die Laguerre ook nog even een veeg gaf. Opnieuw verklaarde Naquet wel, dat men zijn woorden had verdraaid, maar hij zal toch moeielijk kunnen aantoonen, dat de hoofdgedachte van het artikel niet met zijn mededeelingen overeenstemt. Déroulède houdt zich dan ook van de waarheid van het artikel overtuigd, maar eindigt zijn aanval met de verklaring, dat hij niet gewoon is zich met «grijsaards, vrouwen en bultenaars", bezig te houden, onder welke laatste categorie hijNaquet rangschikt. Ten opzichte van Laguerre erkent hij, dat, hoezeer hij diens talenten ook bewonderd heeft, hij er nooit aan getwijfeld heeft, dat deze geen oprecht aanhanger van Boulanger was. Laguerre, en niemand anders, is de vader van de «Coulisses du boulangisme", waarvoor hij Mermeix de stof leverde. De «coulisses" toch bevatten mededeelingen, die alleen aan Laguerre bekend waren, terwijl hij bovendien zeifin bijzijn van getuigen verklaard heeft: »als ik den dag voor het verschijnen 10.000 frcs. had gehad, om die aan Mermeix te geven, dan waren de «coulisses" nooit verschenen". In het vuur van zijn rede verklaart Déroulède rond weg, dat hetLaguerre slechts om geld te doen is, dat hij voor geld zijn gaven beschikbaar stelt, en dat hij ook weer voor geld tot het boulangisme zou terugkeeren. Hij is veel gevaarlijker en schuldiger dan Naquet en door en door een verachtelijk mensch. "Voorloopig kan Laguerre het daarmeft doen t Ten slotte verklaart Dérotïlède, dat hij Boulanger en het boulangisme nooit verzaken zal — een verklaring, die meer van zijn standvastigheid dan van zijn politiek overleg getuigt.
Ten tweeden male sedert den grooten burgeroorlog hebben de republikeinen in de Vereenigde Staten bij de verkiezingen een groote nederlaag geleden. De eerste maal was zij een gevolg van de verregaande oneerlijkheid en omkoopbaarheid, onder het presidentschap van generaal Grant. Hij werd in 1 884 vervangen door den democraat Grover Cleveland, maar op dezen volgde weder een republikein, de tegenwoordige president Harrison. Om weder de regeering in handen te krijgen, had de republikeinsche partij alle pogingen aangewend. Hun leiders verbonden zich met de groote fabrikanten van het Oosten, die zeer groote sommen beschikbaar stelden. In het groot werden stemmen gekocht en de republikeinen zegevierden. Maar die fabrikanten moesten nu het vooraf bedongen loon ontvangen en dit geschiedde door de MacKinley wet, welke het brutaalste protectionisme ten gunste van de groote industrieelen invoerde. Reeds dadelijk na hare afkondiging stegen de prijzen der noodzakelijkste levensbehoeften. Vooral waren de landbouwers in het Westen en het Zuiden ontevreden; niet alleen werd de afzet hunner producten belemmerd, maar al wat zij noodig hadden, moesten zij duurder betalen.
Daarbij kwam de fmancieele politiek derrepublikeinsche regeering. De wet op de pensioenen had ten doel aanhangers te koopen. Onder voorwendsel, dat de verminkten van den burgeroorlog en hunne nagelaten betrekkingen moesten worden ondersteund, werden pensioenen toegekend aan lieden, die er volstrekt geen aanspraak op hadden. Het groote overschot der begrooting, waarmede men lang geen raad wist, zou allengs door die pensioenen worden verslonden.
Doch hoeveel geld ook werd besteed om aanhangers te winnen, niet alle republikeinen konden uit de schatkist worden tevreden gesteld, en er waren toch ook nog velen, die met de MacKinleywet niet waren ingenomen'en niet konden dulden, dat de rijken ten koste van het algemeen werden begunstigd. Bij verkiezingen in enkele Staten behaalden hier en daar de democraten de overwinning, maar niemand had er toch op gerekend, dat de openbare meening zich zoo sterk tegen derepublikeinsche regeei ing zou verklaren, als verleden week bij de verkiezingen voor het Congres is geschied. De overwinningen) door de democraten behaald, mogen al niet tot de onmiddellijke opheffing der Mac Kinley-bill leiden, het grootste gevaar, dat voor Europa in de nieuwe tarietwet stak, is er toch door bezworen. De Amerikaansche industrie, die onder bescherming der nieuwe tariefwet op groote schaal haar zaken wilde uitbreiden, zal thans, in de veranderde omstandigheden, wel zoo wijs zijn, geen groote sommen te wagen. Het gevolg van die vrees der industrieelen voor de toekomst zal zijn, dat zij geen uitbreiding aan hun zaken geven, zoodat Europa veel zal moeten exporteeren, en de belasting hoofdzakelijk op de Amerikaansche consumenten zal drukken. Dit eene gevolg der overwinningen van de democraten staat zoo goed als vast. Even zeker is het, dat in de nog dikwijls voorkomende gevallen van twijfel over de classiticeering van een of ander uitvoerartikel, het voortaan in de laagste klasse geplaatst zal worden, en dat ook aan de tegenwerking, die de exporteurs van de zijde der Amerikaansche consuls ondervinden, een einde zal komen. Want de Amerikanen zijn veel te practisch, dan dat zij een les niet ter harte zouden nemen.
