Minister De Koning is trouwens bepaald geen aanhanger door-dik-endun van de vrije-markteconomie. „Ik vind dat we een wereldeconomie zouden moeten hebben die problemen als de grondstoffenschaarste en de welvaartsverschillen op de wereld beheersbaar maakt. Maar voordat dat inzicht baan breekt, zullen er nog heel wat jaren verstrijken; jaren waarin we te weinig zullen kunnen doen voor de ontwikkelingslanden, door gebrek aan onderlinge solidariteit".
Dat gebrek aan solidariteit tussen rijke en arme landen, waarmee we dit interview al aanhieven, illustreert De Koning aan de hand van de cijfers. „Tien jaar geleden hebben we afgesproken dat de hulp zou groeien tot 0.7 procent van het Bruto Nationaal Produkt van de rijke landen. Vorig jaar is het percentage gezakt van 0.3:5 naaro,3l".
„Vijf jaar geleden hebben we afgesproken dat er een Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds zou komen. Die vechtpartij is nu nog steeds aan de gang, al is hij nu bijna ten einde. Trouwens, als dat fonds tot stand komt, zal het een eerste bescheiden stapje zijn naar een internationaal rechtsstelsel, dat de armen recht geeft op bijstand. Een van de weinige voorbeelden waarbij men op wereldschaal een stukje altruisme ten toon zal spreiden".
"Wereldeconomie". "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 1979/02/07 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011018713:mpeg21:p004
"Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 1979/02/07 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011018713:mpeg21:p004
(Van onze correspondent in Den Haag) ~Gedurende de afgelopen vijftig jaar is in Nederland, in alle westerse landen, een stelsel ontstaan van sociale zekerheid, financiële solidariteit. Internationaal, tussen staten, is er op dat gebied nog helemaal niets tot stand gekomen. Daar heersen nog jungleverhoudingen, arme landen kunnen ten opzichte van rijke landen geen enkele rechtsaanspraak doen gelden. Dat is een pijnlijk en ethisch gezien door niets te rechtvaardigen verschil''.
Drs. Jan de Koning, minister voor Ontwikkelingssamenwerking in het kabinet-Van Agt is door het wereldje van de ontwikkelingssamenwerkers in Den Haag en in de arme landen (de ontwikkelingsmafia, zeggen boze tongen wel eens) ruim een jaar geleden met een flinke dosis wantrouwen binnengehaald. Niemand kon zich voorstellen dat er na de energieke, bijna fanatieke ontwikkelingsminister .Jan Pronk geen kater zou volgen, een terugzakken naar het kalme, voorzichtig vooruitstrevende beleid van de pre-Pronk-periode.
~Het beleid wordt in grote trekken voortgezet", liet De Koning in die tijd weten aan iedereen die er naar vroeg. Ook nu nog legt de minister, afkomstig uit de landbouwwereld en voormalig Europees parlementariër, nadruk op het feit dat het CDA, althans de samenstellende delen ervan, het beleid van het vorige kabinet steunden, dus ook het beleid van Pronk.
• EX-MINISTER PRONK
• Minister De Koning:,, Meer solidariteit nodig tussen rijke en arme landen".
"Minister De Koning van Ontwikkelingssamenwerking erkent: 'Pronk had bijzondere kwaliteiten'". "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 1979/02/07 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011018713:mpeg21:p004
Intussen is De Koning, ook los van de politieke context van het kabinet- Van Agt, natuurlijk wel een heel andere minister dan Pronk. Zelf zegt hij: ..Mijn werkwijze, ook hier intern, is duidelijk anders. Ik ben een groot voorstander van overleg en teamwork. Ik draag, als minister, de politieke verantwoordelijkheid, maar de zakelijke ondersteuning van de medewerkers is onmisbaar". Vertaald betekent dit dat De Koning, in tegenstelling tot Pronk, zich houdt aan de regels van het ambtelijke spel: lagere ambtenaren dienen zich langs de hiërarchieke weg tot de minister te richten en niet rechtstreeks, zoals onder Pronk heel normaal was. Overigens is dat niet per se een kwestie van ouderwets hiërarchiek denken. Men kan zich voorstellen dat leidinggevende ambtenaren graag zo ongeveer willen weten wat er op hun afdelingen omgaat, zonder te worden verrast door plannetjes die achter hun rug worden bekokstoofd door enthousiaste lagere ambtenaren samen met een al even enthousiaste minister.
Ruimhartig is de erkenning van De Koning, dat Pronk internationaal wel wat meer indruk heeft gemaakt dan hijzelf, tot nu toe. ~Ik geloof dat Pronk een aantal kwaliteiten had, met name in het internationale ontwikkelingsbeleid, die niet eenvoudig te evenaren zijn. Nederland kan ook in de komende jaren zeer wel een goed internationaal ontwikkelingsbeleid voeren, maar Pronk heeft toch heel bijzondere kwaliteiten gehad om dat beleid naar buiten te brengen".
De top van het ministerie van Buitenlandse Zaken, die de ordelijke hiërarchieke gang van zaken onmiddellijk na Pronks vertrek weer in ere herstelde, heeft ook maatregelen getroffen om de voortdurende fricties tussen' Van der Stoel (Buitenlandse1 Zaken) en Pronk (Ontwikkelingssamenwerking) voor de toekomst te voorkomen. Zo liggen de ministerskamers nu vlak bij elkaar, in tegensteling tot vroeger, wat, naast uiteraard de wat soepeler persoonlijke instelling van de heren Van der Klaauw en De Koning, de samenwerking positief kan beinvloeden.
In tegenstelling tot CDAfractieleider Ruud Lubbers, is De Koning het eens met Van der Klaauw, die onlangs opzien baarde met zijn uitspraken over de relaties van Nederland met de EG-partners en de NAVO-bondgenoten, die nu zoveel beter zouden zijn dan tijdens het vorige kabinet. ~Ik geloof dat ook wel. Onder het vorige kabinet was er bij sommige bewindslieden, met name bij mijn voorganger, een wat afhoudend optreden ten opzichte van de EG". „Jan Pronk is op dit punt nogal sceptisch en negatief gestart. Later is zijn houding tegenover de EG wat verbeterd, maar zo gauw hij minister-af was, is hij weer in regressieverschijnselen vervallen. Zo van: een EG-beleid is prima, zo lang het mij persoonlijk maar past. Dat is geen houding waarmee je internationaal problemen kunt oplossen". De Koning wil de problemen rond de gespannen relatie tussen de EG als behoudend economisch blok, en de groep van arme landen, pragmatisch benaderen. Zo is hij ook minder dan Pronk gekant tegen de bevoorrechting die de EG geeft aan de ACP-landen, de (voornamelijk) voormalige kolonies van EG-landen met wie het Verdrag van Lomé is gesloten. „Er ligt nu eenmaal die historische gegevenheid van de verplichtinfeen die een aantal EGlanden hebben".
Gevaarlijker dan de „bevoorrechting" van de Lorrie-landen, die economisch gezien trouwens toch niet veel zoden aan de dijk zet, gezien de geringe industriële produktie van deze landen (en dus de geringe uitvoer van industrieprodukten van deze landen naar de EG) vindt De Koning de beperkingen die de industrielanden opleggen aan de hoeveelheden van bepaalde artikelen die uit arme landen mogen worden ingevoerd. Deze zogenaamde „kwantitatieve beperkingen" gelden met name voor de textielinvoer. „Een land als India, waar ik kort geleden een bezoek heb gebracht, klaagt daar terecht over". De terughoudendheid bij rijke landen tegenover de invoer van (vooral) eindprodukten uit ontwikkelingslanden stoelt op de vrees dat door de concurrentie van deze invoer de eigen industrie economisch in de knel zou komen. De Koning: „Op dit moment moet men die invloed niet overdrijven. In totaal 7 procent van de invoer van eindproducten in ons land is afkomstig uit ontwikkelingslanden, al wordt het probleem natuurlijk verergerd door het feit dat je die invoer met name vindt in bepaalde sectoren, zoals textiel, lederwaren, scheepsbouw". „Maar het Nederlands Economisch Instituut heeft onlangs uitgerekend wat dat betekent in arbeidsplaatsen. Wij verliezen per jaar ongeveer 70.000 arbeidsplaatsen als gevolg van de concurrentie uit andere landen, waarvan er 14.000 zijn toe te schrijven aan concurrentie uit ontwikkelingslanden. Anderzijds winnen we per jaar 60.000 arbeidsplaatsen door toegenomen export, waarvan 11.700 door export naar ontwikkelingslanden".