Voor Europa en zijn handel is de zegepraal der democraten een groote voldoening, en de meesten zullen het nu wel als een geluk beschouwen, dat geen represaillemaatregelen tegen de "Vereenigde Staten zijn genomen. Wanneer de Europeesche mogendheden den handschoen hadden opgenomen, en een tariefoorlog tusschen de twee werelddeelen was begonnen, zou het Amerikaansche volk wel niet dadelijk hebben toegegeven, maar waarschijnlijk met blinde halsstarrigheid lang hebben volgehouden.Nationale ijdelheid en trots hebben meer dan eens de gewichtigste belangen doen vergeten.
Nadat door de wet van 13 Mei 1888 de slavernij in Brazilië was opgeheven,en daardoor alle wetten en bepalingen, die op de slaven betrekking hadden, kracht van wet hadden verloren, heeft het hoofd der voorloopige regeering den 28en der vorige maand, den jaardag der beide bevrijdingswetten van 1871 en 1885, van welke de eerste de kinderen van slavinnen en de laatste alle slaven boven de 60 jaar vrij verklaarde, een bepaling uitgevaardigd, waarbij allen vroegeren slaven,die, op grond der uitzonderingswet van den lOen Juni 1835 veroordeeld, nog in den kerker zuchtten, geheele kwijtschelding van straf wordt verleend. De uitzonderingswet van den lOen Juni 1835 bepaalde de straffen voor de slaven, die iets tegen hun heer of diens familieleden hadden misdreven, en meestal waren die niet licht. Daar bovendien de slaaf het recht niet had zich voor den rechter te verdedigen, werd van deze wet op een allerschandelijkste wijze misbruik gemaakt. Daar maarschalk Deodoro Da Fonseca er maar al te goed van overtuigd was, zeide hij in de acte van begenadiging, dat deze verleening van genade geen daad van piëteit was, maar dat de regeering daardoor slëchts het onrecht ongedaan wilde maken, dat den laatsten slachtoffers van een harde, onmenschelijke wet was aangedaan. Door deze bepaling van den maarschalk is het laatste spoor der slaverij in Brazilië verdwenen.
Stanley heeft, nauwelijks te New-York aangekomen, nieuwe beschuldigingen tegen de officieren zijner achterhoede uitgebracht. Majoor Barttelot heeft, volgens Stanley, een kleinen negerjongen doodgeschopt; een jongen van een zendingspost werd zoo gegeeseld, dat hij stierf; een Soedaneesch soldaat, die een stuk geitenvleesch gestolen had, werd veroordeeld, 300 slagen te ontvangen ; de man kon er niet meer dan 150 verdragen. Men zette hem gevangen met de belofte, dat hij later de rest zou krijgen. Hij ontvluchtte, werd weder gevat en doodgeschoten. Twee andere soldaten, die eveneens gegeeseld waren, vond Stanley in deerniswaardigen toestand, toen hij te Yambuya terugkeerde. Zij stierven kort daarna. Van de 6 Zanzibaristen was er nauwelijks een, die nietop deze barbaarsche wijze gestraft was. In het kamp der achterhoede waren twee partijen. De luitenants Ward en Troup hadden de reiskist van den heer Jameson opengebroken om te zien of hij daarin levensmiddelen verborgen had, die uit het kamp verdwenen waren. Toen Troup ziek was, vroeg hij majoor Barttelot om geneesmiddelen, die deze echter weigerde te geven. Voortdurend heerschte tweedracht in het kamp. De zwaarste beschuldigingen brengt Stanley in tegen den heer Jameson, die, evenals Barttelot, dood is. Hij zou, bij wijze van proef, hebben toegestaan, dat een negermeisje in zijn bijzijn vermoord en opgegeten werd. Zelfs zou hij 6 teekeningen van deze afschuwelijke misdaad gemaakt hebben. De reden, waarom Stanley majoor Barttelot als bevelhebber der achterhoede te Yambuya had achtergelaten, was, omdat hij geen bijzonderen aanleg of geschiktheid had dan tot vechten en daarom niet in de voorhoede gebruikt kon worden. Al deze beschuldigingen worden weder door Troup tegengesproken, die de ernstige verwijten tegen Stanley inbrengt, doch door Stanley's dokter, Bonny, bevestigd. Dit treurig twisten schijnt vooreerst nog niet op te houden.
"Buitenlandsch Overzicht". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/11/17 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010255:mpeg21:p009
"Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/11/17 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010255:mpeg21:p009
Hoewel het pas vier uur had geslagen, begon de avond reeds met groote snelheid te vallen, en eer het nog een half uur later was, baadde de froote stad X zich in een zee van licht. Werelijk een zee van licht, 't Was dan ook een feestavond. St. Nicolaas. "Verscheiden winkeliers, die zich op gewone dagen met vijf of zes gaspitten tevreden stelden, terwijl zij in de gelegenheid Waren, een dubbel aantal te ontsteken, hadden feeds de acht of tien avonden tevoren gewedijverd, wie van hun het meeste licht kon verbreiden. De straten zijn overvol. Allee wemelt door elkaar ; jong en oud, arm en rijk. Sinds drie dagen ligt de sneeuw een halven voet hoog en de vele kristallen, die men hier en daar op plaatsen *iet, waar het verkeer niet zoo bijster druk is, flonkeren als diamanten op een wit satijnen kleed. De helderblauwe lucht is bezaaid met sterren. Een Oostenwind doet zich terdege gevoelen en de volle toaan beschijnt het geheel als een reusachtige flectrische lichtbol. Niettegenstaande de felle kou is een ieder vroi> lijk en opgeruimd. Op ieders gelaat ligt een uitdrukking van genoegen en tevredenheid; in één woord: er heerscht een feestelijke stemming. Zoo is het buitenshuis en zoo is het ook binnenshuis, maar in nog grootere mate. Daar is men bezig geschenken van allerlei aard op alle mogelijke manieren in- en te verpakken, en men verheugt zich reeds bij voorbaat over de verrassende uitwerking, die de diverse surprises bij haar aankomst zullen te weeg brengen. Zoo zijn in alle huizen feesten en feestjes. Wel is waar wordt het eene op eene wijze gevierd' die van een ruimere beurs getuigt dan net andere; maar dit doet aan het feest zelve niets afj want ieder gevoelt zich op zijn terrein gelukkig en vroolijk. Op dezen avond nu, zat Karei Riesing, na afloop van zijn middagmaal, een sigaar rookende, in het vuur van zijn open haard te staren. De courant lag ongelezen naast hem op tafel. Verschillende gedachten doorkruisten zijn brein. Nu eens wijdden zij zich aan zijn beide te vroeg ontslapen ouders, wier portretten in het front zijner kamer hingen, dan weder aan zijn eenigen broeder, die in de stad woonde, waar beiden geboren en opgevoed waren, maar die door zijn huwelijk met een zeer rijke, maar wispelturige vrouw, om harentwille met hen gebrouilleerd was. Hij had spoedig na deze verwijdering tusschen »jn bi-oeder en hem een betrekking in een andere §tad gezocht en gevonden, en was nu hier op een kantoor werkzaam, waar zijn honorarium hem veroorloofde, op eene ruim, onbekrompen wijze te leven. "Verdere familieleden bezat hij niet en stond dus zoo goed als alleen. Het verlies van zijn ouders en de wanverhouding met zijn broeder hadden hem zoo voortdurend melancholisch gestemd, dat niemand, meer dan hoog noodig, zich met hem ophield. Niettegenstaande hij dan ook reeds tien maanden op dit bureau werkzaam was, had hij onder zijn vele collega's geen enkelen tot vriend. Bij het sluiten van het kantoor, hetgeen tegen vier uur plaats vond, wenschten de verschillende employés, enz. elkaar een „plezierigen avond" of een »veel genoegen". Een vreemde minachtende grimlach omzweefde Karel's lippen, bij het hooren van deze wenschen. Zijn hoog voorvoorhoofd fronste zich. Hij groette zijn confraters, en ging heen, nagezien door zijn collega's, die niet nalaten konden, hun hoofd te schudden en hem toch eigelijk gezegd een te vinden.
Hij liep de straten door met een spoed, alsof hem bij zijn thuiskomst ook een gezellig samenzijn wachtte. Doch zijn groote haast gold het verlangen alleen te zijn, zonder rumoer van menschen of kinderen, zich daar rustig aan zijn gedachten te kunnen overgeven. Maar ook dit eenvoudige genoegen scheen hem ontzegd te worden, want nauwelijks was er een uur na zijn maaltijd verloopen, of eenige malen achtereenvol- I gens ging de bel, en onmiddellijk daarop'ontstond er dan een gejoel, gelach, gegil en geschreeuw èn op de trap èn in de aangrenzende kamer, waar zijn hospita verblijf hield, dat op hem een indruk maakte, alsof dit alles plaats vond om hem aan zijn eenzaamheid te herinneren. Daar wordt geklopt. Alvorens hij nog binnen heeft geroepen, vliegt een der dochters met een blos van vreugde op het gelaat zijn kamer in, met een klein geschenk, dat, zooals zij vertelt, haar is toegezonden door een haar onbekend persoon. Maar terwijl zij dit zegt, wordt haar kleur hooger