"„Duidelijk anders"". "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 1979/02/07 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011018713:mpeg21:p004
„Dat saldo is dus licht negatief, maar ik heb de indruk dat op langere termijn een evenwicht kan worden bereikt, want de inkomens van de 60.000 nieuwe zijn hoger dan die van de 70.000 verdwijnende arbeidsplaatsen. Dat zal leiden tot vergroting van de vraag op de binnenlandse markt, zodat de balans weer in evenwicht komt. Dan houd je dus alleen het probleem, dat de mensen die hun baan verliezen niet dezelfde zijn die een nieuwe baan kunnen vinden. Wat je overhoudt is dus, zoals we nu ook al kennen, een intern arbeidsmarktprobleem, dat je moet trachten op te lossen door omscholing en verhoging van de mobiliteit".
Een zonnig beeld dus, dat echter niet door iedereen zo wordt gezien. Net zoals ook niet iedereen gelooft in het rijtje: meer welvaart in de ontwikkelingslanden, dus meer vraag in die landen naar produkten uit ons deel van de wereld, dus meer werkgelegenheid en welvaart in deze streken.
In elk geval is het nog lang niet zo ver. De Koning: „Alleen al om de basisbehoeften te dekken in een land als India (en daar komt meestal geen import uit het Westen aan te pas, red.), is nog zo gigantisch veel nodig, dat dat niet kan zonder een vergroting van de uitvoer door dat land".
„Wanneer we ervan uitgaan dat de welvaart in de arme landen drastisch moet worden vergroot — ~Ik geloof dat onze voorsprong in elk geval aanzienlijk kleiner moet worden", zegt De Koning —, dan rijst de vraag ot' die groei daar mogelijk is zonder teruggang hier. „Dat weet niemand", meent De Koning. „Er zijn wel gelovigen die menen dat dat niet kan, vanwege tekorten aan grondstoffen, vanwege vervuiling. Als dat zo is, dan moet er een geheel ander stelsel ontstaan op de wereld. Dan zullen aanzienlijke correcties naar mijn mening nodig zijn op de huidige vrije-markteconomie. Dat veronderstelt een geordende markteconomie, waar we nog in geen velden of wegen aan toe zijn".
"Grotere vraag". "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 1979/02/07 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011018713:mpeg21:p004
Voor minister De Koning is het grondmotief voor ontwikkelingssamenwerking, ontwikkelingshulp, gelegen in het recht van elk mens op een menswaardig bestaan en op de plicht van elk mens de samenleving zo te structureren dat een ieder een menswaardig bestaan kan leiden. Niet, zoals de cynici onder ons wellicht veronderstellen, op de vrees dat de verschoppelingen der aarde in opstand zouden komen en onze rijkdommen wel even zelf bij ons zouden kunnen komen weghalen als we niet tijdig zorgen voor een vermindering van de welvaartsverschillen.
De minister gelooft ook niet dat dergelijke motieven, of zelfs het wat vagere half-egoistische gevoel van „heden ik, morgen gij", de doorslag hebben gegeven bij het ontstaan van de socialezekerheidsstelsels in ons deel van de wereld. „Er zijn natuurlijk allerlei motieven geweest, maar het hoofdmotief is in de sociale geschiedenis toch geweest het besef voor het onfatsoen dat gelegen is in het feit dat mensen in de diepste misère kunnen wegzakken, en dat er dan aanspraak is op solidariteit. Maar internationaal is dat besef er absoluut nog niet".
"Menswaardig". "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 1979/02/07 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011018713:mpeg21:p004
„Drieduizend gulden", mompelde de gepensioneerde postbesteller. Hij hield z'n paarsige handen tussen z'n knieën gekneld alsof hij wou verhinderen dat ze nog meer geld over balk smeten. „Als mijn vrouw dat eens wist", zei hij, klakkend met z'n wit uitgeslagen tong in z 'n tandeloze mond, ~o, o, als mijn vrouw dat eens wist. Het is maargoed dat ze dit niet meer hoeft te beleven. Soms wou ik dat ik maar naast haar lag, dan kon me niks meer gebeuren".
iet zo somber", zei de buurvrouw, „het is per slot van rekening maar geld. Een been af, dat zou heel wat erger zijn ". Ze roerde haar koffie en keek tegelijk, met een schuin oog, naar de buurman. Hij was oud geworden. Een tijdje geleden zou een vreemde hem 65 jaar hebben gegeven inplaats van de 72 die hij telde. Maar nu. de ogen zo dof, de witte snor met een draad tabak erin moedeloos hangend over de trillende mond, leek hij wel tachtig. Hij richtte z'n hoofd op, angst flitste in z'n ogen. „Upraat er toch niet over?", vroeg hij, ~u mag er absoluut niet over praten. Met geen woord". Maar ze moet het wel weten", zei de buurvrouw zonder pardon, ~ze moet niet denken dat dat zomaar gaat. Ik ken haar, die zwarte Els. Overal schulden. En dan u ook nog uitplunderen. Het is een schandaal, zo 'n ouwe man als u. Wat deed u daar ook. Dat had ik u meteen wel kunnen zeggen dat dat misliep". ..Het was voor de gezelligheid", zei de buurman,,,altijd hartelijk, altijd de koffie klaar en 's avonds kaartspelen, dat had ik sinds mijn vrouw niet meer gedaan ". Sinds mijn vrouw, zei hij, nog altijd kon hij de dood niet noemen. „Wij doen niet aan kaarten", antwoordde ze, ~maar voor koffie engezelligheid had u toch ook bij ons kunnen komen. Hoe lang zijn we nu al geen buren". Hij knikte, weifelmoedig, balancerend tussen opstandigheid en schuldgevoel. „Al zo lang", gaf hij toe, „maar hier is het toch anders, altijd politiek, altijd vergaderingen. Of u bent weg, of ze komen biju thuis vergaderen". „Toch niet alle avondenI', zei ze, „maar goed, ik kan me wel voorstellen dat u daar naar toe trok. Ze heeft er een handje van om mannen te lijmen". ..O nee, dat was het niet", zei hij geschrokken, „het was gewoon de gezelligheid, verder niet".
Dat heeft u dan toch wel mooi drieduizend gulden gekost. U moet met haar praten, u moet eisen dat ze dat geld terugbetaalt".
~Ja, ja", knikte hij, „dat is een goeie raad, dat moest ik maar doen. Maar u praat er niet over hè ?" Plotseling was er weer de angst in z 'n ogen en na de angst was er de hondeblik van trouw en onderwerping. „Ik heb er zo lang mee rondgelopen", zei hij, „met niemand kon ik erover praten. Maar toen dacht ik aan u. lemand moet het weten, dacht ik, iemand moet mij raad geven. Ja, ik zal met haar praten, ze moet het teruggeven. Niet in één keer, dat kan ze toch niet, en dat hoeft ook niet, maar ze moet het teruggeven. Als ik daar welkom ben, als het echt om de gezelligheid is, dan zal ze dat toch begrijpen, denkt u ook niet'!" „Zij en begrijpen! Wat in haar voordeel is, dat begrijpt ze. Ach, het heeft geen enkele zin dat u met haar praat. Als Piet erbij is, dan misschien. Weet hij ervan, van al dat geld dat ze van u heeft geleend? Natuurlijk weet hij dat. Het is een komplot tussen man en vrouw''. „Dat geloof ik niet. Piet is eerlijk, - maar hij heeft pech, wat kan hij eraan doen dat hij het aan z 'n rug heeft. Maar als ik kom, zet hij de doos met sigaren op tafel. En ik krijg er op z 'n tijd een borrelt je. Ik hoef maar te kikken of hij pakt de fles al uit de kast''.