en Karei begrijpt zeer goed, dat die zoogenaamde onbekende gever bij haar volstrekt zoo onbekend niet is. In haar blijdschap zou ze het wel aan een ieder willen toonen en met een gezicht, dat van innerlijk geluk spreekt, staart ze op haar kleinood. Op eens schijnt ze als te ontwaken. Ze ziet Karei aan, beschouwt de tafel, waarop niet één geschenk, niet één kleinigheid ligt, wat hij gekregen heeft, of wat hij nog verzenden moet. Zij kijkt rond in de kamer, die er nu in haar gevoel op dezen vroolijken avond als een grafkelder uitziet. Alles even koud, even onaangenaam. Zelfs het gezicht van Karei ziet er nit als marmer, zoo stroefis de uitdrukking, die er op ligt. Schuchter vraagt ze, of mijnheer «ch niet wel gevoelt of zich misschien verveelt. Of hij niet wat bij haar moeder en zusters wil komea zitten;'t is daar tenminste vroolijker dan hier voor, zoo geheel alleen. Karei zwijgt. Ze vraagt, of mijnheer ook geen cadeaux verwacht. Hij ziet haar aan, schudt het hoofd en keert zich om. De dochter van de hospita schijnt te gevoelen wat het beduidt, zoo alleen te zijn, althans ze vertrekt, en haar opgetogenheid van zoo straks is geheel verdwenen. En als zij weer bij haar zusters en moeder is teruggekeerd, duurt het vrij lang, eer zij weer in dezelfde vroolijke stemming verkeert van zooeven. De aanstekelijke joligheid harer zusters doet haar echter langzamerhand veranderen en na eenigen tijd klinkt ook weer haar gulle lach door de achterkamer. Karei daarentegen heeft, zoodra de dochter zijner hospita de kamer verliet, zijn winterjas aangetrokken, het licht uitgedraaid en is zonder eenig doel de straat opgeloopen. De grootste menschenmassa is reeds van de straat. Alleen ontmoet hij verschillende personen, wier St. Nicolaasvreugde daarin bestaat, dat zij groote en kleine pakken, manden en kisten, voor andere lui bezorgen, waarvoor zij soms van de een een zeer groote en van de andere een zeer kleine fooi krijgen, al naar gelang de respectieve uitzenders der verschillende geschenken genegen zijn hunne medemenschen na afloop hunner diensten ook nog een eenigszins vroolijkea avond te verschaffen.
Verder ontmoet hij menschen, die dezen avond vieren door nog beschonkener te zijn dan andere avonden en hunnen huisgenooten alzoo een ver; rassing voorbereiden, die van dien aard is, dat genoemde huisgenooten zeer blij zullen zijn, als deze St. Nicolaasavond weer voorbij is. Nog verder komende, ziet hij hier en daar jongen?, die hunne spaarcenten hebben besteed om maskers te koopen en zoodoende speculeeren, daar zij van verschillende winkeliers zooveel hopen te krijgen, dat hun ingestoken kapitaal, hetgeen soms ■wel eens vijf centen bedraagt, een redelijk dividend zal atwerpen. Tot dat doeleinde staan ze dan ook aan alle winkels en winkeltjes het overoude sSintereklaassie Bisschop" te dreunen, en bemerken al heel spoedig, dat alle ondernemingen niet even voordeelig zijn, want terwijl ze in den eenen winkel een of twee centen krijgen, zoo worden die' hier en daar wel eens door een paar flinke oorvegen of schoppen vervangen. Nog iets verder komende, ziet hij eenige jongens, die armer schijnen te zijn dan de vorigen, want zij hebben geen maskers voor, en drijven alzoo hun zaak zonder kapitaal. Laatstgenoemde jongens hebben hunne gezichten met roet en krijt besmeerd en zingen hetzelfde liedje als hun met maskers voorziene concurienten. Terwijl hij zoo een en ander gadeslaat, ziet hij aan den overkant der straat een banketbakkerswinkel, uit welks kelderramen, die onder de winkelkasten zijn, een walm opstijgt, welke afkomstig is van een groote stapel boterletters en gebakjes. yoor een dezer kelderramen staan drie jonga kinderen, van zes tot negen jaar. Zij zijn verkleumd van de kou en ruiken al het lekkers, dat ze alleen van de geur kennen, geproefd hebben zij het ncoit, want de vader, die het hun had kunnen verschaffen, is reeds lang gestorven, hun eeno moeder nalatènde, die hare kinderen wel innig lief heeft, doch wier enkele liefde niet in staat is ze behoorlijk te kleeden of te voeden. Zij »wascht voor de menschen" en bewaart het gezin alleen voor den hongerdood. Karei staat daar achter die drie kleinen, en beschouwt hunne dunne kleertjes, waarin zij bibberen van de kou, terwijl hunne schoentjes geen aanspraak mear mogen maken op den naam van schoeisel. Hij spreekt hun aan en vraagt, waarom ze niet liever naar huis gaan, dan hier zoo in de scherpe kou te blijven. Ze zien hem verwonderd aan en antwoorden dan »'t is thuis net zoo koud". Karei huivert bij de gedachte van zooveel armoede en ziet tegelijkertijd een paar tranen langs de wangen biggelen van het oudste kind, een