„Ziet u nou wel?", zei ze, „hij legt u net zogoed in de watten. Maar al die verwennerij, dat betaalt u zelf en de helft van het huishouden erbij. Natuurlijk zit hij in het komplot. Hoe komt het anders dat u altijd met kaarten verliest. En waarom moet dat om geld. Wie heeft dat uitgevonden". Hij trok met z'n schouders. „Dat weet ik niet meer. Zij misschien. Of hij. Ik wou het zelf ook, het was veel spannender, ik wist niet dat een paar dubbeltjes zo opliepen". „U moet naar de politie gaan", zei ze hard, „praten met die twee, dat helpt niks. Ik weet toch hoe ze is, die Zwarte Els, ze heeft het hier ook geprobeerd. Eerst neemt ze de vinger en dan de hele hand. Het begint met het lenen van een kopje suiker, maar na een maand moetje vragen of je je eigen stofzuiger misschien even mag gebruiken". „Politie?", vroeg hij bleek van schrik, „meent u echt nee, nee, dat kan niet, ik heb immers geen bewijzen, alles ging in goed vertrouwen, tot de kinderbijslag komt, dat zegt ze steeds, maar als het zover is, dan is ze het vergeten. Wat kan de politie daaraan doen. Niets toch, ik m0et....". Hij zweeg abrupt, staarde naar het raam, ze volgde geschrokken z 'n blik. Daar, achter het glas, was het lachend gezicht van Els, het zwarte piekhaar onbekommerd voor de brutaal grote, diepzeezwarte ogen, de hebzuchtige hand vriendelijk tegen hen wuivend. Ze liep alweer verder, zonder plichtplegingen kwam ze achterom. De twee staarden elkaar aan, de oude man vertwijfeld, maar zij vervuld van haat tegen haar mooie, levenslustige door en door verdorven seksgenote. „Zeg het nu", siste ze,,, verlang het geld terug, nu hebt u een getuige".
De deur zwaaide open, de kamer was in eenmaal vol licht. „Hoi", riepze, ~net op tijd voor de koffie zie ik ", en luidruchtig plofte ze in een stoel. De oude man kon geen oog van haar afhouden, een lachje van innige tevredenheid speelde om z 'n mond. ~Goed dat ik je hier tref", zei ze tegen hem, „de melkboer wil poen zien en ik heb geen dubbeltje in huis. Heb je een tientje voor me te leen ?''.
~Ja, hoor eens even", zei de buurvrouw met te schelle stem, maar plotseling zweeg ze, verbijsterd toekijkend hoe de oude man als gehypnotiseerd z 'n portemonnee trok en zwarte Els, die verwonderd noch dankbaar was maar alles als de gewoonste zaak van de wereld beschouwde, een opgevouwen briefje van tien in de warme hand drukte.
"Gezelligheid BERICHT UIT 'T OOSTEREIND van Simon van Wattum". "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 1979/02/07 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011018713:mpeg21:p004
Zou het toeval zijn, dat de ayatollah Komeiny, de Lenin van Allah, zijn hoofdkwartier heeft opgeslagen in een meisjesschool in Teheran? Want in die tien dagen in november 1917, die de wereld op zijn grondvesten deden schudden, hadden Lenin en Trotsky zich in een kostschool voor dochters van de Russische aristocratie, het Smolny Instituut, verschanst en daar bereidden zij hun greep naar de macht voor. Khomeiny is duidelijk met hetzelfde bezig, maar er zijn natuurlijk verschillen waarvan de belangrijkste ongetwijfeld is. dat Lenin toen en eigenlijk nooit de meerderheid van het Russische volk achter zich had. Maar de overeenkomsten overheersen en die zijn toch wel erg griezelig. Het leger is bezig uiteen te vallen en dat maakt premier Baktiar tot een Kerensky, de typische overgangsfiguur, die redelijkheid en gematigdheid vertegenwoordigt, maar bij gebrek aan eigen machtsbasis gedoemd is om het tegen de fanatieke simplisten af te leggen. Dat simplisme spreekt altijd aan. Lenin zei: „Vrede". Khomeiny: „Allah zal mijn tegenstanders bestraffen". Kortom, hel en verdoemenis voor degenen, die weigeren Khomeiny's eigen keuze, de 72-jarige, ongetwijfeld sympathieke Mehdi Bazargan te aanvaarden. Elke actie tegen zijn regering zal beschouwd worden als een verwerping van de islamitische wetten en dus als heiligschennis. Wij zijn dus weer terug in de Middeleeuwen, toen paus Urbanus II de christelijke wereld de zekerheid gaf, dat God de verovering van Jeruzalem wilde. En omdat de kruisvaarders toch al met een gode welvallig werk bezig waren, slachtten zij onderweg de joden, „de moordenaars van Christus," af. Dat wij deze laatste fase in Iran niet zullen beleven is een vrome wens, maar de uitspraken van de heer Khomeiny op dit punt doen het ergste vrezen.