meisje; en als die tranen, die van ontbering en verdriet spreken, op de sneeuw vallen, zullen zij misschien dadelijk worden vertreden door iemand, die nog nooit zulke armoede heeft gezien, doch alleen rijkdom en weelde, in geuren en kleuren kent. Hij zegt hun, hem in den winkel te volgen, hetgeen zij schoorvoetend doen, en koopt daar dan verschillende lekkernijen. Ea als hij hun vraagt — ~-s«ggsftgft . ■ dit te dragen, blijkt het, dat hunne kleine, verkleumde handen het niet vasthouden kunnen, zoodat hij dus, na alles betaald te hebben, zelf de pakjes opneemt, terwijl hij zich door de kinderen het huis hunner moeder laat wijzen. De winkeljuffrouw vertelt nu aan een ieder, die in den winkel komt »van dien gekken meneer, die een paar arme kleine kinderen, die er. erg vies uitzagen, scheen te trakteeren'. Karei was inmiddels de aangewezen woning genaderd en strompelde tegen de donkere trap op. In de kamer dei- weduwe zag hij de woorden der kinderen bewaarheid, 't Was hier even koud als buiten, want de kachel brandde niet. Alleen een kleine lamp verlichtte de armoedige kamer. De moeder was bezig geweest kousen te stoppen, maar de vinnige koude had haar verhinderd verder te gaan. Zij zat nu in den bijbel te lezen, haar eenige troost. Het binnentreden van de kinderen met den vreemdeling had haar doen schrikken, maar de opgewekte gezichten harer lievelingen deden weldra de ernstige plooien uit haar gelaat verdwijnen. Het was een weduwe van ongeveer dertig jaar, met een vrij knap uiterlijk, dat echter door verdriet en tegenspoed een uitdrukking had gekregen, hetwelk deed denken aan iemand, die zich, door eene knagende kwaal iederen dag nader tot Üet graf voelt aangetrokken. Karei pakte alles op de tafel uit, en terwijl hij -*-r
een en ander omtrent haar toestand informeerde, liet hij oogluikend toe, dat de kleinen deze gelegenheid reeds te baat namen, om van al dat lekkers eens te snoepen. Hierna zond hij de moeder uit, voorzien van hetnoodige geld,om eenige van de noodzakelijkste dingen te koopen, en wist. haar daarbij op eene zoo kiesche wijze zooveel te geven,dat zij wel voor een week lang voorraad zou kunnen opdoen. Ongeveer een half uur na de terugkomst der moeder had de kamer een aanzien gekregen,'zooals zij in langen niet gekend had. Een kachel, waarin een flink vuur brandde. Op de tafel een kan dampende koffie, te midden der verschillende eetwaren, omiingd door de drie kinderen, wier oogen van vreugde straalden. Dit alles nu maakte op Karei zoo'n indruk, dat hij onwillekeurig in zoet gepeins zou zijn verzonken, als niet op eens een zacht snikken der moeder hem had doen opzien. Hij vroeg niet, waarom zij weende; hij was zelf te diep getroffen ; want hij begreep, dat die tranen niet hem golden als een bewijs van dankbaarheid, maar wel een liefhebbend echtgenoot en te vroeg gestorven vader. Hij, Karei de vergetene, die zich als een verworpeling beschouwde, stond daar als een weldoener in dit fatsoenlijke, maar door harde rampen getroffen gezin, en in dit oogenblik, waarop zooveel onschuldige kinderoogen hem liefdevol aanblikten, dacht hij aan zijn ouderlijk thuis, waar ook eens liefde had bestaan, doch waar dood ea tweedracht hadden getriomfeerd over de zwakkelijke menschheid. Hij gaat heen, en lang nadat hij vertrokken is, spreken moeder en kinderen nog over den edelen, doch nog steeds onbekenden menschenvriend, waarbij de moeder niet nalaat, toepasselijke spreuken uit den Bijbel aan te halen. Als de kinderen daarop naar hun armoedig bedje gaan, stijgen er drie dankgebedjes naar den troon van God, die wel zeer kinderlijk en eenvoudig klinken, maar waarschijnlijk door meer innerlijken aandrang geschieden, dan van een kanselredenaar, wiens tempel steeds gevuld is met toehoorders, die niet gaarne een predikbeurt van een zoo bekend spreker zouden verzuimen.
Karei heeft bij zijn tehuiskomst zich dadelijk ter ruste begeven, maar zeer lang duurt het, eer Morpheus zich zijner ontfermd, om zijne vermoeide oogleden toe te drukken.
's Anderendaags is Karei bijzonder opgeruimd, en steken zijne collega's de hoofden te. z iara, al fluisterende, wat er bij hem toch voor een verandering heeft plaats gegrepen. Zoo vroolijk hebben zij hem nog nooit gezien. En als een hunner hem eindelijk vraagt, hoe hij szijn St. Nicolaasavond" heeft doorgebracht, is het antwoord sdat hij zich op dezen gedenkwaardigen St. Nicolaasavond gelukkiger heeft geteld in 't geven, dan menigeen in het ontvangen^.
"Losse Bladen. Zijn St. Nicolaasavond.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/11/17 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010255:mpeg21:p009
Mijnheer de Redacteur.
Hoewel er sedert de ontdekking van Amerika door Christoforus Columbus zelden een tiental jaien verloopen is, zonder dat onverschrokken reizigers onbekende oorden hebben bezocht en de zegeningen der beschaving en verlichting tot in verafgelegen landen verspreid hebben; niettegenstaande men, dank zij den bemoeiingen van den heerßeuchlin in weinige dagen het Verre Westen bereiken kan, en de heer Ruijsch ons, desverkiezende, binnen een paar weken midden in den Indischen Archipel bezorgt; hoewel men, dank zij der overeenstemming, welke tusschen de verschillende Spoorwegmaatschappijen bestaat, binnen een paar oogenblikjes, met behulp van even zoovele bliksemtreinen, een reis om de wereld kan doen, zijn erin ditondermaansche tranendal nog altijd plaatsen, die, evenals de holen en spelonken der ouden, geregeerd en bestuurd door draken en monsters, ontoegankelijk blijven voor de ideeën en begrippen eener moderne beschouwing.
Zulk een plekje bereikt men, wanneer men Rotterdam in Oostelijke richting (den kant uit naar Siberië) -verlaat. Ik wil niet spreken van den ondragelijken stank, welke uit de sloten opstijgt, het gaat met de bewoners van Kralingen evenals met de palingen, welke levend gevild, worden, de stomme dieren weten niet beter of het behoort zoo; ook niet over de modderpoelen, welke de wegen onbegaanbaar maken. Minstens 3/4 van de bevolking is voornemens geweest over een en ander aan de gemeentefabriek op de Kortekade te gaan klagen, maar bij de minste regenbui zijn de wegen onbegaanbaar en de klagers genoodzaakt halverwege om te keeren. Ik wenschte alleen eenige aanmerkingen te maken op het voorstel betreffende het hellen van Tonnengeld. Indien het gelukt dit voorstel door den Raad te doen aannemen, kunnen de voorstellers er zich op beroemen, de burgerij van Kralingen eens netjes bij den neus genomen te hebben, en indien mannen, die geroepen zijn om de belangen der burgerij voor te staan, daartoe medewerken, dan schijnen ze toch een wonderlijk begrip omtrent hunne roeping te hebben.
Toen vele jaren geleden, niettegenstaande den tegenzin der burgerij, dat tonnenstelsel ingevoerd werd, werd daarbij tevens vastgesteld, dat de verwisseling der tonnen kosteloos zou geschieden, het schijnt ook dat tegelijk vastgesteld werd, dat B. en W. verlof konden geven tot het daarstellen van een beerput, althans, toen een paar jaar geleden een bouwmeester voor zijne panden in de Verlengde Dijkstraat verlof verzocht beerputten aan te leggen, werd hem dat geweigerd, op grond dat B. en W. en niet de gemeenteraad daarover te beschikken hadden.
Later weid de verordening gewijzigd, en het woord »kosteloos" daaruit genomen; hiervoor bestond wel eenige grond, er zijn er, vooral onder de élite van Kraiingen, verscheiden welke zich de weelde veroorloven meer dan een geheim gemak te houden en het is niet meer dan billijk, dat zulken, voor de meerdere diensten welke ze van de gemeente verlangen, ook eenigszins in de kosten bijdragen. Nu echter wordt voorgesteld, dat voor elke wekelijksche verwisseling per jaar f 2 betaald zal worden. Wel wordt gezegd, dat zulks alleen geschiedt om eigenaars, buiten de gemeente woonachtig, in de gemeentelasten te doen bijdragen, maar, daargelaten dat die eigenaars het toch op hunne huurders verhalen zullen, is het een onbillijkheid; tengevolge van het tonnenstelsel, den toestand der sloten, enz. bedragen de huishuren hoogstens 2/3 van hetgeen de huizen waard zijn ; het is ook geen zeldzaamheid, dat woningen een jaar of langer ledig staan, en grondeigenaars, timmerlieden of anderen, welke in het verhuren van woningen hun bestaan vinden, hebben toch ook hunne rechten.
Het natuurlijk gevolg van een heffing van tonnengeld zal zijn een nog meerdere verontreiniging der sloten, immers iedereen zal liefst zoo mm mogelijk betalen, en daar de natuur zich toch in geen geval geweld aan laat doen, zal men, wanneer de ton vol is, wel gedwongen zijn den over.vloed op de een of andere manier op te ruimen. Misschien zal men beweren, dat de belastingbetalenden wel een paar guldens meer kunnen missen, maar men moet in aanmerking nemen, dat lieden, behoorende tot den burgerstand, met een inkomen van f 46 a f2O wekelijks, f5O a flOO in het jaar belasting betalen, en dat wij ons het genot van een stuk vleesch, een mud kolen of een warm kleed zullen ontzeggen, om het geld naar het belastingkantoor te brengen, is toch wel wat te veel gevergd.