Het feit, dat Bazargan in de jaren voor zijn benoeming tot tegen-premier als koerier tussen Khomeiny en Baktiar, heeft dienst gedaan, wijst erop, dat er thans een zorgvuldig geregisseerd toneelstuk wordt opgevoerd. Baktiar zal zijn voorwaarden hebben gesteld, bij voorbeeld, dat hij gelegenheid moet krijgen om zijn gezicht te redden. Hij mag nog even ferme taal uitslaan en ere, wie ere toekomt: hij heeft het spel zo langen zo intelligent mogelijk gespeeld. Doch door de vliegvelden te sluiten en op die manier te beletten, dat de ayatollah op Perzische bodem de touwtjes in handen kon nemen, heeft hij Khomeiny in tijdnood en daarmee wellicht tot enige inschikkelijkheid gebracht. Maar dat was het uiterste, waartoe hij gaan kon. Hij kon wel met een burgeroorlog dreigen, trouwens, net als Khomeiny, die er meteen maar nog iets ergers, de jehad of heilige oorlog (alle ketters over de kling), van maakte. Maar anders dan Khomeiny kon hij zijn dreigement niet waar maken. Allebei zwaaien zij met zegels van echtheid en slingeren zij banvloeken in het rond. Maar in een revolutionaire situatie gaat het niet om recht, maar om macht. Khomeiny heeft de macht om tienduizenden op straat te brengen, die bereid zijn om met ontblote borst tegen bajonetten en machinegeweren in te rennen. Baktiar heeft misschien de macht om het leger aan de andere kant van de barricaden in stelling te brengen. Misschien. Maar door dat te doen heeft hij gelijk een einde gemaakt aan zijn eigen bestaansgrond.
Als er een burgeroorlog moet worden uitgevochten, heeft het leger Baktiar niet nodig. Die was er om dat met slimheid en diplomatie te verhinderen. Het heeft er dus veel van weg, dat de strijd zo'n beetje gestreden is. Althans voorlopig. In de eerste plaats heeft Khomeiny het eeuwige leven niet; integendeel, de aarzeling en het geduld van zijn tegenstanders komt wellicht voort uit hun hoop. dat Allah zijn teken op aarde spoedig tot zich zal nemen. In de tweede plaats kan het leger wachten en al wachtend de wat verbrokkelde eenheid weer voegen en aan elkaar metselen. Want het is één ding, om de macht te veroveren. Maar het is iets anders om de macht te behouden. De grote massa van de Perzen verwacht, dat Khomeiny ervoor zal zorgen dat brood en kip en eieren in voldoende mate op de markt aanwezig zullen zijn en tegen prijzen, die zijn te betalen. Wat is een islamitische republieken waar staat dat voor? Misschien dat Khomeiny het weet, maar dan houdt hij dit geheim wel goed voor zichzelf. De economische denkbeelden, die zijn naaste medewerkers de laatste dagen aan pers en publiek kwijt willen, rieken naar een primitief soort autarchie: alles voor en door de Perzen en alle vreemden en vreemde ideeën het land uit — een soort islamitisch MaoTsme, met een grote sprong achterwaarts als onvermijdelijke consequentie. Sinds Deng Xiaoping (Teng Hsiao-ping) het bamboegordijn heeft opgetrokken en nu een rodeo in Texas rijdt weten wij, waar die politiek toe leidt. Maar anders dan in China is er in Iran geen leger, dat ooit een lange mars naar de spelonken van Jenan heeft gemaakt om daar met Mao Tse-toeng samen een uiteindelijke greep naar de macht voor te bereiden. Nee. het leger in Perzïë staat terzijde, tot de tanden bewapend met Amerikaans oorlogstuig en hunkerend naar de schone dagen van weleer.
In de wereld van de Islam zijn er maar twee echte machten: de godsdienstleraren en het leger. De een staat klaar als de ander taalt.
"Commentaar Laatste dagen van Baktiar". "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 1979/02/07 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011018713:mpeg21:p004