Het is, helaas! de gewoonte geworden, de draagkracht der belastingbetalenden te berekenen, alsof het lastdieren zijn, waar zoo veel mogelijk uit gehaald moet worden; hoe wil men nu dien last verdeelen, naar gelang het vermogen der belastingbetalenden.? Lieden met een groot huishouden hebben natuurlijk meer tonnen noodig dan een rentenier, die met zijn vrouw ol huishoudster woont, en toch kunnen zij het niet zoo goed missen. Welken invloed zal die belasting uitoefenen op de bewoonbaarheid van Kralingen in het algemeen? Stank in de huizen en stank buiten de huizen! Aan de achterzijde van het pand, bewoond door schrijver dezes, bevinden zich 3 ramen en een deur; tengevolge van den stank uit de sloot is het bijna altijd onmogelijk de ramen open te zetten en de deur wordt uitsluitend en alleen gebruikt voor het verwisselen van de ton, toch moet daar belasting voor betaald worden, de ramen zijn onbruikbaar voor luchtverversching, de deur is uitsluitend voor den tonnebaas, ik betaal er voor, is dat nog niet genoeg ? Moet ik dan dubbel betalen ?
Misschien zal men zeggen, dat de toestand der gemeente-financiën dringend voorziening vereischt, maar aan wie de schuld daarvan? De toestand der gemeente is zachtjes aan zoo geworden, dat lieden, welke belasting kunnen betalen, er niet willen wonen. Arbeiderswoningen verrijzen als paddestoelen uit den grond, maar deze zijn,wel verre van een bron van welvaart, de oorzaak van lasten en onkosten voor de burgerij, ten eerste door de daaruit voortkomende meedere kosten van onderwijs, ten tweede lasten en onkosten voor gemeentereiniging.
Ten overvloede, als de toestand der financien zóó ongunstig is, had op andere uitgaven wel bezuinigd kunnen worden. Ongeveer een jaar lang heeft de gemeenteraad gedelibereerd over plannen ■voor waterverversching, zonder een stap vooruit te komen.
_Er bestaat ook een soort van stratenplan; ten minste af en toe wordt daar wel eens over gesproken. Indien echter de straten in Kralingen aangelegd worden volgens een vastgesteld plan, dan heeft men zeker voor dat plan het voormalig Achterklooster uit Rotterdam tot voorbeeld genomen; wat hier gebouwd wordt zijn hofjes met onmogelijke hoeken en gaten, nu, terwijl ze nog nieuw zijn, tamelijk oogelijk, maar over een paar jaar kweekplaatsen voor ziekten en onreinheden. , .. X.
"Ingezonden Stukken. Kralingen, 8 November 1890.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/11/17 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010255:mpeg21:p009
Zondag in alle beurteil, bij de derde inzameling, Collecte voor de Westerkerk. Dr. Chantepie de la Saussaye, Hoogleeraar te Amsterdam, voor Ds. Astro, Prinsenkerk, voormiddag te 10 uren. Ds. De Heer, Westerkerk, voormiddag te 101/ s uren.
Ds. Van de Hagt, Groote Kerk, 's avond# te 6 uren.
Ds. Krajjenbelt, Zuiderkerk, voormiddag te 10 uren.
Ds. Ten Kate, Zuiderkerk, 's avonds te 6 uren. Ds. Laan, Zuiderkerk, namiddag te 2 uren, Cat.sl; Groote Kerk, Dinsdagavond te 7 uren, Gebed. Ds. Roose, Oosterkerk, voormiddag te 10 uren. Ds. Riemens, Westerkerk, 's avonds te 6 uren. Ds. Theesing, Groote Kerk, namiddag te 2 uren, Cat. 51.
Ds. Ulfers, Groote Kerk, voormiddag te 10 uren; Donderdagavond te 6 uren, Doopsbediening. Ds. Vos, Schotsche Kerkje, voormiddag te 10 uren; Prinsenkerk, namiddag te2uren, Cat. 51; Oosterkerk, jWoensdagvoormiddag te 10 uren, (1 Samuël XXVI). Ds. Vinke, Oosterkerk, namiddag te 2 uren, Cat. 51.
Ds. M. J. Mees, predikant te Haarlem, Evang. Luthersche Gemeente, voormiddag te 10 uren. Ds. Van Wijk, 's avonds te 6 uren.
Ds. J. W. Beversen, Evang. Luth. predikant te Dordrecht, Remonstr. Gereformeerde Gemeente, voormiddag te 10 uren. Ds. Hooykaas, 's avonds te 6'/g uren.
Ds. Joh. Dyserinck, Doopsgezinde Gemeente, voormiddag te 10 uren.
Mr. E. E. Picard, Pasteur a Dordrecht, Eglise Rétormée Wallonne, matin a 10 heures.
Divine Service. Rev. J. Irwin Brown, M.A., Scotch Church, morn. at IOVi o'clock; even. at 6*4 o'ciock.
Prayer Meeting Thursday even. at 8 o'clock. Rev. Dr. Hughes, Church of England, morninj at 11 o'clock; even. at 7 o'clock
Pfarrer E. Wolff, Deutsche Evang. Gemeinde, Vormittags 10J4 Uhr. Freitag-Abends 8 Uhr: Gottesdienst in der Sacristei der Kirche. "*
De heer Schenk, Hoogduitsche Ger. Gemeente, voormiddag te 10 uren.
Christelijk Gereform. Gemeente. Ds. Entingh, Kerkgebouw Hoveniersstraat, voormiddag te 40 uren; 's avonds te 6 uren. Ds. Klinkert, Kerkgebouw Raampoortlaan, voormiddag te 10 uren; 's avon :s te 6 uren. Ds. Douma, Kerkgebouw Goudsche Singel, voormiddag te 10 uren; Kerkgebouw aan den West- Zeedijk tegenover het Park, 's avonds te 6 uren. Ds. Biesterveld, Kerkgebouw aan den West- Zeedijk tegenover het Park, voormiddag te 10 uren; Kerkgebouw Goudsche Singel, 'savonds te 6 uren; Woensdagavond te 6 uren; Donderdagavond te 8 uren. Jaarfeest der Jongedochtorsvereenigmg «Dient den Heere". Kralingen. Keerweerstraat 108. Ds. Douma, Vrijdagavond te 7>/2 uren.
Nederduitsche Sereformeerde Kerk. Catechismus Zondag XXXIV. Buitengewone Collecte voor Weezen en andera Verpleegden, bij den eersten rondgang in alle beurten. Ds. Lion Cachet, Nieuwe Westerkerk, voormiddag te 10 uren; 's avonds te 6 uren, Doopsbediening; Woensdagavond te 8 uren, Ure des Gebeds. De heer J. W. Verhaar,' Gebouw »De Hoop" (Coolvest), voormiddag te 10 uren. Ds. Van Veelo, Verkooplokaal Oostsingel, voormiddag te 10 uren; 's avonds te 6 uren; Nieuwe Westerkerk, Dinsdagavond te 7 uren, Doopsbediening; Woensdagnamiddag te 2 uren, Huwelijksbevestiging ; id. te 31/» uren, id.
Ds. D. B. Van Smalen, Noorderkerk, Oud-Gereform. Gemeente, Weenaplein, voormiddag te 10 uren; 's avonds te uren.
Ds. Van der Velde, Gereformeerde gemeente; lokaal Korte Warande, voormiddag te 10 uren, 's avonds te 6 uren; Woensdagavond te 8 uren, Bijbellezing.
Kralingen. Ds. Van Selms, Nederd. Herv. Kerk, voormiddag te 10 uren.
Ds. Crousaz, Hulpkerk, Kralingsche Veer, voormiddag te 10 uren; Catechisatielokaal Iloflaan, Woensdagavond te 7 uren, Bijbellezing.
Ds. P. S. Meerburg, predikant te Kethel, Groots Kerk, 's avonds te 6 uren, Doopsbediening.
Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Kerkgebouw Avenue Concordia. De heer A. Punt, voormiddag te 10 uren; 's avonds te 6 uren. De heer C. Staal, Woensdagavond te 8 uren.
Delftshaven. Ds. Datema, Nederd. Herv. Kerk, voormiddag te 10 uren; Woensdagavond te 7 uren.
Ds. Loois, Hulpkerk Gouvernestraat, voormiddag te 10 uren; Groote Kerk, 's avonds te si/2 uren.
Zendingskapel Schooneberg. Ds. B. Ten Kate,predikant te Rotterdam,voormiddag te 10 uren, Evangelieverkondiging. Nederduitsche Gereformeerde Kerk, Kerkgebouw in de Schoonderloostraat, Ds. W. Raman, van de Bilt, voormiddag te 10 uren; 's avonds te 6 uren. Ds. Schaafsma, Donderdagavond te 8 uren. Charlois. Ds. De Lange, Nederd. Herv. Kerk, voormiddag te 9i/g uren; Woensdagavond te 6 uren. Ds. Tichelman, namiddag te 2>£ uren. Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Ds. A. Schouten, voormiddag te 10 uren;'s avonds te 5Vs uren. Katendrecht. Ds. C. Kuijper, Chr. Ger. Gemeente, voormiddag te 9>/2 uren; 'savonds te 5 uren. Feijenoord. De heer W. Zwalje, Ned. Herv' Kerk, voormiddag te 10 uren; 's avonds te 6 uren-
"PREDIKBEURTENHLIJST. Nederd. Gereform. Gemeente. Van Zondag 16 November.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/11/17 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010255:mpeg21:p009
Treurig familiedrama.Een vrouw teEscauntop, in Frankrijk, die, toen zij thuis kwam, het hjk van haar man vond, die plotseling was overleden, schrikte zoo hevig, dat zij in zwijm viel en in haar val met het hoofd op den rand van ,de kachel terecht kwam, waardoor zij een schedelbreuk bekwam, en eveneens onmiddellijk een lijk was.
Het gevangenisleven scheen hem goed te doen. In de gevangenis te Geelong, in Australië, is dezer dagen overleden James Golden, die tot levenslangen dwangarbeid was veroordeeld en ruim honderd jaren telde.
"Gemengd Nieuws.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1890/11/17 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010255:mpeg21:p009